Home Filosofie en literatuur Felle zon geeft diepe schaduwen | recensie
Filosofie en literatuur Kunst

Felle zon geeft diepe schaduwen | recensie

Cor Hermans schreef een indrukwekkende cultuurgeschiedenis over het doemdenken in de negentiende eeuw.

Door Marco Kamphuis op 20 maart 2024

Montmartre Parijs 1870 Frankrijk negentiende eeuw De uitgewiste horizon Montmartre (Parijs) in 1870. Beeld Art Institute of Chicago/Unsplash

Cor Hermans schreef een indrukwekkende cultuurgeschiedenis over het doemdenken in de negentiende eeuw.

FM4 waar is chaos Filosofie Magazine
04-2024 Filosofie magazine Lees het magazine

Zelden heb ik me met meer welbehagen in morbiditeit en degeneratie gewenteld dan tijdens het lezen van De uitgewiste horizon. Europa’s obsessie met cultureel verval 1835-1914 van historicus Cor Hermans. Misschien alleen toen ik Lust, dood en duivel in de literatuur van de Romantiek van Mario Praz las, maar dat is dan ook een standaardwerk.

De negentiende eeuw was in Europa een tijd van tomeloze vooruitgang. Industriële vernieuwing, economische groei, wetenschappelijke ontdekkingen en culturele bloei – de ene doorbraak volgde op de andere. Een toenemend publiek was daar nieuwsgierig naar, getuige de stijgende oplages van kranten, tijdschriften en boeken. Maar felle zon geeft diepe schaduwen. Gelijktijdig leefde er de opvatting dat alles in verval was, dat mensen nerveuzer werden, dat morele waarden aan kracht verloren en dat samenlevingen ontwricht raakten. Of dit pessimisme terecht was en of de gemiddelde Europeaan ervan wakker lag is moeilijk vast te stellen, maar dat vooraanstaande Europese intellectuelen in de ban van het thema cultuurverval waren is geen overdrijving.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dromerig

De Franse schrijver Paul Bourget sprak in 1881 over de ‘decadentie’ van Baudelaire. Dat was kritisch bedoeld, als een beschrijving van nihilisme en levensmoe estheticisme, en werd in die zin overgenomen door Nietzsche. Maar het begrip had niet bij iedereen een negatieve klank. Voor velen was het de beschrijving van een feitelijke, logische maatschappelijke ontwikkeling. De zelfreflectie van de moderne mens leidde tot besluiteloosheid en in een hogelijk geciviliseerde samenleving was de moraal ondergebracht in de instituties, met verzwakking van de deugden van het individu als gevolg.

Duurzaam geluk of rust is niet te vinden volgens Schopenhauer

De jonge Thomas Mann stelde, terwijl hij werkte aan zijn beroemde roman De Buddenbrooks, levenskracht tegenover geesteskracht. Aan die dualiteit viel volgens hem niet te ontkomen: wie daadkrachtig en fysiek gezond is, is gedoemd tot geestelijke middelmaat en iemand die geestelijk tot grote hoogte stijgt kan biologische degeneratie tegemoet zien (of is er het gevolg van). De Buddenbrooks gaat over het verval in een welvarende, Duitse familie en weerspiegelt het gezin waaruit Mann zelf voortkwam. Zijn vader was een energieke, gedisciplineerde, zeer succesvolle zakenman, die werd verblijd met de komst van Heinrich en zijn vier jaar jongere broer Thomas. Beide zoons waren dromerig, artistiek, labiel en volstrekt onbekwaam om hun vaders firma voort te zetten. De opvatting dat de tegenstelling tussen de burger en de kunstenaar onverzoenlijk was kenmerkte de decadentiegedachte.

Oerdrift

In De uitgewiste horizon fungeert Mann als middelpunt en dat betekent dat Schopenhauer en Nietzsche, die hem diepgaand beïnvloed hebben, veel aandacht krijgen. Schopenhauer dacht dat alle organismen geregeerd worden door de wil, een blinde oerdrift. Het is niet zozeer dat iemand iets wil, als wel dat de wil zich in hem manifesteert. De wil drijft mens en dier tot reproductie, maar verder valt er weinig heil van te verwachten. De wil is oneindig, de bevrediging beperkt en zodra een drift of wens bevredigd is, ontstaat er een nieuwe. Duurzaam geluk of rust is dus niet te vinden. Voor het individu ligt verlossing alleen in verzaking van de wil.

Voor bewonderaars van Baudelaires poëzie of Wagners overprikkelende muziek was decadentie gemakkelijk op te vatten als een ontkenning, een verzaking van Schopenhauers wil. Decadentie draait immers om inversie: het ziekelijke boven het gezonde stellen, perversie boven normaliteit, het kunstmatige boven het natuurlijke. Het doel van de wil, namelijk de eigen levenskracht ontplooien en vermeerderen, is bij de decadentie­gedachte afwezig. In de tegencultuur van het decadentisme heeft Schopenhauers wil het nakijken.

Wie werkelijk leeft is bereid pijn te lijden

Nietzsche was het met zijn voorganger Schopenhauer eens dat de wil de wereld regeert, en wel de wil tot macht. Maar anders dan Schopenhauer stemde hij van harte met die wil in en van verzaking moest hij niets hebben. Hij zei ‘ja’ tegen het leven. Verzaking getuigt van zwakheid, het houdt in dat iemand afziet van het leven uit angst voor het leven. Wie werkelijk leeft is bereid pijn te lijden.

Ook Nietzsche zag verval in de cultuur, maar hij verzette zich ertegen. Nadat hij Wagner een tijdlang geadoreerd had, nam hij afstand van de componist en het hoogromantische doodsverlangen in diens opera Tristan en Isolde. De decadentie overwinnen en het sterke tegen het zwakke verdedigen werd zijn levensdoel. Een mens moet kiezen voor wat hem sterker maakt, gezond egoïsme nastreven en overeenkomstig een aristocratische heersersmoraal – die Nietzsche terugvoert tot de antieke wereld – moet hij zich niet laten verleiden tot medelijden waar de grote meerderheid van de zwakken op aandringt. Zo’n mens transformeert tot een ‘Übermensch’. Die moeten we ons overigens niet voorstellen als een krijger, maar als een nobel, betrouwbaar lid van de gemeenschap. Zelfoverwinning is zijn doel, niet de onderwerping van anderen. ‘Zichzelf beheersen is de machtigste heerschappij,’ zoals Seneca al zei. De Übermensch aanvaardt het ongeluk dat hem treft en omarmt het. Zo verlost hij zichzelf van lijden en medelijden, en herovert hij zijn eigen lot.

Monogamie

In De uitgewiste horizon (de titel verwijst naar citaten van Nietzsche en Mann) laat Hermans zien hoe verschillende schrijvers en filosofen dachten over het cultureel verval dat ze in hun eigen tijd meenden waar te nemen. Onder hen bevinden zich Baudelaire, Ibsen, Kierkegaard, Flaubert, Toergenjev en ­Dostojevski. Voor laatstgenoemde was het niet erg ingewikkeld. Het moderne Europa verkeerde in een eindstadium, gekenmerkt door nihilisme, individualisme, existentiële twijfel en het dictaat van het geld. Volgens hem werd dit veroorzaakt door het verlies van het zuivere geloof. Daartegenover stond het traditionele Rusland, met daarin de eenheid van geloof, land en volk.

Uiteraard lezen we ook over Freud, die zijn cultuurtheorie optekende in Het onbehagen in de cultuur (1930). Aangezien de civilisatie zowel onze levensdrift – die veel gemeen heeft met de wil van Schopenhauer – als onze destructiedrift beteugelt, moet cultuurvorming wel gepaard gaan met onbehagen. Cultuur is georganiseerde driftverzaking, terwijl we het liefst onze primitieve begeerten zouden volgen. Monogamie bijvoorbeeld is een culturele keuze die ons belet onze seksualiteit vrijelijk uit te leven. Op vergelijkbare wijze worden we ook geacht om onze agressie niet te botvieren. De onderdrukking van onze driften door de cultuur belast ons, met behulp van de moraal, met schuldbesef en dat werkt het ontstaan van neuroses in de hand. Dan is onbehagen nog zacht uitgedrukt.

We weten hoe de culturele neergang, echt bestaand of ingebeeld, eindigde: in een wereldoorlog. En nog een. Waarna er niets was opgelost. ‘De metafysische crisis, die in de negentiende eeuw zo diep werd gevoeld, is niet overwonnen,’ schrijft Hermans in zijn epiloog.

De uitgewiste horizon is een uiterst erudiet en goed geschreven boek. Als ik er iets op moet aanmerken, zou ik zeggen dat ik een parallel met de actuele cultuurkritiek mis. In het beschreven tijdvak waren het vooraanstaande intellectuelen die de neergang voelden. Hoe de ‘gewone man’ het allemaal beleefde blijft onzeker, al wordt het brede enthousiasme om in 1914 ten strijde te trekken wel uitgelegd als een uitdrukking van onbehagen. In onze tijd lijkt de intellectuele ‘elite’ juist redelijk tevreden met de stand van zaken, terwijl het ‘volk’ – om een populistische tegenstelling te hanteren – desintegratie ervaart en verlangt naar iets nieuws, dat in feite neerkomt op de terugkeer naar iets ouds. Daarover had ik wel een korte schets van de auteur willen lezen. Afgezien daarvan was het met grote eerbied en diepe spijt dat ik zeshonderd bladzijden van culturele ontaarding dichtsloeg.

De uitgewiste horizon, Cor Hermans - Paperback - 9789024465347