Home Bewustzijn Bert Keizer: ‘De geest is een raadsel dat we zelf bewonen’
Bewustzijn Psyche

Bert Keizer: ‘De geest is een raadsel dat we zelf bewonen’

Filosoof en arts Bert Keizer buigt zich over de nog altijd raadselachtige verbinding tussen lichaam en geest.

Door Maarten Meester op 14 maart 2024

Bert Keizer arts filosoof Het raadsel van de geest boeken boekenkasten beeld Tessa Posthuma de Boer

Filosoof en arts Bert Keizer buigt zich over de nog altijd raadselachtige verbinding tussen lichaam en geest.

FM4 waar is chaos Filosofie Magazine
04-2024 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Ik kan niet puur door het te willen een kopje van de tafel vegen,’ zegt arts en filosoof Bert Keizer (1947). ‘Maar als ik jou vraag het een duwtje te geven, valt het. Dat is raar. Hoe kan iets geestelijks als een verzoek iets stoffelijks als een kopje van de tafel vegen? We kennen de causaliteit van biljartballen die tegen elkaar stoten. Maar een verzoek kan niet tegen een kopje stoten. In de oorzakelijke keten van mijn spierbewegingen bij het spreken en jouw spierbewegingen bij het duwen is geen verzoek te vinden. Je kunt geen geestelijke gebeurtenis in een spier frommelen.’

Ziedaar een voorbeeld van het lichaam-geestprobleem, waarover Keizer het onlangs verschenen boek Het raadsel van de geest schreef. Het boek leest als een grondige verdieping van Waar blijft de ziel?, zijn essay voor de Maand van de Filosofie in 2012. Wat maakt dit probleem zo interessant? Keizer: ‘Je verbaast je over iets als je eerst dacht dat het anders in elkaar zat. Ik ben opgevoed met het katholieke geloof, dat de ziel begreep als een tijdelijke bewoner van je lichaam. Als kind vond ik dat geen probleem. Maar die onsterfelijke ziel bleek al gauw een onhoudbare notie. Zo rond mijn veertiende is mijn geloof verdwenen. Hierdoor kreeg de vraag naar wat voor types wij mensen eigenlijk zijn een nieuwe urgentie.’

Bert Keizer (1947) is filosoof en arts. Sinds 2016 is hij werkzaam voor het Expertisecentrum Euthanasie (voorheen de Levenseindekliniek). Hij schreef meerdere boeken, waaronder Waar blijft de ziel? (2012), Voltooid. Een nieuw licht op de zelfverkozen dood (2018) en Leven en werk van Ludwig Wittgenstein (2022).

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Keizer hoorde later, toen hij filosofie ging studeren in Engeland, dat er zoiets bestond als ‘het lichaam-geestprobleem’. ‘De neurofysiologische onderbouw leerde ik wat later kennen, tijdens mijn studie geneeskunde. Eigenlijk vond ik neurofysiologie het enige vak dat om filosofie schreeuwde. Als student-assistent heb ik een jaar obducties gedaan. Soms haalde ik ook hersenen uit schedels. Ik hield dan met enige huiver 1500 gram brein in mijn hand, de bron van geestelijk leven.’

Helaas hadden de pathologen niets met het lichaam-geestprobleem, vervolgt Keizer. ‘Maar neurowetenschap is wel altijd mijn interesse blijven houden, omdat ze in mijn beleving zo pal boven op het lichaam-geestprobleem zit. Daar komt nog bij dat ik in de 34 jaar dat ik als arts heb gewerkt veel te maken heb gehad met de gevolgen van hersenschade. Ziektes als dementie, Parkinson, multiple sclerose of een herseninfarct zijn allemaal het gevolg van neuronale gebeurtenissen.’

Rood zien

Hoe kan het dat neurowetenschappers boven op het lichaam-geestprobleem zitten, maar er toch niets mee hebben? Volgens Keizer komt dit doordat ze twee betekenissen van ‘brein’ door elkaar gebruiken. ‘Neurowetenschappers maken geen verschil tussen enerzijds de geestelijke activiteit van denken, voelen, bewustzijn en anderzijds de ingewikkelde macaroni die in de benige doos van de schedel zit opgesloten, het orgaan. Ze zeggen dan in één zin: het brein weegt 1500 gram en interpreteert zintuiglijke informatie. Maar hersenen interpreteren niks. Alles wat daar gebeurt is dat impuls­treinen langs dunne vezeltjes heen en weer reizen.’

Hij licht toe: ‘Ik vroeg eens aan een neurowetenschapper hoe de waarneming van de kleur rood tot stand komt. Hij antwoordde: er valt licht op de retina. Dan gaat een impulstrein naar de occipitale schors. Die verwerkt de informatie en zo ontstaat “rood”. Ik zei: ik stel voor dat wij afdalen in de hersenen. We rijden daar op een treintje mee met die impuls, maar de waarneming “rood” zien we nergens ontstaan. En toch ontstaat die, zei de neurowetenschapper. Dat weet ik wel, antwoordde ik. Maar hoe? In elk geval niet in de occipitale schors.’

‘Zonder beleving is taal onnodig. Heb jij de koelkast weleens horen praten met het gasfornuis?’

Een ander voorbeeld van het onbegrip onder hersenwetenschappers ziet Keizer in het boek Het puberende brein van Eveline Crone, hoogleraar neurocognitieve ontwikkelingspsychologie. ‘Zij leeft in de illusie dat je beter snapt wat er aan de hand is met pubers als je de hersenactiviteit beschrijft die bij hen correleert met een lichamelijke gebeurtenis. Dus als je wilt begrijpen waarom pubers hun kamer slecht opruimen, moet je de kamer-opruimkwab bestuderen. Eerst observeer je pubers die hun kamer wel of niet opruimen, dan kijk je welk deel van hun hersenen daarbij actief is. Zo vind je de kamer-opruimkwab. Vervolgens zie je dat die kwab bij slechte opruimers klein is. Crone verkondigt nu dat we het gedrag van de puber hierdoor beter begrijpen. Maar die blijft zijn kamer slecht opruimen. Wat voegt kennis van de kamer-opruimkwab toe aan ons begrip?’

Levert het onderzoek van Crone dan helemaal geen kennis op? Het is goed voorstelbaar dat het ouders helpt inzien dat hun kind geen ellendeling is, er niet op uit is hen het leven moeilijk te maken en dat het kind een normale ontwikkeling doormaakt. ‘Dat is ook zo,’ reageert Keizer. ‘Maar die geruststelling krijg je door het gedrag van jouw puber te vergelijken met dat van andere pubers. Niet door hersenscans naast elkaar te leggen.’

Eindeloze rally’s

Begrijpen filosofen het brein beter dan neurowetenschappers? Dat is nog niet gezegd. ‘Filosofie is een eindeloze tennismatch,’ schrijft Keizer in Het raadsel van de geest. ‘Men slaat de bal op steeds nieuwe manieren naar de tegenstander aan de andere kant. En elke keer is er een smash bedoeld en elke keer is er een return.’ Een van die eindeloze rally’s gaat over de vraag waarom er überhaupt bewustzijn is. ‘Denk aan de kikker die een vlieg uit de lucht plukt met zo’n uitrolbare plaktong. We weten precies de causale keten van waarneming naar actie. Waarom zou daar nog een beleving bij moeten? Evolutionair gezien is bewustzijn helemaal niet nodig. Wat voor voordeel heeft het?’

De Amerikaanse filosoof Richard Rorty probeert dit probleem te omzeilen met het gedachte-experiment van de antipoden. Deze wezens skippen de beleving. Als zij pijn hebben zeggen ze geen ‘au’, maar ‘C121’, waarmee ze de bijbehorende neurale gebeurtenis aanduiden. ‘Maar waarom zou een antipode “C121” zeggen?,’ vraagt Keizer. ‘Nou, omdat hij pijn aan zijn teen heeft. Maar als je de beleving weghaalt, gaat niemand ooit iets zeggen. Heb jij de koelkast weleens horen praten met het gasfornuis?’

‘Volgens Wittgenstein had zelfs de wiskunde uiteindelijk een benig fundament’

Er is ook nog een anatomisch probleem dat Rorty niet ziet, zegt Keizer. ‘Hersenen hebben 3 miljard neuronen, met elk 150 connecties. Het gaat dus om honderden miljarden mogelijke verbindingen. Wie kan die onthouden? Nog lastiger: zelfs bij eeneiige tweelingen die vers uit de baarmoeder komen, verschillen de hersenen al. En na de geboorte ontwikkelen alle hersenen zich anders, afhankelijk van hun omgeving en van wat je ermee doet. Het heeft geen enkele zin om “C121” tegen mij te roepen, want misschien is dat bij jou pijn en bij mij een goeie limerick.’

Tekst loopt door onder afbeelding

Zelfreflectie

Een andere discussie gaat over dat we geen buitenperspectief kunnen aannemen: als we willen reflecteren op onze geest hebben we geen ander middel dan onze geest om dat te doen. ‘Thomas Nagel zoekt een uitweg in zijn boek The view from nowhere. Hij zegt dat wij niet in staat zijn om het lichaam-­geestprobleem te ontwarren zolang we er zelf in wonen. Hij zoekt een standpunt dat buiten het strikt menselijke denken en voelen ligt. Eigenlijk wil hij uit het lichaam klimmen om het te kunnen bekijken. Sterker nog, hij zou het aardse leven met de bijbehorende zintuigen af willen leggen om een positie te bereiken vanwaar hij ons doen en laten kan bestuderen. Hij schrijft over “begrippen die niet per se vastzitten aan het zintuiglijk gezichtspunt van de mens”. Dus ook als je andere zintuigen hebt, kun je toch tot dezelfde begrippen komen als wij, volgens hem. Elk wezen dat bewustzijn heeft, zou ons kunnen begrijpen als we 1+1=2 zeggen.’

Keizer steekt zijn twee handen en daarmee zijn tien vingers omhoog. ‘Maar ik denk dat Ludwig Wittgenstein heeft aangetoond dat ook onze wiskunde een benig fundament heeft. Waarom hebben wij een decimaal stelstel? Als andere wezens geen vingers hebben of geen ogen of geen belang hechten aan exacte berekeningen, gaan die dan rekenen zoals wij? Nagel maakt een interessante aanloop, want je zou met hem mee willen rennen, maar de sprong redt hij niet.’

Ontgeesting

Rorty en Nagel zijn maar twee van de vele grote geesten die Keizer in zijn boek met duidelijk plezier bekritiseert. Heeft hij zelf wel de oplossing? ‘Nee hoor. Maar ik denk dat deze filosofen door de muur naar buiten willen, terwijl ze als ze zich omkeren de deur zien. We moeten kijken naar de geboorte van het probleem. En dan zullen we merken dat we deze tandpasta niet meer terugkrijgen in de tube. Het lichaam-geestprobleem is ontstaan bij de geboorte van wat wij in het Westen filosofie noemen. We moeten terug naar de oude Grieken.’

We zijn heel lang met de wereld blijven praten alsof ze een mens is, zegt Keizer. ‘Leven, dood, ziekte, oogsten, onweer. We dachten dat een wereld die bedoelingen had het ons allemaal aandeed. Mens en wereld keken elkaar aan. De Grieken stelden dat als eersten ter discussie: kijkt ze nou terug of niet?’

Wie er precies met dit gesprek zijn begonnen weten we niet. ‘Maar met Thales van Milete vallen we midden in een zin binnen. In de zesde eeuw voor Christus geeft hij de eerste bekende beschrijving van een geestloos gebeuren. De aarde, zegt hij, drijft op water, als een blok hout. Het gaat om een ongewild drijven. Er zit geen verhaal bij dat het water dit moet doen voor straf of iets dergelijks. Deze ontgeesting van de wereld eindigt aards in de leer van Demokritos, die meende dat ook geestelijk leven uit atomen bestaat. En hij eindigt hemels bij Plato, die al filosoferend tot een geestelijk domein komt waarvan de stoffelijke wereld slechts een afspiegeling vormt.’

Helpt deze historische duiding ons uit de brand? ‘Welnee,’ zegt Keizer. ‘Sinds Thales loopt er een barst door ons denken en nee, daar komt geen licht door. Daarom blijft het schuren. Geen zorgen hoor. We komen er nooit echt uit.’

Het raadsel van de geest, Bert Keizer - Gebonden - 9789047716167

Het raadsel van de geest. Een filosofisch onderzoek
Bert Keizer
Lemniscaat
373 blz.
€ 29,99