Iets meer dan een jaar geleden was Erno Eskens thuis op bezoek bij zijn vriend en collega-filosoof André de Vries, die net van de dokter te horen had gekregen dat hij uitgezaaide prostaatkanker had. ‘Ik wilde weten hoe het met hem was, drie dagen nadat hij het slechte nieuws gekregen had’, zegt Erno Eskens. ‘Hij was woedend – waarom overkomt mij dit nou? Hij wilde met zijn hoofd tegen de muur bonken. Hij zei: “Als dit het verhaal is, geef me dan maar meteen een injectie. Dan ben ik ervanaf.”’
Erno Eskens zag de onmacht en begreep de emotie. Maar hij vond die ‘over-
reactie’ ook verontrustend, schrijft hij. Het liet hem niet meer los. ‘Ik stond op het punt om op vakantie te gaan met mijn gezin, dus ik kon niet zomaar bij André blijven. Ik nam me voor om hem vanaf de camping een lange brief te schrijven. Dat heb ik gedaan. Ik heb hem geschreven: is er niet een manier waarop je je iets meer zou kunnen verzoenen met dit lot?’
Die brief werd het begin van een intense, eerlijke en intrigerende briefwisseling tussen de vrienden en filosofen, beiden verbonden aan de ISVW (Internationale School voor Wijsbegeerte) te Leusden. Eskens als programmadirecteur en uitgever, De Vries als filosofisch consulent. Intussen is de briefwisseling als boek verschenen onder de titel Amor fati. André de Vries heeft de publicatie nog meegemaakt. Hij overleed deze zomer, op 14 juli. Erno Eskens las zijn laatste brief aan André voor op diens uitvaart.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand.
Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen
Eenbenige Denker
We ontmoeten elkaar in het restaurant van het Eye Filmmuseum, met zicht op het Amsterdamse IJ, schepen die voorbijgaan en daarachter het Centraal Station. Eskens woont zelf in Amsterdam-Noord, en het IJ was ook het vaste uitzicht van René Gude, Eskens’ voorganger als directeur van de ISVW. De laatste zeven jaar van zijn leven wist Gude dat de kanker hem op de hielen zat; de laatste twee jaar werd hij als eenbenige Denker des Vaderlands een voorbeeld voor velen in het denken en – vooral – bemoedigend spreken over leven in het besef van een aangekondigde dood. Bij André de Vries is het allemaal veel sneller gegaan – van de eerste diagnose tot de dood in één jaar. Een publiek figuur was hij niet. Bij hem geen cameraploegen, tv-optredens of interviews aan huis, maar de intimiteit van twee vrienden die elkaar brieven schrijven. Intimiteit die nu in boekvorm gedeeld is, dat wel.
U schrijft in uw eerste brief dat u denkt dat u hem niet moet versturen, omdat vrijuit filosoferen over het lot ‘iets onbeschaamds’ heeft tegenover iemand die net zo’n diagnose te horen heeft gekregen. Maar u overwint uw aarzeling al in dezelfde alinea en verstuurt hem alsnog.
Erno Eskens: ‘Omdat ik al bevriend was met André. Vrienden kunnen elkaar confronterende vragen stellen. Ik had er ook over nagedacht: stel nou dat mij dit overkomt. André en ik waren ongeveer even oud, het zou zomaar kunnen. Dan zou toch het eerste zijn dat ik me zou afvragen: was mijn leven zoals ik het geleefd heb de moeite waard? Als dat zo is, moeten we zo’n vraag ook aan elkaar durven stellen. Dat is iets wat ik van René Gude geleerd heb: het helpt om lastige vragen niet uit de weg te gaan en ook gewoon grappen te maken over de ziekte. Het eerste wat René er tegen mij over zei, op een dansvloer tijdens een feestje: “Hé Erno, ik heb kankooorrrr!”’
Wanneer dacht u: we moeten deze briefwisseling publiceren?
‘Dat had ik bij de eerste brief al in gedachten. Ik wist dat André nog graag een boek wilde schrijven. Plotseling was er het besef dat hij daar geen tijd meer voor zou hebben. Hij had allerlei ideeën in zijn hoofd. Ik dacht: laten we die dan alsnog op papier proberen te krijgen, in een lossere vorm. Toegepast op zijn situatie, zonder voetnoten, recht uit het hart. Ik wilde graag dat André nog één keer zou schitteren. Dat hij zou ontdekken dat hij ook in die fase dat hij ziek, zwak en misselijk was, nog een monumentje voor de filosofie kon oprichten. Dat heeft hij gedaan. Hij heeft steeds heel positief en enthousiast op mijn brieven gereageerd; hij was me er dankbaar voor dat ik hem intellectueel uitdaagde op het moment dat zijn wereld leek in te storten.’
Plato
André de Vries en Erno Eskens zijn als filosofen tamelijk verschillend. Eskens is politiek en sociaal bewogen en leest graag continentale filosofen als Nietzsche. De Vries was wetenschapsfilosoof, sterk analytisch, Angelsaksisch georiënteerd. Het resulteert, met name in De Vries’ brieven, in schema’s met pijltjes en uitweidingen over taaie begrippen als ‘emergentie’. Beide schrijvers delen de wereld en de dingen graag in drieën; Eskens denkt vanuit de driedeling van de ziel zoals Plato die formuleerde, De Vries promoveerde op de ‘driewerelden-theorie’ van Karl Popper.
Wat heb je aan filosofie als je weet dat je bijna doodgaat?
‘André was het gelukkigst als hij kon denken. Dus ik dacht: laten we dan nu over dit nare lot denken. En als je een probleem wilt analyseren, heb je rubriceringen nodig. Andrés rubricering kent drie werelden. Wereld 1 is de fysieke wereld. Daarin bevinden zich bijvoorbeeld de kankercellen. Wereld 2 is de ervaringswereld: welke emoties maakt de kanker bij je los? Wereld 3 is de wereld van de ideeën: welke theorieën bestaan er allemaal over kanker?’
Blijft de vraag: wat heb je daaraan als je een gevecht moet leveren op leven en dood?
‘Kijk, dat is nou precies een voorbeeld van een zienswijze die tot misverstanden en frustratie leidt, of zelfs tot wanhoop, een beeld dat je met behulp van deze categorieën kunt corrigeren. André heeft mij duidelijk gemaakt dat hij helemaal geen strijd tegen kanker voerde. Dat is de taak van de dokter. Die probeert de cellen te vernietigen of te remmen; de dokter strijdt tegen het fysieke ding dat kanker heet. De strijd van de patiënt zit in wereld 2; die moet proberen zijn of haar emoties onder controle te houden. En in het geval van André ook in wereld 3: proberen nieuwe ideeën over kanker te ontwikkelen. Deze indeling helpt dus, want veel mensen die met kanker te maken hebben, plaatsen zichzelf in een “strijd” die ze niet kunnen winnen. Op het gebied van kankerbestrijding (wereld 1) ben en blijf je een leek. Je bent ook helemaal geen verliezer als je in die “strijd” ten onder gaat. Waar je wél grip op kunt proberen te houden, dat is jouw ervaringswereld, wereld 2. Ook daar kan de filosofie bij helpen. Van de stoïcijnen kun je bijvoorbeeld leren om iets meer apatheia te betrachten: mentale onverschrokkenheid. Niet zwelgen in je pathos, afstand proberen te bewaren tot de ellende van je lijf. Jezelf terugtrekken in je geest, daarin kun je houvast vinden.’
Houvast, maar geen uitweg.
‘Klopt. Het werkt tot op zekere hoogte, maar het blijft een feit dat je doodgaat en dat is gewoon kut, laten we fris wezen. Het is hard werken als je ziek wordt. Je moet steeds opnieuw je wereldbeeld en je doelen bijstellen. André kreeg elke keer weer slecht nieuws. En hij verloor in rap tempo allerlei vermogens. Zijn mobiliteit, zijn seksualiteit, zijn zicht. Ik heb dat “immergentie” genoemd, het tegenovergestelde van emergentie. Voor emergentie, het opkomen van nieuwe eigenschappen en kwaliteiten, hebben we allerlei programma’s – denk aan opvoeding en onderwijs. Maar voor het sterven, een proces waarbij steeds meer eigenschappen wegvallen, bestaan nauwelijks woorden. Het leek ons waardevol om op z’n minst te proberen om dit proces te doordenken, zodat ook anderen beter kunnen zien wat ze te wachten staat. Het zou helpen als we er met z’n allen iets handiger in worden.’
De filosoof die in de briefwisseling nog het meest ‘helpt’ bij de poging om een verzoening met De Vries’ wrede lot tot stand te brengen, is Friedrich Nietzsche. Hij onderzocht het begrip amor fati, de liefde voor je eigen lot. En hij bedacht er een test voor: wat als er een demon aan je zou verschijnen die je de vraag stelt of je dit leven opnieuw wilt leven, inclusief – in dit geval – de kanker? Eskens: ‘De demon heeft een ticket in zijn hand voor je volgende leven, maar het verraderlijke is dat het precies hetzelfde leven is als het leven dat je geleid hebt. Dat betekent wel dat je alles ook weer zult ervaren alsof je het voor het eerst meemaakt. Als alles zich herhaalt, wil je dan jouw leven opnieuw, met alle vreugde en alle ellende van dit moment erbij? Als je daar ja tegen kunt zeggen, als je kunt roepen: “Ja, nog duizendmaal”, dan is je amor fati geslaagd.’
Ja zeggen tegen het hele leven, ook al is het nog zo ellendig, biedt de vrienden uiteindelijk nog het meeste troost. Eskens: ‘Je kunt zelfs ja zeggen tegen de aftakeling van je eigen lichaam. Zoals René Gude het verwoordde: “Amor fati, hups daar gaat-ie!”’
Ook André de Vries bedient zich van humor bij het ondergaan en doordenken van zijn lot. Een brief waarin hij hormoonbehandelingen bespreekt, die zijn gevoelswereld en zijn mannelijkheid aantastten, heeft als titel ‘Krijg nou tieten’. En het ‘ja zeggen’ kreeg voor De Vries zelfs letterlijk gestalte, in de vorm van een verlaat huwelijk met zijn vriendin Yvette. Erno Eskens was getuige. ‘Het was ontroerend om te zien hoe Yvette in Andrés zinkende roeibootje stapte. Het was de filosofie die dit jawoord heeft losgemaakt, het was een praktische consequentie van onze dialoog over opnieuw en bewust ja zeggen tegen alles.’
Wat hebt u, in de rol van mantelzorger en nietzscheaanse demon, zelf van het proces geleerd?
‘Ik heb zowel bij René als bij André gezien dat de laatste fase van het leven de mooiste was. Ze ontdekten de waarde van het leven op een nieuwe manier doordat ze bepaalde doelen moesten loslaten. Als je bijvoorbeeld niet meer kunt lopen, ben je daar eerst heel verdrietig over. Maar vervolgens kun je denken: nu moet ik niet in dat verdriet blijven hangen, maar mezelf andere doelen stellen. En ineens besef je dat je het heel belangrijk vindt om iets met je familie te doen, om maar iets te noemen.’
Hoelang kun je daarmee doorgaan?
‘Dat was tussen André en mij een belangrijk punt van discussie. André had een wilsverklaring opgesteld. Ik heb mijn bedenkingen bij wilsverklaringen. André wilde niet willoos sterven. Dat is een verschil tussen ons. Ik vind wilsverklaringen rare dingen, die voortkomen uit een denkfout. Je houdt vast aan de persoon die je nu bent, en je laat die persoon oordelen over degene die straks in een bed ziek ligt te zijn. Maar dat is een heel ander persoon, die al heel veel van jouw eigenschappen kwijt is. Ik vind het aanmatigend om over die persoon te oordelen, als een god. De enige gegronde reden om het te doen, die André ook aanvoerde, is om de dokter te helpen. Zodat de arts niet die rol van god hoeft te spelen.’
Maar u begint er niet aan, ook na deze zware stervensprocessen te hebben gezien?
‘Aan mijn lijf geen polonaise. Ik wil de rit uitzitten. Omdat ik denk dat ik het kan. Dat ik zelfs als mijn leven heel klein wordt, zo klein dat er niets meer is om nog van te genieten, nóg kan genieten. Van het feit dat ik nog kan genieten. Van de wil op zich. Normaal gesproken is de wil altijd relatief, je wilt iets. Maar als er niets meer te willen valt, wordt de wil absoluut. Dan trouwt de wil als het ware met zichzelf. Ik wil dat meemaken.’