Lepe jongens die hun radde tong te gelde wisten te maken – zo wordt er over sofisten gedacht. We zouden in onze retorische tijd zuinig op ze moeten zijn.
De ene filosoof roept meer aversie op dan de andere. Zo is Martin Heidegger vaak verweten dat hij een onleesbare charlatan met twijfelachtige denkbeelden zou zijn. Maar tegenover deze critici staat een grote schare navolgers die hem als de grootste filosoof ooit beschouwt. Van één groep is de afkeer echter unaniem: de sofisten. Vind maar eens iemand die hen looft voor hun prestaties.
We pakken er de filosofiegeschiedenis bij. Bertrand Russell maakt van deze Griekse filosofen uit de vijfde eeuw voor Christus rattenvangers van Hamelen. Ze werden, staat er in zijn Geschiedenis van de westerse filosofie (1945), ‘nagelopen door de jongelui die zich de kunst van het disputeren eigen wilden maken’. Dan het woordenboek. Onder het lemma ‘sofist’ treffen we in Van Dale aan: ‘iemand die scherpzinnige drogredenen of schijngronden aanvoert.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees