Home Klassieke Oudheid De sofisten: tegendraads voor de democratie
Klassieke Oudheid Onderwijs Politiek

De sofisten: tegendraads voor de democratie

Lepe jongens die hun radde tong te gelde wisten te maken – zo wordt over sofisten gedacht. We zouden er in onze tijd zuinig op moeten zijn.

Door Sebastien Valkenberg op 25 februari 2020

sofisten sofist vaas politicus Griekse oudheid beeld Hajo de Reijger

Lepe jongens die hun radde tong te gelde wisten te maken – zo wordt over sofisten gedacht. We zouden er in onze tijd zuinig op moeten zijn.

Cover van 03-2020
03-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De ene filosoof roept meer aversie op dan de andere. Zo is Martin Heidegger vaak verweten dat hij een onleesbare charlatan met twijfelachtige denkbeelden zou zijn. Maar tegenover deze critici staat een grote schare navolgers die hem als de grootste filosoof ooit beschouwt. Van één groep is de afkeer echter unaniem: de sofisten. Vind maar eens iemand die hen looft voor hun prestaties.

We pakken er de filosofiegeschiedenis bij. Bertrand Russell maakt van deze Griekse filosofen uit de vijfde eeuw voor Christus rattenvangers van Hamelen. Ze werden, staat er in zijn Geschiedenis van de westerse filosofie (1945), ‘nagelopen door de jongelui die zich de kunst van het disputeren eigen wilden maken’. Dan het woordenboek. Onder het lemma ‘sofist’ treffen we in Van Dale aan: ‘iemand die scherpzinnige drogredenen of schijngronden aanvoert.’  

Lepe jongens die hun radde tong te gelde wisten te maken – dat is in de kern hoe er over de sofisten wordt gedacht. Deze zienswijze is het resultaat van misschien wel de meest succesvolle lastercampagne uit de filosofiegeschiedenis. Dankzij Plato zitten ze al 2500 jaar in het verdomhoekje. Zo blijft hun intellectuele erfenis buiten beeld.

Sofisten zijn gaan gelden als de grote tegenstrevers van Socrates, hoewel het de vraag is hoe groot de onderlinge verschillen echt waren. Wat de kwestie bemoeilijkt, is dat we hem grotendeels kennen als de hoofdpersoon van Plato’s dialogen. Je weet nooit precies wie daarin aan het woord is: de historische Socrates of de buikspreekpop van Plato.

Uit de geschriften van de sofisten spreekt een democratische grondhouding

Op het eerste gezicht zou je juist verwantschap verwachten in plaats van onenigheid. In de namen van beide beroepsgroepen zit immers het woordje ‘sofie’ – Oudgrieks voor ‘wijsheid’. Waar de filosoof de wijsheid liefheeft (filos staat voor ‘vriend’ of ‘liefhebber’), onderwijst de sofist deze. Het werkwoord sophizo betekent: ‘iemand geleerd of ontwikkeld maken.’

De wijsheid van de sofisten had een praktische insteek. Ze omvatte een serie vaardigheden die nodig waren om te klimmen op de sociale ladder. Illustratief zijn de titels die zijn overgeleverd: Worstelen, Eerzucht en Staatsinrichting. Daar moest je kennis van hebben als je een publiek ambt wilde bekleden. Dat gold al helemaal voor de kunst van het spreken. Vandaar de vele handleidingen over retorica, zoals Gebiedende wijs en Techniek van het disputeren.

Alleen al uit deze titels blijkt het scherpe contrast met Plato. Zijn dialogen bieden geen duidelijke antwoorden op concrete problemen, maar zijn verhandelingen over abstracte onderwerpen: de liefde, het recht, de ziel. Toch speelt het grote conflict zich niet af op de as die loopt van concreet naar abstract. Uit de geschriften van de sofisten spreekt een democratische grondhouding. Via de juiste inspanning is het mogelijk om jezelf te emanciperen. Dat vooruitzicht was Plato een gruwel. Wijsheid was weggelegd voor een enkeling, en al helemaal wanneer het ging om het openbaar bestuur.

Matrozen aan het roer

Als het schisma vertrouwd voorkomt, kan dat kloppen. Vijfentwintighonderd jaar geleden woedde al de discussie tussen – in hedendaagse termen – populisten en technocraten. En ook toen zorgde de vraag wie er mag meebesturen voor felle emoties. Deels is dit te verklaren uit persoonlijke grieven. Toen de sofisten de confrontatie zochten met Plato, troffen ze een verbitterde denker. Hij was zijn leermeester Socrates verloren. De democratie zou ervoor hebben gezorgd dat die de gifbeker kreeg.

Behalve persoonlijke afkeer had hij ook filosofische bezwaren. In de ideale staatsvorm heeft de filosoof-koning het in zijn eentje voor het zeggen. Met reden, vond hij, want niemand is zo wijs als deze super-regeerder. Deze figuur laat zich niet leiden door grillen en toevallige omstandigheden. Hij blijft op koers omdat hij de idee ‘rechtvaardigheid’ heeft geschouwd, onmisbaar voor wie de samenleving wil bestieren.

Even tussendoor… Meer lezen over Griekse filosofie? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

In de rechtvaardige samenleving doet elke bevolkingsgroep waar ze goed in is. Ieder zijn deel – schoenmaker, hou je bij je leest. Anders wordt het chaos. Jongeren verliezen volgens Plato het respect voor hun leraren, vaders gaan de toffe peer uithangen en de muziek van vroeger maakt plaats voor opzwepende ritmes.

Derhalve kan de gewone man zich beter verre houden van staatszaken (zijn taak is het om geld te verdienen). Dat zou zijn als matrozen aan het scheepsroer zetten, legt Plato uit in Politeia (circa 380 v.Chr.), zijn grote dialoog over zijn ideale staatsvorm. ‘Van wat de ware stuurman is hebben ze geen benul: ze beseffen zelfs niet dat hij zijn aandacht moet wijden aan tijd en seizoenen, aan hemel en sterren en winden en al wat bij zijn vak hoort, indien hij waarlijk een schip wil kunnen besturen.’

Goddeloosheid

Dat zagen de sofisten anders. De een omdat hij zijn broodwinning zag verdampen als slechts een enkeling de staatkundige lessen kan worden bijgebracht, de ander omdat hij er een filosofische onderbouwing voor had. In de laatste categorie valt Protagoras, vermoedelijk de bekendste sofist.

Dankzij Plato zitten de sofisten al 2500 jaar in het verdomhoekje

Pikant is dat hij zich aan hetzelfde misdrijf schuldig had gemaakt als Socrates: goddeloosheid. ‘Wat betreft de goden kan ik niet weten of zij bestaan of niet,’ had hij immers gezegd. Met deze uitspraak was Protagoras een van de vroegste agnosten. Het antwoord op de vraag of goden wel of niet bestaan ging volgens hem het verstand te boven. Destijds stond die vraag stellen gelijk aan de ontkenning van hun bestaan. Het zou ertoe geleid hebben dat de Atheners hem de stad uit joegen. Ook verbrandden ze alle exemplaren van zijn teksten op de markt.

Het feit dat je over goden onmogelijk kunt spreken weerhoudt Protagoras er niet van hen op te voeren in zijn betogen. Dat is een retorische truc, die hij inzet om Plato tegengas te geven als het gaat om de vraag naar de juiste poliskunde – in het Oudgrieks: politikè technè.

Hij begint zijn betoog met een scheppingsverhaal. Met de eerste soorten rees ook het vraagstuk welke eigenschappen ze dienden te krijgen. Sommige werden uitgerust met kracht, andere waren snel en een volgende soort kon vliegen. Op een zeker moment waren alle wezenskenmerken op, terwijl er nog één soort was: de mens. Prometheus schoot te hulp en roofde van zijn broer de ambachtelijke vaardigheid. Nu konden mensen dingen maken, uitvindingen doen. Deze eigenschap was echter een lege huls zolang ze niet ten goede werd aangewend. Met een mes kun je brood snijden, maar ook iemand neersteken. Dus greep oppergod Zeus in. Hij rustte iedereen uit met een aanvullend vermogen; het vermogen om rechtvaardig te handelen.

De leek heeft ook een stem in de politiek, weet de sofist

Daarom klopt de scheepsmetafoor van Plato niet. Het is misplaatst als de leek raad geeft over technische zaken waarvan hij geen verstand heeft, beaamt Protagoras. Maar de parallel met politiek gaat niet op. Dan zijn volgens hem rechtsgevoel en gezond verstand aan de orde. En die zijn niet het exclusieve bezit van een elite met speciale morele kwaliteiten.

Wanneer Atheners ‘tot beraad komen’, gaat Protagoras verder, accepteren ze iedereen als woordvoerder. Wanneer niet iedereen er blijk van geeft het woord te kunnen voeren, moet dat niet leiden tot de platoonse conclusie dat slechts een enkeling over dit uitzonderlijke talent beschikt. Protagoras klinkt bijna als een voorloper van de verlichtingsfilosofen als hij pleit voor onderricht en vorming. De burgerdeugd moest ‘slechts’ worden ontwikkeld. In deze behoefte voorzagen de sofisten.

Poseurs

Tegen deze achtergrond krijgt het curriculum van de sofisten zijn betekenis. Hun staatsvorm van de velen vroeg om andere vaardigheden dan de autocratie van Plato. In die laatste staatsvorm was het genoeg voor de filosoof-regeerder om gelijk te hebben. Voor democratische bestuurders kwam daar iets bij: ze dienden ook nog eens gelijk te krijgen. Behalve inhoudelijk moest een betoog ook meeslepend zijn. Dat vroeg om retoriek. Anders krijg je het electoraat niet mee.

Dat is – toegegeven – een kwestie van maat houden. Soms krijgt de vorm van het betoog wel erg de overhand. In die gevallen krijg je meer begrip voor de kritiek op sofisten. Het kunnen poseurs zijn die zich enkel bekommeren om hóé ze iets zeggen. Wát ze intussen zeggen is van ondergeschikt belang. Zo kwamen sofisten te boek te staan als lieden die recht konden praten wat krom is.

Het verwijt trof de hele groep, terwijl het op slechts een enkeling van toepassing is, zoals Gorgias uit Sicilië. Over deze sofist met zijn enorme ego en even grote portemonnee doen vele anekdotes de ronde. Met zijn geld bekostigde hij een gouden beeld van hemzelf voor een van de vele tempels. Volgens de overlevering zou hij maar liefst 110 jaar oud zijn geworden. Tijdens zijn leven had hij als bijnaam ‘de nihilist’, waartoe hij aanleiding genoeg gaf met zijn uitspraken. Toen hem werd gevraagd hoe hij die hoge leeftijd had bereikt, was dit zijn antwoord: nooit had hij iets voor anderen gedaan.

Sofisten staan te boek als lieden die recht konden praten wat krom is

Geen morele les die je de jeugd wilt mee-geven, lijkt het. In Athene (2010) komt classicus Anton van Hooff met een vriendelijker interpretatie. Jawel, sofisten hielden ervan om te provoceren. Maar hun tegendraadse uitspraken hadden ook een didactische bedoeling. Wilden hun studenten het ver schoppen in het publieke leven, dan moesten ze zich kunnen verdiepen in andermans standpunten, ook als die hun niet aanstonden. Of misschien wel juíst als ze wezensvreemd voelden.

In de kern was dat zelfs een democratische daad. De platoonse filosoof-regeerder hoefde zich niet in andere perspectieven te verplaatsen. Waarom zou hij ook? Hij heeft immers al kennisgenomen van de onveranderlijke ideeën. Maatschappelijke discussies devalueren tot gekrakeel op het marktplein. Wie daarentegen meent dat het beleid tot stand komt in een parlement en via een vitaal debat, kan zich niet wentelen in zulke zelfgenoegzaamheid. Dat geldt voor politici, maar ook voor burgers. Zij zijn net zo goed verantwoordelijk voor het bestuur van de polis.

Deze boodschap van de sofisten heeft niets aan actualiteitswaarde ingeboet. Ze heeft alleen een nieuwe invulling gekregen. Regelmatig klinkt het dat we onszelf opsluiten in het eigen gelijk (‘bubbels’) in plaats van andersdenkenden op te zoeken. Ter bestrijding daarvan kun je Facebook dwingen andere algoritmes te implementeren. Maar dieper gaat de beoogde verandering als die in onszelf plaatsvindt.

Leer kinderen al op jonge leeftijd debatteren, dat wil zeggen: belangstelling hebben voor verschillende standpunten. Mogelijk kun je er iets van leren, maar ook helpt het tegengeluid om de eigen opvattingen te scherpen. Tegenwoordig komt die deugd terug in Curriculum.nu (onder het kopje Burgerschap), waar de vaardigheden worden opgenoemd waarover de leerlingen in de toekomst moeten beschikken. Vijfentwintighonderd jaar terug, toen er nog geen scholen waren, ging je ervoor in de leer bij de sofisten.