Joke J. Hermsen loopt langs de Amsterdamse grachten, mijmerend over de ziel. ‘Ik moest wel wandelen om de ziel te ontdekken. Je moet alle theorie loslaten en je overgeven aan de ervaring.’
In de luwte tussen het Spui en de Kalverstraat ligt het Begijnhof verscholen. Hier begint een Nederlandse aanlooproute naar het befaamde bedevaartsoord Santiago de Compostella in Noord-Spanje – een slordige 2500 kilometer hiervandaan. Schrijfster en filosofe Joke J. Hermsen is luchtig gekleed en licht bepakt, klaar om de bedevaart te maken.
Of nou ja: een klein stukje ervan. In Windstilte van de ziel – haar essay voor de Maand van de Spiritualiteit – beschrijft Hermsen hoe zij een stukje van de route naar Santiago liep rond het Franse stadje Vézelay. Nu heeft ze erin toegestemd om, voor de duur van een interview, een deel van dezelfde pelgrimsroute te lopen, maar dan vanuit haar eigen thuisstad Amsterdam: vanaf het Begijnhof, over het Leidseplein, door het Vondelpark, en dan zuidwaarts de stad uit… Wandelen en filosoferen gaan immers goed samen – dat wisten denkers als Montaigne, Kant en Nietzsche reeds. Wandelen, zo schreef ook Hermsen in haar essay, ‘is een vorm van luchten van de ziel’.
Door een klein poortje komen we op het Spui uit; we verlaten de ommuurde stilte van het Begijnhof en mengen ons in de lawaaiige drukte van trams en toeristen. Joke J. Hermsen steekt van wal. ‘Ik ben met veel schroom begonnen aan dit essay. Vorig jaar verscheen mijn boek Stil de tijd, waarin ik stel dat we ons niet zo door onze overvolle agenda’s moeten laten opjagen, maar vaker rust moeten durven nemen, echt helemaal nietsdoen. Bij lezingen die ik gaf over het onderwerp kreeg ik vaak de vraag of de innerlijke rust die ik beschrijf iets met de ziel te maken heeft. Ik moest daar het antwoord steeds op schuldig blijven. Toen de organisatie van de Maand van de Spiritualiteit bij mij aanklopte met de vraag of ik iets over het thema “tijd” wilde schrijven, dacht ik: nu moet je er maar aan geloven, Hermsen!’
‘Ik wilde onderzoeken of die innerlijke rust iets met de ziel te maken heeft. Dat vond ik een heel spannende vraag. Maar wát een vraag! Ik heb mezelf vaak vervloekt; het is namelijk bijzonder ingewikkeld om iets over die ziel te vertellen.’ Hermsen houdt een kort moment halt. ‘Ik weet ook niet wat me precies bezielde’, zegt ze lachend.
De ziel dus. In het christelijke denken – maar het begon volgens Hermsen al met Plato – werd die term vooral als een zuiver en eeuwig iets gedacht, in scherp contrast met het tijdelijke, het aardse, het lichamelijke. ‘Met dat christelijke zielsbegrip heb ik niets. Daarom ben ik mijn essay ook begonnen met een citaat van Pindarus: “O mijn ziel, streef niet naar onsterfelijkheid, maar put het veld der mogelijkheden uit.” Ik heb geprobeerd een modern zielsbegrip te denken, dat lichamelijk is en in het nu te ervaren is.’ Ze is huiverig voor definities – daarvoor is de ziel te ongrijpbaar –, maar ze verwijst naar een gesprek dat ze eens over het onderwerp voerde met vrienden van haar dochter, allemaal adolescenten. ‘Ik was zeer verrast door hun beschrijvingen van de ziel. Een van hen zei: “De ziel is datgene wat je het meest van anderen onderscheidt, maar tegelijkertijd datgene wat je met anderen verbindt.” Een mooiere omschrijving ken ik eigenlijk niet.’
Hersenschim
Over de brug van de Herengracht. Wie nadenkt over de ziel, stuit voortdurend op dergelijke paradoxen. Filosofen hebben het daarom altijd moeilijk gehad met de term. Sinds de Verlichting is het woord uit de gratie geraakt. Volgens Kant was het een aan de rede ontsproten idee. Een hersenschim. Maar hoe vaak de ziel ook ten grave is gedragen, in ons alledaagse taalgebruik blijft zij springlevend. ‘We weten allemaal wanneer een gesprek “bezield” is. We noemen dingen die ons raken makkelijk “bezielend”. Een saai toneelstuk of tentoonstelling noemen we “zielloos”. Een dood lichaam is “ontzield”. We gebruiken het woord “ziel” voortdurend, en weten ook allemaal precies wat we daarmee bedoelen, al kunnen we er nooit helemaal de vinger op leggen.’
‘De ziel laat zich nooit helemaal benoemen of analyseren’, gaat Hermsen verder. ‘Je moet haar evoceren – via literatuur, of muziek, of kunst. Vandaar dat ik voor de vrije stijl van het essay heb gekozen. Zodra je de ziel in een formeel betoog probeert te wringen, neemt ze de benen. Ik heb daarom bewust gekozen voor een literaire mengvorm. Ik heb persoonlijke ervaringen op het platteland van Frankrijk gecombineerd met serieuze studie naar het onderwerp, en daar in een soort dagboekvorm verslag van gedaan.’
Ze las bij Simone Weil dat ‘wachten’ – in de zin van: stilstaan, nietsdoen, aandachtig kijken en luisteren – de ziel kan louteren. Een aanwijzing dat de ziel inderdaad iets met de ‘innerlijke rust’ van doen had die Hermsen reeds in Stil de tijd had beschreven. Ze wilde het voor haar nieuwe essay echter ook aan den lijve ervaren. Dus besloot ze zich terug te trekken op de zolder van haar Franse vakantiehuis en daar drie dagen volstrekt niets te doen. ‘Ik wilde de “onaangename windstilte van de ziel”, waar Nietzsche het over had, aangaan. Niet gelijk gaan invullen, niet gelijk focussen, willen opschrijven, het willen beheersen. Maar proberen de geest leeg te maken en het wachten uit te houden. Ik kon er wel weer over schrijven, maar ik wilde het eigenlijk op de eerste plaats gewoon uitproberen.’
Chagrijnig
Over de brug van de Keizersgracht. De ervaring van het wachten viel haar zwaar, geeft ze toe. ‘We zijn zo gewend om dingen te doen, we kunnen niet eens meer een uurtje nietsdoen. En dan ook echt niets: geen telefoon, geen computer, niets. Ik heb me daar wel enigszins in getraind. Een paar uur kan ik het wel. Maar dan zit ik meestal toch ergens in mijn achterhoofd nog wel bij de dingen waar ik mee bezig ben – een roman, een essay. Nu dwong ik mezelf ook om dat alles weg te laten. Ik mocht van mezelf echt alleen maar uit het raam staren. Na drie of vier uur weet je niet meer waar je bent, waar je mee bezig bent. Ik werd chagrijnig, het landschap was überhaupt niet meer interessant. De grootse inzichten die ik verwachtte bleven uit. Het was een confrontatie met de leegte.’ Maar het wachten gaf haar wel een duwtje in de goede richting. Weer ontdekte ze een paradox van de ziel: die laat zich misschien wel kennen in de ‘windstilte’, in het stilstaan – maar evenzeer in het bewegen, het naar buiten gaan, de wereld in trekken. Op dat moment vatte ze het plan op om de pelgrimstocht te maken. ‘Ik moest wel wandelen om de ziel te ontdekken. Zeker als je een heel stuk gaat lopen, moet je echt alleen met dat wandelen bezig zijn. Je moet alle theorie loslaten en je overgeven aan de ervaring. Je neemt letterlijk en figuurlijk een zijspoor.’
Beweging – daar draaide het bij de Grieken al om. De ziel was bij Aristoteles een ‘leven inblazend’ beginsel, iets wat animeert, verbindt, vormgeeft ook. Hermsen wijst naar een statig herenhuis aan de gracht. ‘Wat maakt dat huis een huis? Niet de balken of de bakstenen afzonderlijk. Voor mensen geldt hetzelfde. We kennen de bouwstenen van ons leven, we weten veel over ons DNA, maar wat maakt ons tot mens? Wat doet alle bouwstenen tot vorm verrijzen? Wat maakt het tot meer dan de som der delen? Wat is de élan vital, de levenskracht die iets tot vorm maakt? Daar is door de oude Grieken de ziel voor bedacht.’
Gedeeltelijk grijpt Hermsen voor haar moderne zielsbegrip terug op die oude filosofen. Maar ze voegt er wel iets nieuws aan toe, waar de Grieken maar weinig oog voor hadden: het individuele, datgene wat jou tot jou maakt. Of, zoals een van de vrienden van haar dochter al zei: datgene wat jou het meest van anderen onderscheidt. ‘De ziel is ook datgene wat een individu een individu laat zijn. Wat jou uniek maakt is niet de som van jouw uiterlijke kenmerken; dat zijn eigenlijk alleen maar gedeelde lidmaatschappen bij bepaalde collectiviteiten. Je geslacht, je kleur ogen, je opvoeding enzovoort. Er zijn tal van mensen te vinden die al die eigenschappen met jou delen. En toch, als we vijf geheel gelijke mensen op een rijtje zetten, dan zie je meteen vijf totaal verschillende zielen. In de ziel komt het allerindividueelste tot uitdrukking, het “ragfijne weefsel van al je ervaringen”, zoals Nietzsche schrijft. Tegelijkertijd verbindt en verbroedert die ziel ons; we kunnen immers ook de eigenheid van een ander herkennen. Jezelf enerzijds onderscheiden en anderzijds verbinding maken met anderen – dat is ook precies een van mijn grootste drijfveren als schrijver.’
Intuïtie
Over de brug van de Prinsengracht. Ongetwijfeld is Windstilte van de ziel het meest filosofische essay dat ooit in het kader van de Maand van de Spiritualiteit is uitgebracht. Jazeker, de filosofie kan dienen als vorm van spiritualiteit of zingeving, vindt Hermsen. ‘Althans, de tak van filosofie waar ik me al een jaar of twintig in thuis voel. Die stelt de ervaring van de mens centraal, en stuit daarmee onvermijdelijk op een surplus – op iets wat je niet kunt benoemen, iets wat onzegbaar is, misschien zelfs iets mystieks. Strikt analytische filosofie schiet dan tekort. Je kunt immers alleen iets analyseren wanneer je het uit zijn context haalt, maar daarmee doe je het al per definitie onrecht. Dan heb je meer aan de intuïtie. Intuïtie is iets tussen rede en voelen in, een houding die de rijkdom van de ervaring in kaart kan brengen. Die intuïtie wordt aangewakkerd als je van het analytische af stapt en gaat wandelen, of mediteren, of tuinieren, muziek luisteren, uit het raam staren.’
We zijn de kunst van de trage wellevendheid echter hard aan het verleren, vreest Hermsen. ‘Ons contact met de ziel is schaars geworden. Hoeveel mensen hebben nog regelmatig een bezielde ervaring? We hebben het ook allemaal zo druk. We hollen van afspraak naar afspraak, van deadline naar deadline, en ergens tussendoor moeten we ook nog de kinderen ophalen. Als we thuiskomen rusten we ook niet, want dan gaan de apparaten aan. Dat is gewoon keihard werken voor onze hersenen. Wij denken dat we rusten, maar onze hersenen moeten al die beelden decoderen. Er is niets vermoeiender voor je brein dan zappen. We komen daardoor niet meer tot rust. En die rust, dat wisten de Grieken al, is een voorwaarde voor creativiteit, voor kritisch denken. Je moet daar concentratie en aandacht voor opbrengen. Dat kost tijd. Dat kun je niet even tussen de Albert Heijn en de kinderopvang door doen.’
Aan het einde van een bezield gesprek zijn we welbeschouwd niet eens zoveel verder gekomen. Het Vondelpark? De stad uit? Noord-Spanje? We hebben het Leidseplein niet eens gehaald. Maar wat geeft het? De overige slordige 2499 kilometer naar Santiago de Compostella kunnen wachten. Alles op z’n tijd. ‘Ik pleit voor soulfulness, in plaats van mindfulness’, concludeert Joke J. Hermsen. ‘We moeten meer de tijd nemen voor dingen, om de ziel te herontdekken.’
Windstilte van de ziel
Joke J. Hermsen
(Ten Have / De Arbeiderspers)
64 blz. / € 4,95
Joke J. Hermsen schreef het essay Windstilte van de ziel voor de Maand van de Spiritualiteit (november). Zij zal tijdens die maand ook deelnemen aan een paar symposia.
Zie voor informatie over de activiteiten tijdens de Maand van de Spiritualiteit www.maandvandespiritualiteit.nl