Home Nietzsches wandelfilosofie

Nietzsches wandelfilosofie

Door Paul van Tongeren op 21 april 2016

Nietzsches wandelfilosofie
Cover van 05-2016
05-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

Nietzsche wandelt zes tot acht uur per dag. Onderweg maakt hij aantekeningen. Die resulteren in zijn aforismen, waarmee hij de lezer wil verleiden of dwingen om hem te volgen op de onzekere weg van het vrije denken.

Nietzsche (1844-1900) wordt op zeer jonge leeftijd hoogleraar (in Basel), maar houdt het slechts tien jaar vol. In 1879 neemt hij ontslag en vanaf dan leeft hij zonder baan en zonder vaste woning. Zonder nationaliteit was hij al. Zijn Duitse nationaliteit had hij moeten opgeven voor zijn aanstelling in Basel. Nu verlaat hij de stad en zwerft door Europa, op zoek naar een omgeving die beter is voor zijn zwakke gezondheid. Die levenswijze kan iets duidelijk maken over het soort boeken dat hij vanaf nu zal schrijven, en ook over hoe die gelezen moeten worden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Geleidelijk aan begint zich een patroon af te tekenen in de plekken waar hij verblijft: in de zomer is hij graag in het Zwitserse hooggebergte. Het kleine Sils Maria in het Ober-Engadin op 1800 meter hoogte wordt een van zijn favoriete verblijfplaatsen. Maar herfst en winter beginnen daar vroeg. Vanaf eind september trekt hij daarom doorgaans verder naar het zuiden. Nice, Genua en omgeving (Mentone, Eze, Rapallo, Ruta, Portofino) en later Turijn worden favoriete plaatsen voor herfst en winter. Ook in Venetië is hij regelmatig, vooral omdat zijn trouwe vriend Koselitz (alias Peter Gast) daar woont en altijd weer bereid is om hem te helpen.

Van de universiteit van Basel ontvangt Nietzsche een bescheiden pensioen, net genoeg om van te leven. Hij woont doorgaans in kleine pensionkamertjes, meestal zonder verwarming en vaak op de hoogste verdieping van een huis, omdat dat goedkoper is. Iemand die zo leeft, heeft geen grote boekenkast, geen vertrouwd bureau en ook verder niet veel bezittingen. Nietzsche leidt bepaald niet het leven dat we zouden verwachten bij een geleerde. Hij reist van plek naar plek met één of twee koffers waarin hij zijn kleren en wat boeken heeft. Nergens blijft hij langer dan een paar maanden; soms reist hij na een paar dagen alweer door – als zijn gezondheidstoestand hem niet dwingt om in een pension of hotel een kamer te huren, waar hij dan in het donker stil blijft liggen tot de hoofdpijn zakt. Als hij zich goed voelt, brengt hij zijn dagen voor een groot deel wandelend door. Men moet zich die manier van leven voorstellen om te zien hoe onwaarschijnlijk groot zijn productiviteit is. Tussen 1879 en januari 1889 verschijnen negen boeken van zijn hand en maakt hij er nog drie gereed, plus een bundel met gedichten, die echter pas later gepubliceerd zullen worden. Bovendien hebben we uit deze periode vele duizenden pagina’s met nagelaten notities van zijn hand.

Wandelboeken

Nietzsche wandelt veel – zes tot acht uur lang op een dag. Onderweg maakt hij aantekeningen. ’s Ochtends vroeg en aan het eind van de dag leest hij wat of bewerkt hij zijn notities. Na verloop van tijd hebben die zich voldoende uitgekristalliseerd en begint een proces van ordening in hoofdstukken. Als dat gereed is, wordt het manuscript – doorgaans met hulp van Peter Gast – gereedgemaakt voor publicatie. Nietzsche duidt het resultaat wel aan als zijn ‘wandelboeken’. Het zijn boeken die wandelend geschreven zijn, waarmee hij zich op één lijn plaatst met mensen als Montaigne voor hem en Wittgenstein na hem: auteurs die er net als hij van overtuigd waren dat het lichaam in beweging moet zijn om de geest gedachten te laten voortbrengen en ontwikkelen.

‘– Zo weinig mogelijk zitten; geen geloof schenken aan een gedachte die niet in de openlucht geboren is, bij vrije beweging, – waarin niet ook de spieren feestvieren. Alle vooroordelen komen uit de ingewanden. – Het zitvlees – ik zei het al eerder – is de eigenlijke zonde tegen de heilige geest. – (EH, klug 1)

Wij behoren niet tot diegenen die pas tussen boeken, aangezet door boeken tot gedachten komen – wij hebben de gewoonte om in de openlucht te denken, terwijl we wandelen, springen, klimmen, dansen, liefst op eenzame bergen of dicht bij de zee, waar zelfs de paden peinzend worden. Onze eerste evaluatievragen met betrekking tot boek, mens en muziek, luiden: ‘Kan hij wandelen? Beter nog, kan hij dansen? … Wij lezen zelden, we lezen daarom nog niet slechter – oh, hoe snel achterhalen we, hoe iemand op zijn gedachten gekomen is; of dat zittend was, voor de inktpot, met een in elkaar gedrukte buik, het hoofd over het papier gebogen: oh, hoe snel zijn we dan klaar met zijn boek! De in elkaar gedrukte ingewanden verraden zich, daarop kun je wedden, net als de lucht, de kleden, de benauwdheid van een kamer zich verraden. – Dat waren mijn gevoelens toen ik zojuist een braaf geleerd boek dichtsloeg, dankbaar, zeer dankbaar, maar ook opgelucht…’ (FW 366)

Nietzsches boeken zijn anders dan ‘geleerde boeken’. Dat waren ze al, dat worden ze nu nog meer. We vinden voorlopig geen lange traktaten meer, maar korte, soms zeer korte paragrafen, veelal in de vorm van aforismen. Het woord ‘aforisme’ stamt uit het Grieks (aphorizein, ‘bepalen, afzonderen’) en duidt op een soort tekst die losgemaakt is uit een grotere context en daardoor in zekere zin onaf is. Dat is echter geen toevallig gebrek, maar een welbewuste poging om de lezer zelf aan het werk te zetten. Nietzsches eerste werken vanaf deze periode krijgen in recensies hier en daar het negatief bedoelde commentaar dat ze aforistisch zijn. Van zijn uitgever krijgt hij ook te horen dat het publiek geen boodschap heeft aan nog meer aforismen. Zelf zal hij zich daarom juist steeds meer oefenen in de kunst van het aforismen schrijven – een kunst die hij wel vergelijkt met het slijpen van edelstenen of het bewerken van edelmetaal – om daarmee zijn lezers uit te dagen en te selecteren. Later noemt hij zichzelf de eerste Duitse meester in dat genre, waarvan de kunst erin bestaat ‘in tien zinnen te zeggen waar anderen een heel boek voor nodig hebben, – wat anderen zelfs in een boek nog niet weten te zeggen…’ (GD Streifzuge 51).

In een aforisme wordt veel meer gezegd dan er ‘met zoveel woorden’ staat. Dat meer moet echter door de lezer zelf worden gevonden. Een aforisme kan niet gewoon worden gelezen, het moet worden ontcijferd. En zoals het schrijven van aforismen een kunst is, zo is ook het lezen daarvan een kunst, en een die hoge eisen stelt.

Duizelingwekkende haast

​Nietzsche stelt inderdaad hoge eisen aan zijn lezers. Dat deed hij al in het voorwoord bij de lezingen ‘over de toekomst van onze onderwijsinstellingen’. Daarin stelde hij drie voorwaarden aan de lezer van zijn tekst. De eerste van die voorwaarden – de lezer ‘moet rustig zijn en zonder haast lezen’ – werkt Nietzsche in dat voorwoord als volgt uit:

‘Voor de rustige lezer is het boek bestemd, voor mensen die nog niet in de duizelingwekkende haast van ons voortrazende tijdperk meegesleurd zijn, die zich nog niet met idolaat plezier tussen de raderen daarvan hebben gestort, voor mensen dus, die zich nog niet tot gewoonte gemaakt hebben om de waarde van alles af te meten aan de tijd die het kost of juist oplevert. Dat wil zeggen – voor zeer weinig mensen. Die echter, “hebben nog tijd”, die zijn nog in staat om de vruchtbaarste en krachtigste momenten van de dag te gebruiken om over de toekomst van onze beschaving na te denken, die mogen zelfs de overtuiging koesteren dat ze op een echt nuttige en waardige wijze de avond halen, door zich namelijk te wijden aan de meditatio generis futuri [de bezinning op het geslacht van de toekomst]. Een dergelijke mens heeft nog niet afgeleerd om na te denken terwijl hij leest, hij verstaat nog het geheim van het tussen de regels lezen, ja, hij is zo ruimhartig dat hij zelfs nog nadenkt over wat hij gelezen heeft – misschien zelfs lang nadat hij het boek uit handen gelegd heeft. En dan niet om een recensie of zelf weer een boek te schrijven, doch zomaar, om na te denken! Lichtzinnige spilzieke geest! Jij bent mijn lezer, want jij zult genoeg rust hebben om met de auteur een lange weg op te gaan, waarvan ook hij het einde niet kan zien.’ (FV 2)

Als dat al opging voor die vroege tekst, waarin Nietzsche in bijna honderd bladzijden een verhaal vertelt waarvan hij de strekking uitgebreid uitlegt, hoeveel te meer zal het dan gelden voor de teksten die hij vanaf nu publiceert en die soms slechts bestaan uit een paar enigmatische regels. Nemen we als voorbeeld het eerste aforisme uit het eerste boek dat verschijnt in 1879: Vermischte Meinungen und Spruche. Alleen die titel geeft al te denken: ‘een mix van opinies en spreuken.’ Zijn het opinies van de auteur? Maar waarom noemt hij ze dan ‘opinies’? Als het alleen maar zijn meningen zijn, waarom wil hij ze dan meedelen? Of wil hij ons ervan overtuigen? Maar waarom geeft hij dan alleen de opinies, en niet de argumenten? Het eerste aforisme van dit boek luidt als volgt:

Aan de teleurgestelden in de filosofie. – Als je tot nu toe aan de hoogste waarde van het leven geloofd hebt en nu teleurgesteld bent geraakt, moet je het dan nu meteen voor een koopje van de hand doen?’ (VM 1)

Wat wordt hier nu eigenlijk gezegd? Wórdt er wel iets gezegd? Het gaat over mensen die teleurgesteld zijn geraakt. Maar waarin precies? In een bepaalde invulling van de zin van het leven? Of in de idee dat het leven zin heeft? Is de tekst gericht tegen degenen die een bepaalde filosofie hebben aangehangen en daarin teleurgesteld zijn geraakt? Gaat het om Schopenhauer? Waarom wordt die dan niet genoemd? Hoezo zijn die teleurgestelden geneigd het leven van de hand te doen? En hoezo ‘voor een koopje’? Wijst het vraagteken aan het eind van de tekst op een retorische vraag? Wat moeten we met zo’n tekst? Het antwoord is al begonnen, denk ik: we moeten de vragen laten opkomen en ze uitproberen. Dat ‘uitproberen’ vereist dat we ze concretiseren, bijvoorbeeld door ze te personifiëren, toe te passen op ons zelf: had ik zelf zo’n geloof in de waarde van het leven? Was dat ontleend aan een filosofie? Hoe ga ik om met de teleurstelling over die pretenties van de filosofie? Door zulke vragen te stellen, door de tekst als het ware experimenteel op zichzelf toe te passen, verbindt de lezer de woorden van de tekst met de eigen ervaringen, angsten, verlangens, herinneringen enzovoort. Op die manier ‘ont-grenst’ hij het ‘afgegrensde’ aforisme.

Ergens schrijft Nietzsche dat het nog wel even zal duren voordat zijn teksten leesbaar zullen worden, omdat hij van de lezer verwacht dat die bereid is om ongeveer het tegendeel te worden van een ‘modern mens’, namelijk een herkauwende koe (vgl. GM Vorrede 8). Herkauwen is een ander woord voor dit proces waarin de woorden, die ‘afgelezen’ worden zoals het gras door een koe wordt afgegraasd, vermengd worden met wat uit de lezer zelf komt, zoals het gras wordt vermengd met de sappen uit de verschillende magen van het dier. Wat de koe vanzelf, of van nature doet, dat heeft de lezende mens volgens Nietzsche tegenwoordig afgeleerd. Wie leest er nog op die manier? Iedereen heeft haast en probeert zo snel mogelijk de informatie te verzamelen die hij nodig heeft. Daartoe ‘scannen’ we een tekst – maar scannen is het tegendeel van lezen.

Lezen kan alleen langzaam gebeuren. In een van de mooiste tekstjes over hoe hij gelezen wil worden, gebruikt Nietzsche het woord ‘langzaam’ (soms lento, Italiaans voor ‘langzaam’) letterlijk om de haverklap. Filologie is de kunst van het langzame lezen en vormt dus een kritische oppositie met de haast van ons huidige tijdperk van de arbeid, ‘de onfatsoenlijke en zwetende haastigheid die met alles zo gauw mogelijk “klaar wil komen”, ook met elk boek, oud of nieuw’. In dit opzicht blijft Nietzsche de filoloog,

‘die goed leert lezen, dat wil zeggen langzaam, diep [ook achter de woorden en tussen en onder de regels van de tekst kijkend], rekening houdend met wat achter je ligt [wat je gelezen hebt, wat je meegemaakt hebt] en voorzichtig vooruitkijkend [naar wat je verwacht, naar wat je nastreeft], met bijgedachten [zodat je eigen gedachten zich kunnen mengen met en gevormd worden door het denken van de auteur], met opengelaten deuren [zodat je zintuigen geprikkeld blijven worden en de gelezen tekst verbonden wordt met de werkelijke wereld waarin je leeft], met fijngevoelige vingers en ogen lezen [bijvoorbeeld met oog voor de leesaanwijzingen die een auteur geeft, door de nadruk die hij legt op sommige woorden, door zijn gebruik van gedachtestreepjes die om een moment rust vragen, puntjes die te raden geven]…’ (M Vorrede 5)

Misschien schrijft Nietzsche niet zozeer om iets mee te delen of uiteen te zetten; misschien wil hij eerder iets doen met de lezer. Zijn teksten hebben een sterk ‘performatief’ karakter: behalve dat ze iets zeggen, brengen ze ook iets teweeg – als het goed is. Verwarring bijvoorbeeld. Nietzsche wil de lezer verleiden of dwingen of uitdagen om hem te volgen op de onzekere weg van het vrije denken. Wie al te zeer bekommerd is of de ene gedachte wel logisch consistent is met de andere, staat zichzelf blijkbaar niet toe om ook onderling inconsistente, misschien zelfs tegensprekelijke wegen uit te proberen. Wie Nietzsche goed wil lezen kan misschien maar het best doen wat de auteur ook deed toen hij schreef: wandelen en al wandelend de woorden van het gelezene laten resoneren in het eigen lichaam met zijn ervaringen en passies.

Deze tekst is een selectie uit Nietzsche van Paul van Tongeren. De citaten van Nietzsche zijn door Van Tongeren zelf uit het Duits vertaald.