Home Politiek John Gray: ‘Mensen willen Prozac-filosofie’
Het kwaad Mens en techniek Politiek

John Gray: ‘Mensen willen Prozac-filosofie’

Hoe zwartgalliger zijn uitspraken, des te opgewekter hij erbij kijkt. De Britse filosoof John Gray bestrijdt met plezier het geloof in vooruitgang.

Door Elma Drayer op 26 april 2011

John Gray filosoof beeld Bram Petraeus

Hoe zwartgalliger zijn uitspraken, des te opgewekter hij erbij kijkt. De Britse filosoof John Gray bestrijdt met plezier het geloof in vooruitgang.

Cover van 04-2011
04-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De meeste mensen, zegt hij, zien ons verleden het liefst als een proces van rationele vooruitgang. ‘Dus zijn ze geneigd de onbegrijpelijke elementen te negeren. Zo verdween het irrationele uit de ideeëngeschiedenis. Een grote vergissing.’

Tevreden geeft John Gray (1948) een klopje op de Nederlandse uitgave van zijn nieuwste boek. In Het onsterfelijkheidscomité doet hij inderdaad een geslaagde poging om dit verzuim goed te maken. In het eerste deel beschrijft hij hoe een groep Britse intellectuelen begin twintigste eeuw in contact trachtte te komen met dierbare overledenen. Op wetenschappelijke wijze, welteverstaan. Het tweede deel behandelt de beweging van de zogeheten ‘Godbouwers’, marxisten die rond de Revolutie in Rusland actief waren. Ze geloofden in ‘wetenschappelijke opstanding’ en waren betrokken bij de balseming van Lenins lijk. Ook zij wilden de sterfelijkheid op wetenschappelijke wijze te lijf gaan. Verbindende figuur tussen beide verhalen is de Britse schrijver H.G. Wells, die zich in eigen land bezighield met spiritisme én een graag geziene gast was bij het Sovjetregime. In het laatste deel trekt Gray de lijnen door naar vandaag. ‘Vermoedelijk,’ schrijft hij, ‘zullen de meeste mensen nooit ophouden met dromen over onsterfelijkheid.’

Praatgraag

De befaamde Britse filosoof blijkt in levenden lijve charmant en praatgraag. Geregeld laat hij zich volkomen meeslepen door zijn eigen enthousiasme. Verrassender nog – althans voor wie de sombere toon van zijn werk kent – is de goedgemutstheid die hij tentoonspreidt. Beminnelijker kan een glimlach nauwelijks zijn. En hoe zwartgalliger de uitspraak, des te opgewekter hij erbij kijkt.

Naar eigen zeggen was Gray ‘al heel lang’ gefascineerd door het tijdperk dat hij in Het Onsterfelijkheidscomité beschrijft. Over de Russische Godbouwers was volgens hem wel het een en ander bekend. ‘Twee Amerikaanse historici hebben er prachtig over geschreven. Maar dan ontdek je dat ze niets weten van de invloed die de kubist Malevitsj op de Godbouwers had. En de meeste kunsthistorici weten weer niet dat de Russische kunst destijds sterk werd beïnvloed door occulte opvattingen. Alleen wie zich van de ene discipline naar de andere beweegt, komt daarachter. Ideeëngeschiedenis is nu eenmaal niet lineair. Dus moet je er ook niet zo naar kijken.’

‘Wie het verleden wil begrijpen, moet de contradicties onder ogen zien’

Ook de spiritistische belangstelling van de Britse intelligentsia blijkt voor velen nieuw. ‘En dat terwijl het bijna allemaal beroemde figuren zijn, althans in Engeland. Henry Sidgwick geldt als een belangrijk victoriaans filosoof; hij wordt nog steeds gelezen en gedoceerd. De boeken van William James zijn nog altijd als Penguin verkrijgbaar. Iedereen kent ook de politicus Arthur Balfour, net als de sciencefictionschrijver H.G. Wells. Maar hun occulte trekjes zijn uit de geschiedschrijving weggepoetst – bijna zoals de Sovjets in ongenade gevallen partijleden uit foto’s wegretoucheerden. Hooguit in een voetnoot tref je er iets over aan.’

En dat terwijl je volgens Gray ‘niet eens heel ijverig’ hoeft te zoeken. ‘Maar veel geschiedschrijvers schuiven geschriften over alchemie, magie en numeristiek terzijde – zaken die zij als flauwekul beschouwen. Of als te gênant om over te schrijven. Ik vind dat merkwaardig. Als je het verleden wilt begrijpen, zul je de contradicties onder ogen moeten zien, soms zelfs in een en dezelfde persoon. De geschiedenis verloopt zigzaggend. Goede zaken kunnen voortkomen uit abjecte denkbeelden. En omgekeerd: waanzin kan het gevolg zijn van redelijkheid. Het verleden is veel paradoxaler dan mensen willen zien.’

Nieuwe troost

Het deel van zijn boek over de Britten, zegt Gray, beschrijft eigenlijk de worsteling van intellectuelen met het destijds nog relatief jonge darwinisme. Tot dan toe had de religie de troost geboden van een voortleven na de dood. Nu zochten de intellectuelen naar nieuwe troost. ‘Ze wilden dolgraag geloven dat dood niet het einde betekende, dat ze hun geliefden op een of andere wijze konden terughalen. Ze accepteerden wel dat Darwin gelijk had; hij bedreef tenslotte wetenschap. Maar ze wilden aantonen dat het darwinisme slechts een déél van de waarheid was.’

Die hoop is volgens Gray tot op de dag van vandaag blijven sluimeren. ‘Tegenwoordig heerst de gedachte dat we over zulke irrationele opvattingen heen zijn gegroeid. Dat is onzin. Neem iemand als de Amerikaan Ray Kurzweil, over wie ik in mijn boek schrijf. Hij gelooft dat mensen door een bepaald dieet te volgen lang genoeg in leven kunnen blijven om te kunnen profiteren van een technologische ontwikkeling waardoor ze onsterfelijk worden. Op zeker moment zal je geest, je denkenergie, geüpload kunnen worden naar een nieuwe, virtuele werkelijkheid. Fascinerend. Ik zeg niet dat zoiets onmogelijk is – je weet nooit hoe de technologie zich ontwikkelt. Wel weet ik heel zeker dat zelfs als deze technieken slagen, ze de doden niet zullen helpen.’

Even tussendoor… Meer lezen over John Gray en andere hedendaagse denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Gray kwam ooit in contact met deze Amerikaanse believers, die ervan uitgaan dat mensen zelfs uit de dood kunnen opstaan, waarna ze kunnen profiteren van die nieuwe technologie. ‘Ik vroeg: hoe lang zal het nog duren voor deze doden opgewekt kunnen worden? Twee-, driehonderd jaar, zeiden ze. Maar, zei ik, hebben jullie erover nagedacht wat er de afgelopen twee-, driehonderd jaar is gebeurd? Of alleen al de afgelopen eeuw? Wat is er níét voorbijgetrokken: een diepe depressie, het communisme, het nazisme, twee wereldoorlogen. Denken jullie nu werkelijk dat over twee-, driehonderd jaar het rechtsstelsel nog intact zal zijn? Dat jullie documenten nog zullen gelden? Dat de bedrijven die de lichamen moeten conserveren nog zullen bestaan? Bleek dat ze daar in het geheel niet over hadden nagedacht. Eigenlijk geloofden ze dus in de onsterfelijkheid van instituties. Terwijl de meeste instellingen die we nu kennen de komende twee-, driehonderd jaar niet zullen overleven.’

Hoe verklaart u de weigering om dat onder ogen te zien?
‘Mensen willen er niet aan dat de toekomst sprekend zal lijken op het verleden. Ze denken dat we niet alleen technologisch en wetenschappelijk, maar ook ethisch en politiek een steeds hoger plan zullen bereiken. Nu bestaat er ongetwijfeld vooruitgang in beschaving – denk aan de afschaffing van de slavernij, de vrouwenemancipatie, het verbod op foltering. Maar beschaving is flinterdun. In 2003 schreef ik een satirisch stuk in de New Statesman waarin ik bepleitte dat marteling soms best gerechtvaardigd was en dus weer legaal moest worden. Ik kreeg iedereen over me heen. Mensen vonden dat ik te somber was. Dat we toch geleerd hebben van de Tweede Wereldoorlog, dat de afkeer van foltering heel diep zit, dat zoiets heus niet weer zou gebeuren. Een jaar later kwamen de beelden uit Abu Ghraib naar buiten.’

Die onthulling leidde tot diepe verlegenheid bij de Amerikanen. Dat is toch een majeure verandering?
‘Natuurlijk, er ligt nu een taboe op marteling, en dat kun je beschaving noemen. Wat ik zeg, is dat beschaving ook zomaar weer kan verdwijnen. In de ethiek en de politiek zullen we geen stabiliteit bereiken. Nooit. Hoezo zouden er in de komende eeuwen geen oorlogen zijn? Geen economische crises? Kijk naar de geschiedenis.’

Geamuseerde blik: ‘Maar als ik dat zeg, krijg ik steevast te horen dat ik zo pessimistisch ben. Nonsens, antwoord ik dan. Wat ik beschrijf is niet pessimistisch, maar normaal. Toen ik in 1998 in mijn boek Valse dageraad anticipeerde op de huidige economische terugslag, zei iedereen: wat bent u apocalyptisch! Ik vind het juist apocalyptisch om te denken dat de geschiedenis tot stilstand komt. Mensen blijven wie ze zijn, dus de geschiedenis blijft wat ze is. Maar geen van ons heeft voorzien wat er nu in Libië en in de rest van het Midden-Oosten gebeurt. Zelfs de lieden die aan de touwtjes trekken niet. En wat eruit voortkomt, kan ook niemand zeggen. Wat we wel kunnen voorspellen, is dat er grote omwentelingen zullen plaatsvinden en dat systemen ten onder zullen gaan. Zo is het altijd gegaan. Ik noem dat geen pessimisme, ik noem dat normalisme.’

‘We willen er niet aan dat de toekomst sprekend zal lijken op het verleden’

Trouwens, zegt Gray, tot pakweg eind achttiende eeuw dacht iederéén er zo over. Totdat denkers als Jean-Jacques Rousseau de geesten rijp maakten voor het tegendeel: de mens is in essentie goed, de omgeving zet hem aan tot slechte daden. ‘De filosoof Isaiah Berlin mocht in dit verband graag Alexander Herzen aanhalen: het is alsof je beweert dat alle vissen van nature kunnen vliegen, en dat ook zouden doen als ze de kans maar kregen. En dan volhouden dat de overgrote meerderheid van de vissen onderdrukt wordt en daarom onder het wateroppervlakte blijft. Absurd.’

De generatie die de depressie van de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog had meegemaakt, zegt Gray, wist uit ervaring dat de menselijke beschaving fragiel is. ‘De politici van na de oorlog beseften dat de crisis het nationalisme en het fascisme had gevoed. Daarom bedachten ze instituties als de verzorgingsstaat om de samenleving te behoeden tegen economische cycli.’ Sindsdien kent Europa, althans West-Europa, een periode van vrede, voorspoed en welvaart. ‘Maar vrede duurt bijna nooit langer dan vijftig, zestig jaar. Ook nu weer zie je dat de financiële crisis nationalisme en populisme oprakelt. Je ziet een opleving van antisemitisme, van giftige opvattingen tegen immigranten, tegen zigeuners. Het komt allemaal terug. Preciezer: het is nooit weg geweest. Nooit helemaal. Dat is de essentie van mijn betoog. Je kunt je tegen slechtheid verzetten en die proberen te temperen, maar ze komt terug – helemaal als je denkt dat ze voor altijd is verdwenen.’

De mens is geneigd tot alle kwaad en niet in staat tot enig goed?
‘De Heidelbergse leer der erfzonde, bedoel je? Ik ben geen christen, en zo vind ik het te extreem geformuleerd, maar op zichzelf is het een prima aanname. Althans, als je de leer van de erfzonde scheidt van de obsessie met seksualiteit die in de christelijke cultuur zo sterk heeft gespeeld. Vrijwel alle godsdiensten erkennen dat de mens gebrekkig in elkaar steekt. De menselijke natuur is nu eenmaal gemengd. Wij zijn in staat tot afschuwelijke én tot grootse daden.’

De Amerikaanse filosofe Susan Neiman hekelt uw ‘slechte geheugen’. Volgens haar bent u blind voor de vooruitgang die sinds de Verlichting wel degelijk is geboekt, bijvoorbeeld als het gaat om de universele mensenrechten.
Gray haalt zijn schouders op. ‘Ach, Neiman heeft een kinderlijke kijk op de mens. Ken je dat boekje met die mooie briefwisseling tussen Freud en Einstein uit de jaren dertig? Einstein bezat de naïeve Neiman-blik: als we nu maar overal scholen stichten en de armoede de wereld uit helpen, dan is er straks geen oorlog meer. Freud daarentegen zei: we zullen nooit het punt bereiken waarop geweld en agressie verdwenen zullen zijn. In de mens huizen nu eenmaal Eros én Thanatos. Freud was beslist een kind van de Verlichting, maar hij geloofde niet dat we dankzij de toename in kennis en wetenschap de menselijke wreedheid zouden kunnen uitbannen. Of dat die zo zwak zou worden dat ze op den duur geen betekenis meer had. De menselijke slechtheid is geen vergissing, vond hij. Zo denk ik er ook over.’

Niet toevallig, meent Gray, is Freud tegenwoordig impopulairder dan hij in lange tijd is geweest. ‘Ik weet zeker dat die impopulariteit samenhangt met zijn zeer bescheiden verwachtingen over vooruitgang en beschaving. Voor mij is hij een van mijn helden. Hij zat ook vol humor. Ken je die prachtige anekdote over zijn gedwongen vertrek uit Wenen? Toen Freud in 1939 Oostenrijk moest verlaten, moest hij een document ondertekenen waarin hij verklaarde door de Gestapo netjes en humaan behandeld te zijn. Onderaan voegde hij er in zijn eigen handschrift aan toe: “Ik kan de Gestapo bij iedereen aanbevelen.” Geweldig, toch?’

‘Vrede duurt bijna nooit langer dan vijftig, zestig jaar’

Natuurlijk, zegt Gray. Zijn held was niet perfect. ‘Zonder twijfel had Freud talloze tekortkomingen. Maar hij liet als geen ander zien dat je een bewonderenswaardig leven kunt leiden, moedig en dapper kunt zijn, én de samenleving kunt dienen – zonder vooruitzicht op een leven na de dood. En vooral: zonder dat onnozele geloof in vooruitgang. Zonder die neimaneske illusies. Ik weet het: veel mensen hunkeren daarnaar. Ze willen een soort Prozac-filosofie. En er zijn genoeg filosofen die daaraan tegemoet willen komen. Freud zei: er is één ding dat ik niet kan bieden, en dat is troost.’

Begrijp hem niet verkeerd, zegt Gray. Hij mag nog zo polemisch schrijven, hij wil met zijn boek slechts ‘het denken stimuleren’. ‘Sommige opvattingen over vooruitgang vind ik nu eenmaal zwak of gevaarlijk of dom. En ik zou het toejuichen als mensen die opgaven. Maar er zijn talloze manieren om je sterfelijkheid te aanvaarden. De een wendt zich tot de traditionele godsdienst, de ander tot de poëzie. Ik laat de opties open – een essentieel verschil tussen Susan Neiman en mij. Zij is een seculiere zendelinge. Ze wil onverwoestbare hoop bieden op rationele gronden. Ik wil niemand bekeren.’

Het onsterfelijkheidscomité. Wetenschap en het wonderlijke streven de dood te overwinnen
John Gray
Ambo
240 blz.