Home ‘Ja, het is kwaadaardig’

‘Ja, het is kwaadaardig’

Door Annette van der Elst op 19 maart 2013

05-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
Bij mijn vriendin is borstkanker geconstateerd – zo begint Michel Onfray zijn nieuwste boek. Zijn observaties aan het ziekbed vormen de opmaat voor een apologie van een ‘dionysische levenswil’.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘[De arts] zwijgt, (…) drukt zijn neus tegen de negatieven, loopt achteruit en zegt dan: “Ja, het is kwaadaardig”. (…) Daarna denkt mijn lichaam sneller dan ikzelf. (…) Ik ben bang vloeibaar te worden, mijn hoofd is volkomen leeg, het bijna gehoorde geluid van mijn brein is in water veranderd.’ De dag waarop de Franse filosoof Michel Onfray (1959) hoort dat zijn levensgezellin Marie-Claude borstkanker heeft, is de gruwelijkste van zijn bestaan. Zijn beeldend beschreven ervaringen met de artsen, de bezoeken aan het ziekenhuis, het – voor zijn gevoel -eindeloze wachten op uitslagen (wordt het de kist of het leven?), de operatie waarbij een borst van Marie-Claude wordt afgezet, de chemotherapie en uiteindelijk de genezing, liggen ten grondslag aan Onfrays beschouwingen over het lichaam in zijn recent verschenen Het Lichaam, het leven en het lijden (Féeries Anatomiques, Généalogie du corps faustien). Overigens is het niet voor het eerst dat Onfray zich laat inspireren door het zo nabije lijden. Het hartinfarct dat hij op achtentwintigjarige leeftijd kreeg, bepaalde zijn keuze voor een hedonistische, levensomarmende filosofie.

Onfray verzet zich ook in zijn nieuwste boek sterk tegen vijandige opvattingen over het lichaam, die hij vindt in religieuze tradities (met name joods, christelijk en islamitisch), in het filosofisch idealisme (Plato, Hegel), maar ook bij Kant en in het humanisme. Volgens die stromingen – zegt Onfray, die in het vuur van zijn betoog soms te zwart-wit denkt –  zijn het lichaam en het lichamelijk genot zondig. Er is een afkeer van het lichaam en van de begeerte, van het genot en het libido, van drift en passies. Sterker: het vlees wordt gehaat. Conclusie: een genietend mens is lichtzinnig, een gekweld mens is hoogstaand.

Deze opvattingen hebben onze cultuur sterk beïnvloed, meent Onfray. De uitwerking ervan is overal terug te vinden: in de politiek, de ziekenhuizen en de medisch-ethische commissies – of ze nu een religieuze achtergrond hebben of niet. Onfray en Marie-Claude zelf hoorden deze opvattingen terug in de reacties op haar behandeling: de (afschuwelijke) bijverschijnselen van chemotherapie – misselijkheid, overgeven, haaruitval, vermoeidheid – wijzen erop dat het middel zijn werk doet en het lichaam wordt gezuiverd. Ook bij artsen is te bespeuren dat pijn goed is: bijvoorbeeld om een diagnose te stellen.
 

Viagra

Tegenover de vijanden van het lichaam plaatst Onfray het hedonisme: je mag het leven – en daarmee het lichamelijk genot – niet vergooien. De vijand is dat wat een individu belet om met blijdschap, zorgeloosheid, geluk en onverschilligheid ten aanzien van de kwalen in zijn leven te volharden. Bio-ethiek moet in dienst staan van een verruiming van het lichaam, van een stralende gezondheid en vitaliteit – van een Faustiaans lichaam, een lichaam dat openstaat voor transformaties. Vandaar Onfrays pleidooi voor plastische chirurgie, transplantaties, kunstmatige bevruchting, het vrijgeven van drugs, anticonceptie en een vrijmoedig gebruik van een medicijn als Viagra: een man die wel begeerte voelt, maar geen erectie krijgt, moet eenvoudigweg geholpen worden.
 

Zelfsuggestie

Onfray valt niet alleen de (erfenis van de) Kerk aan, maar ook de medische wetenschap en praktijk. Het lichaam is geen mechanisch geheel, stelt hij, ook al handhaaft hij een materialistische visie op het lichaam: hij verwerpt het idee van een aparte ziel – of een andere substantie van een andere orde _ die in het lichaam schuilgaat. Maar er is wel meer: medicijnen hebben niet alleen waarde vanwege de chemische principes. Ook de rituelen die met een behandeling gepaard gaan zijn van belang, want juist het geloof in het vermogen van een therapie bepaalt grotendeels haar werkzaamheid, vandaar het succes van bijvoorbeeld homeopathie.
De medische praktijk ziet niet in dat de mens ‘over een machtige structuur van zelfsuggestie bezit’. Een structuur die de geneeskundige theorieën hier en daar wel erkennen, vaak als vervuiling van onderzoek, en niet als een echte positieve kracht die je kunt aanwenden om genezing te bevorderen of die zelfs ‘medische wonderen’ kan bewerkstelligen. De medische wetenschap is er eerder op uit om de evidentie van die feiten te weerleggen, dan om een hypothese daarvoor op te stellen, en heeft geen greep op de kracht van die zelfsuggestie.

Onfray komt uit bij het vitalisme, een filosofische stroming die beweert dat het leven niet alleen door mechanistische principes kan worden verklaard, maar ook een levenskracht veronderstelt. Onfray citeert met instemming de vitalist Xavier Bichat (1771-1801): ‘Het leven is het geheel van krachten die verzet bieden tegen de dood.’ De levenskracht is benoemd door verschillende filosofen en heet bij Spinoza bijvoorbeeld conamus, bij Schopenhauer de machtswil, bij psychoanalytisch georiënteerde denkers het libido, het onbewuste of het verlangen. Onfray noemt de kracht in navolging van Nietzsche het dionysische: datgene in het lichaam dat buiten de westerse rationaliteit valt. Trance laat bijvoorbeeld zien dat het lichaam in staat is tot het doen van bepaalde dingen die het volgens de huidige fysiologische wetten niet kan. Zo kan een mediterende yogi zijn hartslag bijna stilzetten.

In die dionysische levenskracht ruimt Onfray een belangrijke plaats in voor de wil. De wil die niet alles kan, maar wel veel. Het gebruik van de in de wil aanwezige energie brengt ‘onbetwistbare effecten’ teweeg, stelt hij. Daarom is hij ook geen voorstander van het gebruik van antidepressiva en andere psychofarmaca. Die middelen verruimen je lichaam niet, maar laten je ‘inkrimpen doordat je ervan afziet aan jezelf te werken en de verantwoordelijkheid voor je eigen bestaan, voor veranderingen op je te nemen’. Bovendien beletten deze middelen de ontplooiing van opstandige politieke energieën. Je gaat door met het leven van een onbevredigend leven, gesust door de antidepressiva die juist verhinderen dat je radicaal breekt met dat wat je ongelukkig maakt of daartegen in opstand komt.

Maar de kracht van de wil veronderstelt ook het willen doorstaan van pijn. Iemand die onder een zwaar verlies – de dood van een geliefde bijvoorbeeld – gebukt gaat, voelt pijn. En het omgaan met de rouw – het durcharbeiten zoals Freud het noemt – is geen pijnloze sinecure. En zei Nietzsche niet dat pijn en lijden je sterker maken? (‘Gij moet bijna te gronde gaan en achteraf uw labyrint en verdwalen zegenen’). Hierin lijkt Onfray in tegenspraak met zijn andere pleidooi waarbij hij de ideologie van het doorstaan van pijn volledig verwerpt. Naast de kracht van de wil, ontkomt Onfray er toch ook niet aan om een plaats voor pijn – weliswaar niet heroïsch, maar toch – in te ruimen.
 
Het lichaam, het leven en het lijden, door Michel Onfray, vert. Frans de Haan, uitg. Lemniscaat, Rotterdam 2004, 320 blz., € 24,95