Als het aan John Harris ligt zetten we alles in om ons lichaam te verbeteren, van biologische tot chemische en mechanische middelen. De enige maatstaf voor deze radicale denker is geluk. Alle andere morele en religieuze uitgangspunten spelen voor hem geen rol meer.
De maakbare samenleving is dood, lang leve de maakbare mens. Dat is kort gezegd het credo van John Harris. Volgens hem hebben wij stervelingen de plicht om onszelf te verbeteren. De mensheid van nu, met al haar gebreken, kan hij missen als kiespijn. ‘Wie wil er geen eeuwigdurend geluk?’ vraagt hij zich hardop af. ‘In the future there will be no more human beings. This is not something we should worry about’, zo luidt de openingszin van een opiniestuk in de Times dat hij drie jaar geleden publiceerde.
Harris, auteur van onder andere Enhancing Evolution: The Ethical Case for Making Better People, pleitte in het verleden voor het verkopen van nieren en andere organen die geschikt zijn voor transplantatie. Tevens vindt hij dat aanstaande ouders moeten kunnen kiezen voor een zoon of een dochter en wil hij handicaps via genetische wijze dumpen in de vuilnisbak van de geschiedenis. In Oxford schreef Harris eens een proefschrift waarin hij voorstelde om mensen te doden, zodat anderen de organen kunnen gebruiken. Dat was, zo verzekerde hij, een gedachte-experiment en zeker geen beleidsvoorstel. Al zijn ideeën zijn gebaseerd op een libertaire en utilitaire levensvisie – het gaat om het maximaliseren van geluk. Andere morele overwegingen zijn niet relevant of getuigen van een achterhaald wereldbeeld, zoals het christendom.
Lang niet iedereen zit te wachten op een wereld waarin de mens ‘voor God speelt’, waarin de mens zich met chemische, biologische of machinale middelen probeert te verlossen van allerlei ongemakken. Critici vinden het juist onmenselijk en wijzen op frankensteiniaanse gevolgen. Zij vinden het naïef om te denken dat voorbij goed en kwaad een soort eeuwige gelukzaligheid aanbreekt. Regelmatig arriveert er haatmail op de faculteit van de Universiteit van Manchester waaraan Harris verbonden is. Omdat hij bang is om verkeerd begrepen te worden, gaat de aimabele en perfectionistische Harris (geboren in 1945) bij het interview voorzichtig te werk. Terwijl normaal gesproken de journalist vraagt of hij bandopnamen van het gesprek mag maken, was het dit keer de geïnterviewde zelf die met dit voorstel kwam. En of hij van tevoren een Engelse versie van het uitgewerkte vraaggesprek mocht lezen.
Omstreden is vooral uw opmerking dat de mensen zelfs de plicht hebben om zichzelf te verbeteren. Is dat niet wat al te rigoureus?
‘Wij hebben die plicht, maar dat betekent nog niet dat we moeten worden gedwongen. De staat zou de weigeraars niet moeten straffen. We zouden wel het recht moeten koesteren om mensen te bekritiseren die er niet voor kiezen zichzelf te verbeteren, net zoals we nu mensen bekritiseren die ongezond leven. We zijn moreel gezien verplicht om gezond te leven, voor onszelf maar ook voor de maatschappij. Gezonde mensen trekken nu eenmaal een minder grote wissel op de maatschappij. Kijk, als samenleving zijn we het erover eens dat onderwijs voor allen een goed ding is. Er is een duidelijk verband tussen een langer, beter leven en goed onderwijs hebben genoten. Dat is eenzelfde soort verbetering, maar dan in intellectueel opzicht. Waarom zouden we onze lichamen niet verbeteren?’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
U zegt dat de staat niet straffend mag optreden, maar dat we wel mensen zouden moeten bekritiseren die er niet voor kiezen zichzelf te verbeteren. De door u gerespecteerde filosoof John Stuart Mill zei ooit dat sociale druk sterker kan zijn dan juridische druk…
‘We moeten leren leven met een dergelijke peer pressure. Het is niet per se iets negatiefs. Als ik me alleen zorgen zou moeten maken over sociale druk, en niet over juridische, zou ik een zeer vrij persoon zijn!’
Leidt deze vorm van maakbaarheid niet tot een nachtmerrie zoals Aldous Huxley die heeft beschreven in Brave New World?
‘Ha, dat boek is me niet onbekend. Ik lees het zo nu en dan. Ik geloof echter niet dat mijn visie overeenkomt met Huxleys nachtmerrie. Mensen moeten vrij zijn om te kiezen, en die vrijheid is afwezig in Huxleys “Heerlijke Nieuwe Wereld”. Ik heb meer met wat Miranda zegt in Shakespeares De storm. In dat toneelstuk droomt ze, op haar eiland, over een fijne nieuwe wereld, ver weg van de verschrikkelijke oude.’
Wat valt er onder uw ‘verbeteringen’?
‘Ik heb het over verbeteringen van het lichaam, wat zal leiden tot een hogere levenskwaliteit. Ik denk daarbij aan biologische, chemische en mechanische middelen – eigenlijk alles wat de wetenschap ons aanreikt. Het is niets nieuws. We hebben dit altijd gedaan. We hebben pacemakers, implantaten, smartdrugs en gehoorapparaten. Ik vind dat we dat soort hulpmiddelen op een actievere wijze moeten benutten, en niet pas als we een hersenbeschadiging of hartproblemen hebben. Ik heb ooit voorgesteld om organen van overledenen voor transplantaties te gebruiken zonder toestemming te hebben gekregen van de overledene. Dat zou duizenden levens redden en niemand schade toebrengen, omdat de doden geen schade ondervinden, maar ik kreeg er enorm veel kritiek op.’
Wie bepaalt wat beter is?
‘De mensen zelf. Voor de staat zie ik geen rol weggelegd. Ik ben geen paternalist. De staat beschermt ons thans tegen het kwaad. Dat is genoeg. De staat zou ons daarnaast niet van het goede moeten weerhouden. De staat moet toestaan dat wetenschap op een redelijke manier wordt benut, en dat iedereen toegang heeft tot die wetenschap.’
Pleit u naast fysieke ook voor morele vooruitgang? Moeten we letterlijk ‘betere’ mensen maken? Zorgt dit niet voor eenheidsworst?
‘Nee, niet in moreel opzicht. Hoe zouden we dat moeten doen? Er is geen betrouwbare methode en we kunnen die vooruitgang niet meten. Natuurlijk is er door de eeuwen heen een verbetering opgetreden. Dat is gedaan, en wordt nog steeds gedaan, door rationeel gedrag, door onderwijs en onder druk van medeburgers. Eenheidsworst? Absurde gedachte. De basis zal verbeteren, maar er zal altijd een verschil blijven in intelligentie, in karakter enzovoort. Om tot totale gelijkheid te komen moet je iedereen doden, en dat is niet mijn bedoeling.’
Maar u wilt desalniettemin het kwaad totaal uitbannen?
‘Als het gaat om lichamelijke tekortkomingen: ja, zeker. Al is het niet gemakkelijk te bereiken. Het is nonsens om te zeggen dat er geen goed zonder kwaad kan zijn. Zonder kwaad is er meer goed, beter, best. Het is bullshit te beweren dat het leven minder intens is in een wereld vol goedheid. Het betekent meer plezier, meer van het goede. Wat is daar verkeerd aan?’
Kunnen nare ervaringen geen reliëf aan het leven geven? Putten we er geen kracht uit? Is het paradijselijke leven niet erg oppervlakkig? Kijk naar de boeken van Dickens en Camus, de schilderijen van Van Gogh en Picasso, de muziek van Mozart en Mahler – noem maar op. Ellende heeft grote kunst voortgebracht. We zeggen niet voor niets dat een nare jeugd een goudmijn voor een schrijver is.
‘In de Engelse taal noemen we dit to make the best of a bad job. Natuurlijk kunnen mensen positieve gevolgen overhouden aan blessures, ongelukken, ziektes en zelf de dood. Maar willen we om die reden ziek zijn? Moeten we ongelukken willen, zodat er misschien iets goeds uit voortvloeit? Moeten we gif eten en wachten op een fijn neveneffect? Zullen we kinderpokken herintroduceren omdat er voorbeelden zijn van mensen die in hun jonge jaren op een of andere manier hebben geprofiteerd van bedlegerigheid?’
Goed, dan andersom: heeft het streven naar al dat goeds geen negatieve bijwerkingen – het Frankenstein-vraagstuk?
Je maakt het brein slimmer door een medicijn of chip, maar wellicht doven daardoor tegelijkertijd de empathische vermogens. Naast deze biologische bijeffecten zijn er ook sociale: Ritalin maakt kinderen met ADHD rustiger, maar voor je het weet wordt het een tovermiddel, en schiet het aantal ‘lastige’ kinderen die een ADHD-diagnose krijgen omhoog. Zijn dat geen redenen om uiterst terughoudend te zijn?
‘Er zullen altijd ongewenste neveneffecten zijn, maar het is onze taak daarmee om te gaan. Kijk, ik stel niet dat mensen Ritalin móéten gebruiken, maar dat ze simpelweg de vrijheid moeten hebben om dat te doen. Als de gevolgen negatief zijn, moeten we er natuurlijk mee ophouden. Die vrijheid hebben we.’
‘Nee, maar mijn vakgebied is in essentie utopisch van aard.’
Tot slot: welke denkers bewondert u?
‘De Engelse traditie. Thomas Hobbes, John Locke, John Stuart Mill, Ludwig Wittgenstein. Van laatstgenoemde hoop ik een beetje intellectuele eerlijkheid te hebben en diens gebrek aan ontzag voor filosofische tradities. Bovenal ben ik gecharmeerd van Jeremy Bentham, een gedurfde, wetenschappelijke denker die zijn tijd ver vooruit was. Toevallig heb ik hem gisteren nog gezien toen ik langs het University College Londen liep en even de kast besloot te bezichtigen waar zijn lichaam, ten bate van de wetenschap, is opgezet. Dat hoeven ze met mijn lichaam trouwens niet te doen.’