Home Historisch profiel De som van goed en kwaad
Historisch profiel Rechtvaardigheid

De som van goed en kwaad

Een rechtvaardige samenleving was een kwestie van rekenen, geloofde de Britse filosoof Jeremy Bentham. En van constante controle.

Door Geertje Dekkers op 03 februari 2020

Jeremy Bentham filosoof utilisme utilitarisme beeld Hajo de Reijger

Een rechtvaardige samenleving was een kwestie van rekenen, geloofde de Britse filosoof Jeremy Bentham. En van constante controle.

Cover van 02-2020
02-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het Engelse rechtssysteem was een raar zootje, vond jurist Jeremy Bentham. Het was laat in de achttiende eeuw en Bentham had in Oxford rechten gestudeerd. Oorspronkelijk was hij van plan om advocaat te worden, en hij haalde daarvoor ook de benodigde papieren. Maar hij besloot dat hij zijn tijd beter kon besteden: aan de opbouw van een heel nieuw juridisch stelsel, bijvoorbeeld.

Bentham was goed voorbereid op die onderneming. Hij was in 1748 geboren in een welgestelde Londense familie en was opmerkelijk slim gebleken. Aan de chique Westminster School (bij Westminster Abbey) had hij lessen Latijn en Grieks gekregen, zoals dat hoorde in die jaren. In 1760, nog maar twaalf jaar oud, was hij aan Queen’s College in Oxford begonnen aan zijn rechtenstudie, die hij in 1766 afrondde. Vanaf 1769 was hij officieel advocaat.  

Behalve inhoudelijke kennis had Bentham ook connecties. Hij correspondeerde met verlichtingsdenkers zoals de Schot Adam Smith, die tegenwoordig bekendstaat als een grondlegger van de economische wetenschap en het economisch liberalisme.

De invloed van mannen als Smith spat van de pagina’s van Benthams bekendste werk, An Introduction to the Principles of Morals and Legislation (1780-1789). Als een ware verlichter rekende Bentham daarin af met tradities en vastgeroeste ideeën, en vooral met regels die bestonden omdat ze nu eenmaal bestonden. Hij richtte zich met name tegen het Engelse systeem van common law, dat terugging op middeleeuws gewoonterecht en waarin jurisprudentie leidend was.

Mores, religieuze regels en andere tradities vond Bentham ethisch irrelevant

Die jurisprudentie was een wildernis, schreef Bentham, een ongrijpbare chaos. En het concept common law was een verzinsel, want niemand kon zeggen uit welke regels die precies bestond. Het was een vaag, speculatief begrip, dat plaats moest maken voor een verlicht systeem: een wetenschappelijk gefundeerde rechtstheorie, getoetst aan de feiten, en logisch beredeneerd. Zoals de geneeskunde was gebaseerd op anatomische kennis, zo moest wetgeving gebaseerd zijn op de logica van het menselijke streven.

Benthams uitgangspunt was dat de mens in alles onderworpen was aan twee ‘soevereine meesters’, lijden en plezier, die allerlei vormen konden aannemen. Zo was er de lol van vriendschap, het genot van een mooi concert of het prestige van een goede reputatie enzovoort. Lijden kon het gevolg zijn van stank, nare herinneringen, gemis, en heel veel meer.

Altijd zou de mens proberen geneugten te beleven en ongemakken te vermijden. Daar lag volgens Bentham de sleutel tot de ethiek: alles wat geluk opleverde was goed, en wat leed veroorzaakte was slecht. Op basis daarvan kwam hij tot zijn ‘nutsprincipe’ of het ‘principe van het grootste geluk’: ons handelen – en vooral het handelen van overheidsfunctionarissen – moest er altijd op gericht zijn een zo groot mogelijke hoeveelheid geluk teweeg te brengen onder alle betrokkenen – de burgers van het land dus. Dan was het handelen goed. Als een handeling de hoeveelheid leed vermeerderde, was die slecht.

Dit principe bracht Bentham tot vooruitstrevende inzichten. Tegen slavernij bijvoorbeeld. Want, zo redeneerde Bentham, het geluk van een individu kon het beste worden bewaakt door dat individu zelf. Een ander zou er altijd minder zijn best voor doen. Dus bij voorkeur was een individu de baas over zichzelf. Uitzonderingen waren mogelijk voor kinderen en voor mensen die niet voor zichzelf konden zorgen, bijvoorbeeld omdat ze zwakzinnig waren. Maar mentaal gezonde volwassenen dienden hun eigen besluiten te kunnen nemen.

Dat gold ook voor vrouwen, vond Bentham. Die werden vaak afgeschilderd als intellectueel inferieur, maar dat was slechts een excuus om de tirannie van mannen te rechtvaardigen.

Nuttigheidsprincipe

Om te bepalen hoeveel plezier en leed een handeling in totaal opleverde, begon Bentham bij één individu dat de gevolgen ervan ondervond. Voor die persoon bepaalde hij de hoeveelheid vreugde die de handeling direct opleverde. Daarvoor waren volgens Bentham de intensiteit van de vreugde van belang, de duur ervan, de vraag of de vreugde zou worden gevolgd door lijden (zoals bij dronkenschap) en meer van dat soort factoren. Aan de hand daarvan viel volgens hem de hoeveelheid pret te bepalen – al liet hij in het vage welke schaal daarvoor moest worden gebruikt, of hoe verschillende vormen van plezier onderling vergeleken konden worden.

Vervolgens was het lijden aan de beurt, dat op dezelfde manier in kaart werd gebracht. Daarna volgden de effecten op de lange termijn, zowel de positieve als de negatieve. En ten slotte dienden alle waarden bij elkaar te worden opgeteld. Daarna was het volgende betrokken individu aan de beurt, en daarna het volgende, net zo lang tot de som was bepaald van al het geluk en al het leed dat een handeling teweeg had gebracht. Was het nettoresultaat positief, dan was de handeling dat ook, en andersom.

Het rekenmodel was een mooie poging om ethiek te stoelen op logica, maar het systeem had zijn beperkingen. Zo was er het risico dat individuen in Benthams ideale samenleving konden worden gemangeld, zoals een gedachte-experiment laat zien. Stel, je maakt één persoon tot slaaf en dat levert zoveel profijt op voor de rest van de groep dat het nettoresultaat positief is. Dan is die slavernij volgens Benthams rekenmethode moreel juist. Maar Bentham zelf was een verklaard tegenstander van de slavernij. Hier ging dus iets mis, constateerden critici. Blijkbaar waren sommige idealen belangrijker dan het algemeen geluk. Het ideaal van de vrijheid en veiligheid van individuen, bijvoorbeeld.

Ondanks dit bezwaar kreeg Benthams rekenethiek navolging, en zo ontstond de stroming van het ‘utilisme’ – van utility, ofwel nut. De bekendste vertegenwoordiger werd Benthams leerling John Stuart Mill (1806-1873), die de principes van zijn meester uitwerkte en verfijnde. Op Mill volgden vele andere utilisten, met ieder hun eigen variant van het nuttigheidsprincipe.

Recept voor rechtvaardigheid

Nu hij wist – of dacht te weten – wat goed en slecht was, kon Bentham bouwen aan zijn nieuwe, wetenschappelijk verantwoorde rechtssysteem. Daarin zouden alleen die handelingen strafbaar worden die de gemeenschap netto schade berokkenden. Mores, religieuze regels en andere tradities waren volgens Bentham ethisch irrelevant.

Die schadelijke handelingen bracht Bentham keurig in kaart: van diefstal tot het ‘onterecht vasthouden van roerende goederen’, ‘onterechte verbanning’ en wat een mens verder zoal verkeerd kon doen. Al die overtredingen ordende Bentham in klassen en subklassen, met namen als ‘semipublieke overtredingen’ en ‘overtredingen tegen een persoon’. Daarmee deed hij met de misdaad wat Carl Linnaeus kort daarvoor had gedaan met planten en dieren, en wat andere wetenschappers indertijd deden met gesteenten, elementen enzovoort: die classificeren. Want om de wereld te begrijpen en te beheersen, moest je hem in de ogen van de verlichters systematisch indelen.

Even tussendoor… Meer lezen over Bentham en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Eenmaal netjes geordend, konden de vergrijpen worden gekoppeld aan de ideale straf, die in verhouding diende te staan tot de aangerichte schade en die toekomstige misdaden moest voorkomen. Ziedaar het recept voor een rechtvaardige samenleving, op basis van het nutsprincipe. Als bestuurders Benthams principes overnamen, zou de maatschappij vanzelf een stuk aangenamer worden.

Zo zuiver-logisch als Bentham hoopte is geen enkel rechtssysteem ooit geworden. En achteraf gezien had hij wel erg veel vertrouwen in de mogelijkheid het menselijk gedrag te ordenen en te beheersen. Het belang van Benthams werk zit ’m dan ook niet in zijn poging de hele ethiek en rechtspraak te vatten in transparante overzichtjes. Zijn blijvende invloed – en die van geestverwanten als Mill – schuilt in abstractere zaken, zoals het liberale ‘schadebeginsel’: het idee dat overheden alleen handelingen mogen verbieden die anderen schade berokkenen.

Constant monitoren

Voor de uitvoering van de straffen in zijn nieuwe rechtssysteem had Bentham ook een vernieuwend idee. Misdadigers konden hun straffen uitzitten in een nieuw type gevangenis, dat Bentham persoonlijk had ontworpen en dat de maatschappij volgens hemzelf grote diensten zou bewijzen. Zijn gevangenis zou, zo kondigde Bentham zelf aan, de moraal herstellen, de gezondheid beschermen, de nijverheid versterken, het onderwijs verbreden, de publieke lasten verlichten, de economie een rotsvaste basis geven en het armoedeprobleem oplossen.

Het uitgangspunt achter het formidabele ontwerp was dat transparantie en controleerbaarheid goed zouden zijn voor de maatschappij in het algemeen en de gestrafte in het bijzonder. Constante monitoring van gevangenen én bewakers zou ertoe leiden dat iedereen zich aan de regels hield. Dus ontwikkelde Bentham het ‘panopticum’: een ronde gevangenis waarin iedereen steeds kon worden gevolgd, met een minimum aan personeel.

De invloed van Verlichtingsdenkers spat van de pagina’s

Vandaag de dag wordt het panopticum vaak aangehaald als symbool voor de politiestaat – voor Big Brother die iedereen controleert en alle vrijheid de kop indrukt. Maar ruim twee eeuwen geleden was Bentham er oprecht van overtuigd dat een panopticum een rechtvaardigere en in dat opzicht vrijere samenleving teweeg zou brengen. Hij deed dan ook zijn uiterste best zo’n gebouw te krijgen.

Jarenlang werkte hij aan steeds verder aangescherpte ontwerpen en zocht hij voor de Engelse overheid naar geschikte locaties voor het gebouw. Maar steeds weer liepen de pogingen mis. Omdat de bodem te nat was voor het grote panopticum, omdat er te weinig geld was, omdat een machtige buurman bezwaar maakte enzovoort.

Bentham zou ‘zijn’ gevangenis dan ook nooit gebouwd zien, maar zijn plan werd wel degelijk gerealiseerd, ook in Nederland. In Breda, Arnhem en Haarlem verrezen vanaf 1882 koepelgevangenissen, ontworpen op basis van Benthams idee.

Mummie

Ook voor na zijn dood had Bentham nuttigheidsplannen. Als liefhebber van wetenschap besloot hij dat zijn lichaam moest worden ontleed, ter bevordering van de geneeskundige kennis. Dus toen het zover was, in 1832, kreeg een select groepje vrienden een uitnodiging voor een snijsessie met Benthams lijk.

Vervolgens, zo had Bentham verordonneerd, diende zijn hoofd te worden gemummificeerd en zijn skelet te worden aangekleed, zodat ze samen tentoon konden worden gesteld in ‘een houding waarin ik zit als ik diep nadenk’. Dat zou kunstenaars de moeite besparen een beeld of een schilderij van hem te maken. Bewonderaars konden in plaats daarvan het echte lichaam bekijken – wel zo praktisch. Daarnaast verwachtte Bentham dat zijn aanblik de angst voor de dood zou kunnen verminderen.

Bentham verordonneerde dat zijn hoofd moest worden opgezet

Helaas verliep het mummificeerwerk niet helemaal goed en kwam Benthams hoofd er akelig uit te zien. Daarom werd het vervangen door een vriendelijker ogend wassen exemplaar. Maar voor de volledigheid werd het echte hoofd wel tussen de voeten van de opgezette Bentham gelegd.

In 1850 vond University College London dit ‘auto-icoon’, zoals Bentham het zelf had genoemd, aantrekkelijk genoeg om aan te schaffen. Tot op de dag van vandaag is het daar te zien, al is het gemummificeerde hoofd naar een kluis verplaatst.