In coronatijd uitte de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben felle kritiek op de lockdowns: hoed u voor de uitzonderingstoestand! In zijn vaak controversiële werk analyseert Agamben hoe de moderne politiek het menselijke lichaam wil beschermen, controleren en beïnvloeden.
Krankzinnig, irrationeel en absoluut ongegrond.’ Zo karakteriseerde Giorgio Agamben in februari de coronamaatregelen in de zwaar getroffen Italiaanse regio Lombardije. Covid-19 was volgens de 78-jarige filosoof weinig meer dan een ‘griepje’ en rechtvaardigde geen strenge lockdown. De geschiedenis leert dat een ‘uitzonderingstoestand’ als de lockdown vaak regel wordt, waarschuwde Agamben. Het nazibewind berustte op een permanente Ausnahmezustand, en ook de na 11 september 2001 in de Verenigde Staten opgetuigde surveillancestaat is nooit teruggeschroefd.
In mei volgde een essay waarin Agamben universitair docenten die virtueel lesgeven vergeleek met de academici die in 1931 trouw zwoeren aan Mussolini. Wie meewerkt aan het lamleggen van de groepsdiscussies aan een universiteit zet volgens Agamben de bijl in het democratische leven. Denkers als Slavoj Žižek en JeanLuc Nancy dienden Agamben van repliek. Zij zagen geen enkele aanwijzing dat overheden in coronatijd bezig waren met de uitvoering van een totalitair masterplan.
Waren die uitzonderlijke maatregelen niet gewoon broodnodig om het kwetsbare ‘naakte leven’ – een term die Agamben gebruikte en uitgebreid thematiseerde in zijn filosofie – te beschermen tegen de willekeur van een virus? Zonder biologisch leven immers ook geen democratisch leven. Bovendien kon je alle bruisende onlineactiviteit ook als bewijs zien dat het democratische leven buitengewoon flexibel is. In de maanden daarna groeide echter wereldwijd de scepsis tegen de corona-lockdowns en de noodwetten die nationale overheden presenteerden. In een interview met Trouw sprak bijvoorbeeld voormalig Denker des Vaderlands René ten Bos zijn bezorgdheid uit over het ‘fascistische’ binnensluipen van ‘maatregelen waarin je nooit geloofde en die je nu ineens acceptabel vindt.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Open voor alle ideeën
Giorgio Agamben werd in 1942 geboren in Rome uit een Armeense immigrantenfamilie. Zijn vader was een bioscoopeigenaar, die in de jaren van fascistische overheersing de propagandafilms van Mussolini moest vertonen. Op de middelbare school wist Agamben al dat hij wilde schrijven. Hij experimenteerde met poëzie, maar was ontevreden met zijn eerste pennenvruchten. Uiteindelijk koos hij voor een rechtenstudie aan de Romeinse Universiteit Sapienza. Als student kreeg de 22-jarige Agamben een rolletje toebedeeld in de film Il vangelo secondo Matteo (1964) van Pier Paolo Pasolini. Agamben was te zien als Filippus, de apostel die van Jezus wilde weten wanneer hij God de Vader eindelijk eens te zien zou krijgen. Net als zijn vriend en mentor Pasolini, de intellectuele provocateur, trok Agamben zich weinig aan van de radicaal-linkse orthodoxie van de studentenbeweging in de zestiger jaren. Hij wilde geen cordon sanitaire optrekken rond ‘besmette denkers’, hij wilde van alle ideeën kennisnemen.
Terwijl zijn medestudenten mensen om de oren sloegen met Marx en Marcuse reisde Agamben in 1966 naar de Provence om een zomercursus te volgen bij Martin Heidegger. Deze filosoof, tot het eind van de oorlog trouw lid van Hitlers partij de NSDAP, gold op zijn zachtst gezegd als controversieel. In Agambens herinnering had de 76jarige Heidegger door kunnen gaan voor een minzame oude boer, maar dan wel eentje met een ‘wakkere, levendige blik in de ogen’.
Tijdens de cursus werd er, wandelend door de boomgaarden en in kringgesprekken bij een hutje, hardop gedacht over het werk van de presocratische filosoof Heraclitus. Door zijn confrontatie met Heidegger werd de jonge Agamben gedwongen om na te denken over wat filosofie nu eigenlijk is – welke potenties ze heeft, maar ook welke duistere verleidingen eraan kleven.
Agamben leerde van Heidegger dat een leraar altijd blind is voor de ‘grens aan zijn denken’. Zijn leerlingen moeten hem daarop wijzen. Agamben ontwikkelde een scherp oog voor Heideggers blinde vlekken: de Duitser bleef ervan overtuigd dat de geschiedenis een glorieus project is waaraan het individu als Dasein zijn steentje moet bijdragen. Door deze onwrikbare overtuiging was Heidegger gevoelig gebleken voor de pretenties van het nazisme, dat een heroïsch nieuw tijdperk had beloofd.
De ontmoeting met Heidegger was cruciaal voor Agamben. Hij beschouwde zichzelf nu niet langer als rechtsgeleerde of dichter, maar als filosoof. In 1970 debuteerde hij met De man zonder inhoud, een wijsgerig essay over kunst, met ruimte voor zowel Heidegger als Marx. Vervolgens werd Agamben uitgenodigd om aan zijn alma mater te doceren, op voorwaarde dat hij werd voorgedragen door een lid van de communistische partij. In zo’n bekrompen omgeving kon Agamben niet werken. In 1974 vestigde hij zich in Parijs en koos hij voor een betrekking als docent linguïstiek en middeleeuwse cultuur aan de universiteit van Haute-Bretagne.
Biopolitiek
Voor Agamben draait filosofie om het uiteenrafelen van taal. Zonder kennis van begrippen uit het verleden kan je onmogelijk het heden begrijpen, meent hij. Het oud-Griekse woord ‘pistis’ betekent bijvoorbeeld ‘geloof’, maar in een nieuw-Griekse versie siert het de gevels van banken en betekent het ‘krediet’. Kapitalisme als religie, interpreteert Agamben. Dergelijke theologische begrippen werken krachtig door in het seculiere heden, juist omdat we hun oorspronkelijke betekenis zijn vergeten.
Niets fundamenteels ontsnapt aan Agambens kritische blik. Alles kan, moet bevraagd worden: wat is politiek? Wat betekenen wetten, grenzen, gemeenschappen? De Verenigde Naties, waarom hebben we die eigenlijk?
In 1995 brak Agamben internationaal door met het eerste deel van zijn reeks Homo sacer-boeken. Voortbordurend op het werk van de Franse filosoof Michel Foucault stelt Agamben dat politiek in de moderniteit is getransformeerd in ‘biopolitiek’. Met andere woorden: de zorg voor het biologische leven van burgers is politieke topprioriteit geworden, door lichamen te beschermen, te beïnvloeden en – al dan niet subtiel – te drillen. Dat zie je het duidelijkst terug in de regimes van ziekenhuizen en gevangenissen.
De politiek behandelt niet alle lichamen gelijk. Illegalen – mensen die niet over de ‘juiste papieren’ beschikken – kunnen geen aanspraak maken op de wetten van natiestaten, maar blijven er paradoxaal genoeg wel aan onderworpen. Net zoals de vogelvrij verklaarde uit het oude Romeinse recht (de ‘homo sacer’, letterlijk ‘heilige man’) verkeren zij in een soeverein bepaalde ‘uitzonderingstoestand’, een begrip dat Agamben leende van de Duitse rechtsgeleerde Carl Schmitt – als ‘kroonjurist van het Derde Rijk’ ook al zo’n besmette denker.
Natiestaten weten niet goed wat ze aan moeten vangen met de lichamen van illegalen. Daarom worden ze op de drempel geparkeerd, buiten ons zicht. Zo beslist de politiek welk leven van waarde is, en welk leven niet.
De onbeschermde lichamen van illegalen noemt Agamben als voorbeeld van het ‘naakte leven’. In de moderniteit kan iedere burger potentieel op deze naaktheid worden teruggeworpen, meent de filosoof. Volgens Agamben is het concentratiekamp nu het dominante politieke model van onze samenlevingen. Kijk maar naar de beveiliging van douanes, de azc’s, de gated communities voor de superrijken. We zijn al zo gewend aan hekken, controles en registraties dat we het nauwelijks nog doorhebben. De Homo Sacer-boeken leidden tot een stortvloed aan kritiek, onder andere van de Franse literatuurwetenschapper Philippe Mesnard. Overdreef Agamben niet schromelijk, door het concentratiekamp voor te stellen als ‘verborgen matrix’ van onze keurige liberaal-democratische samenlevingen? Ook werd het Agamben kwalijk genomen dat hij zich bij deze vergelijking door besmette denkers als Schmitt en Heidegger liet inspireren.
Zijn vergelijking van het liberaal-democratische heden met de gruwelen uit de nazitijd is in historisch opzicht aanvechtbaar, gaf Agamben in 2003 toe, maar het gaat hem dan ook niet om geschiedschrijving. Dergelijke krasse vergelijkingen vallen volgens Agamben binnen de speelruimte van de filosofische stellingname. Bovendien, draaide Agamben de kritiek om, hoe kan je iets zinnigs over kampen zeggen door Schmitt en Heidegger erbuiten te laten? In het eerste deel van Homo Sacer waarschuwde hij: ‘(…) met een vijand waarvan de structuur onbekend blijft zal men zich vroeg of laat identificeren.’
Vingerafdrukken
In 2003 werd Agamben uitgenodigd voor een gasthoogleraarschap aan New York University. Hij bedankte voor de eer. De filosoof was niet van plan om zijn vingerafdrukken af te staan, zoals dat na 11 september 2001 voor reizigers verplicht was gesteld door de regering van George W. Bush. De Amerikaanse onderwijsraad zag Agambens besluit als exemplarisch voor de groeiende ‘anti-Amerikaanse paranoia’ in de Europese academische wereld.
Agamben motiveerde zijn protestactie in een opiniestuk: ‘Het biopolitiek tatoeëren dat de Verenigde Staten ons nu oplegt om toegelaten te worden tot hun territorium kon wel eens een voorbode zijn van wat wij later verlangd worden te accepteren als de normale identiteitsregistratie van een goed burger in de machinaties van de Staat.’ In dit licht zijn ook Agambens recente corona-observaties te bezien. Maakte de Amerikaanse Patriot Act iedere burger tot potentiële terrorist, het gevaar bestaat dat iedere burger onder de coronanoodwetten als potentiële virusverspreider wordt beschouwd. Als iemand die via biometrische tests moet aantonen ‘goed volk’ te zijn.
Agamben is inmiddels een filosoof in ruste, voor zover zoiets bestaat. Op meer dan een incidenteel kort essay hoeven we van hem niet meer te rekenen. Na negen delen heeft hij zijn Homo sacer-reeks ‘verlaten’, lichtte hij toe. Agamben vergeleek zichzelf met de Zwitserse schilder Alberto Giacometti: ‘Zijn schilderijen zijn onvoltooid; hun potentieel raakt nooit uitgeput.’ Misschien daagt de filosoof zijn leerlingen hiermee uit om hem op zijn blinde vlekken te wijzen. Agambens weigering om een definitieve punt achter zijn oeuvre te zetten is ook een uitnodiging aan volgende generaties om zijn denken over biopolitiek opnieuw vruchtbaar te maken. En daarvoor zijn er, alleen al in de Homo sacer-boeken, genoeg aanknopingspunten.
Beeld: Hajo de Reijger