Home Homo sacer, de rechteloze mens

Homo sacer, de rechteloze mens

Door Patrick van IJzendoorn op 05 maart 2013

01-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
De terrorist, de comapatiënt en de vluchteling – dat zijn de nieuwe rechtelozen. Giorgio Agamben noemt ze homines sacri, de heilige mensen die uit de samenleving zijn verbannen.
Een week voor kerst heeft de Amerikaanse regering twintig terroristen vogelvrij verklaard. Als geheim agenten er niet in slagen hen op een gewone wijze te arresteren, of wanneer dat te veel nevenschade (collateral damage) oplevert, mogen ze worden doodgeschoten. De Italiaanse filosoof Giorgio Agamben zou de terroristen bestempelen als letterlijke homines sacri: zij die van elk recht uitgesloten zijn en door iedereen gedood kunnen worden. Het ‘Wanted: dead of alive’-principe van George Bush jr. zou hij een radicale vorm van biopolitiek hebben genoemd, ware het niet dat de Italiaanse versie van zijn onlangs vertaalde hoofdwerk Homo sacer: de soevereine macht en het naakte leven al in 1995 het licht zag.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Van de relatief onbekende Agamben, docent esthetica aan de Universiteit van Verona, was niet eerder een boek in het Nederlands vertaald, wat vooral spijtig is voor hen die niet onverdeeld enthousiast zijn over de nalatenschap van de Verlichting. Agamben heeft zich vooral laten inspireren door de Duitse rechtsfilosoof Carl Schmitt, diens tijdgenoot Walter Benjamin, een beetje door George Bataille en vooral door Michel Foucault. Laatstgenoemde definieerde de biopolitiek als ‘de toenemende verwikkeling van het natuurlijke leven van de mens in de mechanismen en berekeningen van de macht’. Agamben borduurt hierop voort en introduceert daarbij opnieuw een oude bekende uit het Romeinse recht: de homo sacer, de heilige mens die uit de samenleving was verbannen (ban-diet).

Hoewel de titel van zijn boek anders doet vermoeden, heeft de homo sacer niets te maken met religie. Het is de naakte mens, kwetsbaar en vogelvrij verklaard, bivakkerend in een niemandsland, een uitzonderingstoestand. Vanuit zijn positie analyseert Agamben, die de seminars van Martin Heidegger graag bezocht, de Westerse politieke geschiedenis. De Franse revolutie vormt daarin een cruciaal keerpunt. In het Ancien Régime was het naakte, natuurlijke leven politiek gezien van generlei belang en behoorde dit creatuurlijke leven toe aan God en ook in de Oudheid was dit leven geen deel van de politieke gemeenschap. Na 1789 kwam het beheer van de mensen (de bevolkingsstaat met biopolitiek) in de plaats van het beheer over territoria (de territoriale staat met geopolitiek). Het gevolg van deze veranderingen – overigens een gevolg dat door Agamben betwist wordt – is dat onderdanen zouden veranderen in dragers van het soevereiniteitsbeginsel. De mondige burger zou meer vrijheden verwerven.

De pessimist Agamben twijfelt aan de juistheid van deze politieke geschiedenis. De levende lichamen van de burgers werden volgens hem de inzet bij politieke strategieën. Agamben: ‘In tegenstelling tot de politieke ruimte die wij modernen gewoonlijk voorstellen in termen van burgerrechten, vrije wil en sociaal contract, is vanuit de soevereiniteit gezien alleen het naakte leven echt politiek.’ Het sociale contract heeft meer weg van een wurgcontract, of in Agambens woorden: een ban-relatie. De verbanning van burgers naar een rechteloos eiland binnen de samenleving was ooit een uitzonderingssituatie, bedoeld voor zware misdrijven, voor de zoon die zijn ouders geweld aandoet of voor de patroon die zijn klanten bedriegt.



Het begrip ‘uitzonderingssituatie’ brengt hem bij Schmitt, die schreef dat het uitzonderingsgeval het duidelijkst het wezen van het staatsgezag openbaart. ‘Hier onderscheidt de beslissing zich van de rechtsnorm, en bewijst de autoriteit (om het paradoxaal te formuleren) dat ze voor het scheppen van het recht het recht niet nodig heeft.’ Achter het masker van de uitzondering zat volgens Schmitt de regel verborgen. Als prominent staatsrechtgeleerde in de eerste radicale biopolitieke staat, kon hij het weten. In het Derde Rijk werden de joden volgens Agamben homines sacri, straffeloos te doden burgers. De uitzonderingssituatie werd de regel, de concentratiekampen daarvan het bewijs. Het concentratiekamp symboliseert bij Agamben de onbestemde ruimte waarin verschillen vervagen: tussen leven en dood, publiek en privé, recht en feit, natuur en cultuur, orde en chaos, mens en dier, regel en uitzondering, absolutisme en democratie. Nieuw was dat tot dit onleefbare niemandsland niet louter de soeverein toegang had, maar ook artsen en wetenschappers. In het Derde Rijk vielen recht, medische wetenschap en politiek samen. De soeverein Adolf Hitler wordt door Agamben, geboren in het oorlogsjaar 1942, omschreven als ‘een integraal lichaam, noch politiek noch privé, waarvoor het leven op zichzelf hoogst politiek is’. Hij was niet (alleen) de staat, hij was ook het volk.

De grote totalitaire regimes van de twintigste eeuw vormden, zo schrijft Agamben, bij uitstek de oorden van de biopolitiek, maar binnen de democratieën werkt eenzelfde mechanisme. Hoe is anders, zo vraagt Agamben zich af, de snelheid te verklaren ‘waarmee de parlementaire democratieën van onze tijd konden omslaan in totalitaire staten en de totalitaire staten bijna naadloos konden overgaan in parlementaire democratieën?’ Agamben schenkt aandacht aan de gevangenen in Amerikaanse gevangenissen die ter dood zijn veroordeeld in de jaren twintig van de vorige eeuw. Soms dienden zij als proefkonijnen voor gevaarlijke testen. Ook schrijft hij over hele dorpen die onder de paraplu van het vrijheidsbeeld onwetend werden blootgesteld aan nucleaire straling.

De wereld is een niemandsland geworden waar waarden hun betekenis verloren hebben, aldus Agamben, die deze verrassende wending wat magertjes uitwerkt. Want wie bijvoorbeeld, zijn de rechtelozen van nu? Agamben komt met een wat sofistisch antwoord: ‘Als er vandaag de dag geen duidelijk geval van de homo sacer meer bestaat, komt dat misschien doordat wij met zijn allen virtueel homines sacri zijn.’ Elders geeft hij wel concrete voorbeelden: de comapatiënt wiens leven totaal wordt beheerst door de mens en zijn technologie, de vluchteling en de arme. Er vallen, met een beetje fantasie en na zeven jaar meer hedendaagse homines sacri te bedenken: de eerdergenoemde terroristen, bedelaars en rokers, die tegenwoordig als melaatsen uit gebouwen worden verdreven (met ‘pafplu’ voor als het regent). Of eigenlijk iedereen die de consensus verstoort.

Burgerlijke vrijheden zijn vervroegd uitgetreden. Op alle fronten immers houdt de soeverein, of zijn hulptroepen, zich in naam van veiligheid en gezondheid bezig met het lichamelijke welzijn van de burgers. Terwijl van alles en nog wat de laatste jaren is geprivatiseerd, blijkt het lichaam, het meest private van alles, stiekem te zijn genationaliseerd. Agamben: ‘Het nieuwe subject van de politiek is niet de vrije mens met zijn voorrechten en statuten, noch simpelweg de homo, maar het corpus, en de moderne democratie ontstaat juist als vordering en vertoon van dit ‘lichaam’: habeas corpus ad subjiciendum, ge zult een lichaam te tonen hebben.’ Of, zoals demissionair minister van justitie Piet Hein Donner onlangs tegen NRC Handelsblad zei over de nieuwe identificatieplicht: ‘Laat zien wie je bent, anders ga je mee.’
 
Homo sacer: de soevereine macht en het naakte leven, door Giorgio Agamben, vert. Ineke van der Burg, uitg. Boom/Parrèsia, Amsterdam, 2002, 214 blz., € 22,50