1. Inleiding: ‘Het menselijk leven is meer dan het feit dat je leeft’
Filosofie is makkelijker als je denkt. Maar leeft het denken ook? Een korte inleiding in de filosofie van het leven.
Tussen levend en levenloos bestaat een levensgroot verschil. We zullen zelden een kat of een kreeft voor een steen verwisselen, en niemand ontgaat de verandering die heeft plaatsgevonden in een geliefd lichaam dat niet meer leeft. Het onderscheid tussen leven en dood is zo groot, dat sommige wetenschappers dachten dat er een apart element moest bestaan dat leven geeft. Deze ‘vitalisten’ deden in de achttiende en negentiende eeuw allerlei experimenten om dit leven-gevende element te ontdekken, maar vonden niets.
Als er geen ‘vitale kracht’ bestaat die dingen levend maakt, wat is leven dan? Voor de Griekse filosoof Plato (ca. 427-347 v.Chr.) gaat leven allereerst over voeding en voortplanting. Planten, dieren en mensen houden zichzelf in stand en brengen nageslacht voort. Dieren en mensen kunnen ook voelen en bewegen, terwijl mensen als enige ook een ziel hebben en kunnen nadenken. Aristoteles (384-322 v.Chr.), de eerste bioloog, meent in tegenstelling tot zijn leermeester Plato dat álle levende wezens een ziel hebben: alle organismen hebben een vorm, een organisatie die maakt dat ze blijven bestaan.
Is leven slechts streven naar voortbestaan?
Voor Plato en Aristoteles komt leven uiteindelijk neer op willen blijven leven. De Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) noemt dat Wille zum Leben, de oerwil om te blijven bestaan die al het leven voortdrijft. Over het leven zelf was hij bondig: ‘Het leven is een kort oponthoud tussen twee keer niets.’
Filosoof Helmuth Plessner (1892-1985) beschrijft het leven niet in termen van voortbestaan, maar als de wijze waarop iets in de wereld bestaat. Levenloze zaken als stenen of zandkorrels hebben contouren, stelt hij, maar elk levend ding kent een grens die het actief in stand houdt. Planten onderhouden het eigen organisme en dieren proberen te voorkomen dat iets, bijvoorbeeld de tanden van een roofdier, de grenzen van hun lijf schendt.
De mens is voor Plessner een bijzondere vorm van leven. De mens leeft niet alleen, maar is ook altijd op zoek naar een manier van leven. En voor die manier van leven gebruiken we altijd iets buiten onszelf. De mens is, zoals Plessner het zegt, van nature kunstmatig. Leven doen we via de omweg van techniek en technologie. We stoken vuur om te koken en bouwen huizen om ons thuis te voelen.
Voor een mensenleven is het naakte leven niet voldoende, schrijft de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben (1942). We hebben geen leven zonder geschiedenis, cultuur, sociale omgeving, een plek in de maatschappij. Zo werden volgens Agamben de slachtoffers die de Holocaust overleefden, toch het leven ontnomen.
2. Vragen stellen: is er leven zonder beleving?
De filosoof stelt vragen. Maar welke vragen stelt de filosoof dan? Oefen hier de vragende houding van de filosofie.
Volgens Socrates, Cicero en Montaigne is filosoferen niet alleen de kunst van het vragen, maar is filosoferen ook leren sterven. En daarmee is meteen veel gezegd over het soort vragen dat de filosoof stelt: wat komt er na de dood? Wat is leven? Vragen die vragen om een antwoord, terwijl je weet dat dat er niet is. De vraag van de filosoof laat zien dat we het leven nooit van buitenaf kunnen verklaren en dat we dus telkens onze wereld van binnenuit moeten bestuderen. Probeer nu eens met die houding deze vraag te stellen: is er leven zonder beleving? (En welke vragen zijn er nog meer te bedenken?)
Is er leven na het leven?
Is leven zonder dood denkbaar?
Zijn er verschillende soorten leven?
Wanneer leeft iets?
Wanneer begint leven?
Heeft leven een doel?
Is kunstmatig leven wel leven?
3. Paradox: de kip of het ei?
Kun je denken dat je denkt zonder dat je denkt? Filosofie is moeilijker als je denkt in paradoxen. Door Barteld Kooi.
Hoe is het leven ontstaan? Het is een vraag waarvoor je misschien eerder bij een evolutiebioloog of een theoloog te rade gaat, maar het fundamentele karakter van de kwestie trekt natuurlijk ook heel gemakkelijk filosofen aan. En zij stuitten bij het beantwoorden van de vraag al snel op een interessant redeneerpatroon: de oneindige regressie. Ik heb een moeder, en mijn moeder heeft een moeder, enzovoorts. Kan dat echt oneindig zo doorgaan? Dat lijkt onmogelijk. En dus moeten we aannemen dat er een moederloze moeder moet zijn geweest. En een onbewogen beweger, een onveroorzaakte oorzaak, en zo verder.
Als je vindt dat oneindige reeksen onmogelijk zijn dan geldt dat ook voor de reeks waarbij een kip uit een ei komt, die weer uit een kip komt, enzovoorts. Ergens komt er een einde aan die reeks, en de vraag is: stopt het bij een kip of stopt het bij een ei? Als die reeks stopt met een kip, dan kwam die kip niet uit een ei, en als die reeks stopt met een ei, dan werd dat ei niet door een kip gelegd. Dat is toch ook onmogelijk?
Even tussendoor… Elke week zelf leren denken met Filosofie Magazine? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Misschien niet als we andere filosofische vragen stellen: wat is eigenlijk een ei en wat is eigenlijk een kip? We hebben het natuurlijk over kippeneieren en niet over eieren van andere diersoorten. Als je een kippenei definieert als iets dat alleen maar gelegd kan worden door een kip en een kip definieert als iets dat alleen maar uit een kippenei kan komen, dan kun je het probleem niet oplossen. Als je echter één van deze definities laat varen, is er toch een uitweg. Als een kippenei niet per se door een kip gelegd hoeft te zijn, dan is het mogelijk dat het eerste kippenei niet door een kip gelegd werd, maar door een andere vogel. Als een kip niet per se uit een kippenei hoeft te komen, dan is het probleem ook opgelost, want dan kan de eerste kip uit het ei van een andere vogel zijn gekropen.
Beide oplossingen werken prima, en in beide gevallen is de moeder van de kip, geen kip. Dat beest legde of een kippenei (waar dus een wel een kip uitkwam), of een ander ei, waar toch een kip uit kwam.
Kan dat ook betekenen dat mijn eigen kinderen misschien geen mensen zijn, maar een heel nieuwe diersoort?
4. Gedachte-experiment: een schepper die niet bestaat
Wetenschap toetst met experimenten de feiten, filosofie toetst met experimenten het denken.
Stel je voor!
Het leven is niet ontstaan, maar gemaakt. Dat is volgens de filosoof William Paley (1743-1805) de meest vanzelfsprekende aanname. Hij bedacht een invloedrijk argument om dit te bewijzen. Stel dat je door een bos loopt en op de grond een horloge vindt. Je staat stil en vraagt je af hoe dat horloge daar terecht gekomen is. Hoewel je niet weet wie het horloge heeft gemaakt en hoe het in het bos terechtkwam, ga je er wel vanuit er iemand achter zit. Horloges ontstaan niet vanzelf. Dezelfde redenering gaat volgens Paley op voor de takjes, bloemen, bomen en beesten – zaken die nog veel complexer zijn dan een horloge. Er moet een maker in het spel zijn.
De filosoof Antony Flew (1923-2010) vond dat onzin. We hebben wetenschappelijk onderzocht wat de oorsprong van het leven is, en nergens zijn we een maker tegengekomen: de ontwikkeling van leven is een evolutionair proces van miljoenen jaren dat wordt ‘gestuurd’ door toeval en de strijd om het bestaan. Het is volgens Flew niet rationeel om vol te houden dat zich toch ergens een God schuilhoudt die alles heeft gemaakt.
Flew komt met een tegenvoorbeeld dat zich ook in het bos afspeelt. Twee pioniers zijn op ontdekkingstocht door een jungle. Op een gegeven moment bereiken ze een open plek waar veel bloemen en planten groeien. De ene pionier zegt: ‘Er moet een tuinman zijn die deze open plek onderhoudt.’ De twee besluiten het te onderzoeken. Ze zetten hun tenten op en houden de wacht, maar er duikt geen tuinman op. ‘Misschien is het een onzichtbare tuinman,’ suggereert de ene pionier. Daarop plaatsen ze een hek met schrikdraad en patrouilleren ze met bloedhonden. Maar nooit is er een teken van de onzichtbare tuinman. ‘Misschien is het een onzichtbare, onhoorbare en onruikbare tuinman die altijd in het geheim komt,’ probeert de ene pionier. Maar de andere verzucht: ‘Waarin verschilt die onzichtbare tuinman nog van een tuinman die niet bestaat?’
Echt?!
In de tijd na de dood van Paley en voor de geboorte van Flew vond een belangrijke gebeurtenis plaats: in 1859 publiceerde Charles Darwin de evolutietheorie. Sindsdien zijn de wetenschappelijke mogelijkheden om het ontstaan van het leven te onderzoeken enorm toegenomen. De vraag waar het leven vandaan komt krijgt een steeds gedetailleerder antwoord. Maar misschien gaat Paleys verwondering over de complexiteit van het leven eigenlijk over iets anders. Niet hoe maar waarom is het leven ontstaan? Op die vraag moet de wetenschap het antwoord schuldig blijven, dacht filosoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951): ‘Wij voelen dat zelfs als alle mogelijke wetenschappelijke vragen beantwoord zijn, onze levensproblemen nog helemaal niet zijn aangeroerd.’
5. Close reading: Aristoteles over mogelijkheid
Filosofie is ook makkelijker als je leest. Goed leest. Filosofische bronteksten zijn niet altijd even makkelijk te begrijpen. Daarom helpen we je in een close reading op weg met extra context en commentaar bij deze tekst van Aristoteles over mogelijkheid.
Wat*1 staat moet nu namelijk altijd blijven staan en wat zit moet altijd blijven zitten.*2 Als het eenmaal zit, kan het niet meer opstaan, want dat wat niet het vermogen bezit om op te staan is onvermogend om op te staan.
Maar dit soort dingen kunnen we niet zeggen. En daaruit volgt dat ‘mogelijkheid’ (of ‘vermogen’) en ‘werkzaamheid’ verschillende dingen zijn,*3 terwijl deze redenering in feite op hun identificatie neerkomt. Het is dus niet een klein detail waarvan ze zich proberen te ontdoen. Hieruit volgt dat iets wel degelijk het vermogen (of de mogelijkheid) kan hebben om te zijn terwijl het feitelijk niet is,*4 en dat iets het vermogen kan hebben om niet te zijn terwijl het feitelijk is. En op dezelfde manier hoeft in de andere categorieën dat wat het vermogen heeft te wandelen niet feitelijk te wandelen, terwijl iets dat het vermogen heeft om niet te wandelen feitelijk kan wandelen.
‘In het bezit van mogelijkheid’*5 is datgene waarbij, op het moment dat de werkzaamheid zich feitelijk voordoet waarvan we zeggen dat het daartoe de ‘mogelijkheid’ heeft, niet iets dat ‘onmogelijk’ is zal gebeuren. Hiermee bedoel ik bijvoorbeeld dat als iets ‘de mogelijkheid heeft’ om te zitten (en ook kan zitten), op het moment dat het zitten zich feitelijk voordoet, dat niet iets onmogelijks is. Iets dergelijks geldt ook voor iets dat de mogelijkheid heeft bewogen te worden of te bewegen, tot stilstand gebracht te worden of tot stilstand te brengen, te zijn of te worden, of niet te zijn of niet te worden.
Uit: Aristoteles, Metafysica, vert. Ben Schomakers, Klement, 2018.
- De Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) was de grondlegger van een heel aantal vakgebieden, waaronder de biologie, de letterkunde en de ethiek. Zijn boek Metafysica vormde het begin van de gelijknamige tak van de filosofie. In de metafysica worden de grondslagen van de werkelijkheid onderzocht, de vraag: wat is zijn?
- Aristoteles bespreekt hier een redenering van een aantal van zijn voorgangers. Deze filosofen namen als uitgangspunt dat iets niet het één en tegelijk het ander kan zijn. Een mens kan niet tegelijkertijd dertig én veertig jaar oud zijn, en iemand die zit kan niet op hetzelfde moment staan. Maar als je die redenering te ver doortrekt krijg je absurde conclusies, zoals Aristoteles hier laat zien. Als iemand die zit niet kan staan, dan zal hij voor altijd moeten blijven zitten.
- Aristoteles lost dit probleem van zijn voorgangers op door een onderscheid te maken tussen mogelijkheid en actualiteit (Aristoteles gebruikt voor dat laatste het woord ‘werkzaamheid’). Dat onderscheid is zo invloedrijk geworden dat het voor ons volkomen logisch is. Mogelijkheid betekent dat een ding iets kan worden wat het nog niet is. Dingen hebben een actualiteit, dat wat ze nu zijn, en bezitten daarnaast mogelijkheden, dat wat ze kunnen worden.
- Het verschil tussen mogelijkheid en actualiteit leidt Aristoteles af uit zijn onderzoek naar het leven. Voor wie de natuur bestudeert is het vanzelfsprekend dat het een het ander kan worden. Een eikel kan een eik worden, een rups een vlinder, een kind volwassen. Dat betekent dat de eikel al de potentie in zich heeft een eik te worden, ook als het nog geen eik is; de eik zit in zekere zin al in de eikel verborgen.
- Om de vitaliteit van levende wezens te begrijpen is het voor Aristoteles belangrijk niet alleen de werkelijkheid te bestuderen maar ook de mogelijkheden die daarin verborgen liggen. In de mogelijkheid ligt de dynamiek van het leven: levende wezens kunnen groeien, veranderen en vernieuwen.