Een van zijn meest schokkende ervaringen had Denker des Vaderlands Hans Achterhuis in een vorig leven als medewerker van het werelddiaconaat van de hervormde kerk. ‘Ik werd afgevaardigd naar het heilige der heiligen: de Wereldraad van Kerken voor een internationale conferentie over rampenbestrijding. Toen ik daar met mijn collega’s van over de hele wereld aan het diner zat, zei iemand opeens: “We hebben het hier wel de hele dag over rampen, maar laten we eerlijk zijn: de ergste ramp is de hulp die wij verlenen.” “Dat wil ik graag uitgelegd krijgen,” reageerde ik. Zo kwamen de verhalen los. Dat de hulp de lokale samenlevingen ontwrichtte door mensen afhankelijk te maken. Dat de hulporganisaties vaak wisten dat hun hulp niets zou bijdragen, en toch maar iets deden omdat de samenleving dat nu eenmaal verwachtte. Dat er direct na een ramp telefoontjes kwamen van grote producenten – ik noem geen namen – die partijen babyvoeding die over datum was in de aanbieding hadden.’
Hier liep Hans Achterhuis aan tegen wat een van de grote thema’s van zijn omvangrijke oeuvre zou worden: de achterkant van goede bedoelingen. Zo liet hij in De markt van welzijn en geluk (1979) zien hoe het welzijnswerk mensen afhankelijk maakt: ‘Dat er behoeften zouden kunnen bestaan die niet via voorzieningen […] bevredigd hoeven of kunnen worden, dat er problemen bestaan die mensen zelf kunnen oplossen, is in dit model [van de welzijnsmarketing, MM] uitgesloten.’ En in Politiek van goede bedoelingen (1999) klaagde de filosoof het moralisme in de politiek aan dat tot de bombardementen op Kosovo leidde: ‘Op de ochtend van 25 maart 1999 werd ik wakker als Gregor Samsa uit Kafka’s verhaal De gedaanteverwisseling. Van vreedzaam Nederlands staatsburger was ik plotseling en ongemerkt veranderd in iemand in wiens naam andere burgers elders werden gedood.’
Maar Achterhuis deed dat niet om een laissez faire, laissez aller-houding te propageren – om te bewijzen dat je anderen het best helpt door ze in hun eigen sop gaar te laten koken. Als filosoof is hij altijd blijven zoeken naar manieren om goede bedoelingen ook daadwerkelijk in goede daden te transformeren, zoals in De erfenis van de utopie (1998), in talloze publicaties in kranten en tijdschriften, en in lezingen en debatten. Daarnaast is hij zich blijven inzetten voor maatschappelijke organisaties als Amnesty International, de anti-apartheids- en de milieubeweging. Dat lijkt hem de ideale Denker des Vaderlands te maken: hij staat met het ene been stevig in het maatschappelijke leven en met het andere in de studeerkamer.
Er is alleen één maar. Leg Achterhuis’ Met alle geweld (2008) maar eens naast Ramsey Nasrs Onhandig bloesemend. Waar de Dichter des Vaderlands voor zijn tweede bundel aan 78 bladzijden genoeg heeft, telt het magnum opus van de Denker des Vaderlands 794 pagina’s. Maar het valt niet te verwachten dat Achterhuis daarom in De Wereld Draait Door of in Met het Oog op Morgen ook tien keer zo lang aan het woord mag blijven. De filosoof beseft goed dat hij als Denker des Vaderlands vaak meer tijd en ruimte nodig zal hebben dan hij in de media kan krijgen. Aan Trouw heeft hij al laten weten geen dagsluiter te willen zijn, iemand die à la de Franse mediafilosoof Bernard-Henri Lévy altijd en overal komt opdraven om over alles en nog wat zijn mening te spuien. ‘Ik ben iemand die secundair reageert,’ zegt Achterhuis. ‘Wat niet wil zeggen dat ik totaal niet in de media zal verschijnen. Als Denker des Vaderlands moet je zichtbaar zijn, anders moet je het niet doen. Maar ik wil alleen naar voren treden als ik ook werkelijk als filosoof iets toe te voegen heb aan het publieke debat. Wel heb ik met Trouw afgesproken dat ik om de zoveel tijd beschikbaar ben voor een interview. Maar daarbij heb ik ook gezegd dat ik van tevoren wil weten waar het over gaat, zodat ik me goed kan voorbereiden. Op de radio zal ik soms te horen zijn in het programma Brands met boeken. Verder schrijf ik voor Filosofie Magazine in elk nummer een column. Ik neem de functie zeer serieus. Toen ik gevraagd werd als Denker des Vaderlands was ik bezig met een boek over de filosofe Hannah Arendt. Dat zal nog wel even op zich laten wachten.’
Albert Camus
Dat boek mag er dan voorlopig niet komen, Achterhuis zal wel in Arendts geest verder denken. ‘Maatgevend voor mij is een uitspraak van haar die ik als titel aan mijn nieuwe boek wil geven: “Ik wil begrijpen.” Zijzelf ontsnapte tijdens de Tweede Wereldoorlog uit een interneringskamp in Frankrijk. Volstrekt toevallig kwam ze in de stroom vluchtelingen haar man tegen. En wat deden ze samen? Om te begrijpen wat er om hen heen gebeurde, lazen ze Leviathan van de politiek filosoof Thomas Hobbes. Precies zo gaat het bij mij. Ik lees iets in de krant en begrijp daar geen bal van. Ik weet alleen dat ik wil begrijpen. Zo ging dat al toen in 1967 de Zesdaagse Oorlog uitbrak. Ik werkte op dat moment in Straatsburg aan mijn proefschrift over Albert Camus. Hoe kan deze oorlog ontstaan, dacht ik. Iedereen weet ervan, niemand kan die tegenhouden. Toen ben ik Paix et guerre entre les nations gaan lezen van de filosoof en socioloog Raymond Aron – naast de krant, hoor. Zo ben ik dat blijven doen: lezen, nadenken, discussiëren, schrijven om te begrijpen.’
Wat de Denker des Vaderlands dus niet wil, is het Nederlandse volk voorhouden hoe het goede leven eruitziet. Met Machiavelli en Arendt vindt hij dat moralisme funest kan uitpakken, zeker in de politiek. Vandaar ook zijn woede toentertijd over de NAVO-interventie in Kosovo. ‘Dat de doelen in deze oorlog moreel en nobel waren,’ schreef hij, ‘wil ik hiermee niet ontkennen. Dat ze totaal niet gerealiseerd werden, moet helaas ook onderstreept worden.’ Door de bombardementen namen de moordpartijen op de Albanese Kosovaren niet af maar toe, net als het aantal vluchtelingen. De multi-etnische staat kwam ook niet dichterbij en de mensenrechten werden alleen nog maar minder gerespecteerd.
PVV
Daarbij heeft moraliseren volgens Achterhuis ook weinig zin. ‘Laatst was ik bij vrienden die eindeloos afgaven op de PVV. Dan kan ik gaan meeroepen. Maar ik wil liever begrijpen waarom mensen PVV stemmen.’ Hij gebruikt een beeld van Wittgenstein: de filosofie heeft tot doel ‘de vlieg de weg te wijzen uit het vliegenglas’. In plaats van eindeloos dezelfde uitdrukkingen te gebruiken en daardoor alleen maar je kop te blijven stoten tegen het glas, kun je beter de concepten waarin je denkt analyseren en zo verder komen.
Waarover zou de Denker des Vaderlands de vlieg graag conceptuele helderheid verschaffen? ‘Recent las ik een interview met Wouter Bos, tegenwoordig adviseur Zorg bij KPMG. Hij zegt dat hij het toentertijd als politicus verkeerd heeft gezien en pas nu beseft dat mensen veel meer behoefte aan zorg hebben en dat daar dus veel meer geld naartoe moet. Er kan meer en mensen willen meer.’ Achterhuis wijst op zijn met de Socrates Wisselbeker 2011 bekroonde boek De utopie van de vrije markt. ‘Daarin laat ik zien dat de huidige invoering van steeds meer marktwerking in de gezondheidszorg deze tendensen alleen nog maar versterkt. Ik bouw daarbij voort op het onderscheid dat de filosofe Annemarie Mol maakt tussen de logica van het zorgen en de logica van de markt. Omdat alle aandacht naar de laatste logica gaat, waarin zorg een simpel product is, wordt over de eerste logica nauwelijks nagedacht. Dit leidt in de praktijk tot een ernstige verschraling van de zorg, die in de media tegenwoordig breed uitgemeten wordt.’
Volgens Achterhuis miskent Bos dat de zorg niet zomaar een product aanbiedt, dat inspeelt op een ‘behoefte’: ‘Ik mis dat überhaupt in de meeste artikelen over de gezondheidszorg. Van een lamp of een televisie kan de consument redelijk makkelijk beoordelen of hij die wil hebben. Maar wat als een arts een check-up van je lichaam maakt en dan zegt dat je behandeld moet worden? Hoe kun jij als leek beoordelen of je die behandeling ook echt nodig hebt? Daarbij wordt vergeten dat de behoeften in de gezondheidszorg oneindig zijn, nog meer dan de meeste andere behoeften in moderne maatschappijen. Je kunt nooit gezond genoeg zijn: als je 91 kunt worden, wil je ook wel 92 kunnen worden enzovoort.’
Hierachter ligt een analyse die Achterhuis in Het rijk van de schaarste (1988) heeft uitgewerkt. ‘Volgens de Franse denker René Girard staan wij mensen tegenwoordig in een zodanige concurrentieverhouding tot elkaar dat we nooit genoeg kunnen hebben. Er is altijd wel iemand die meer heeft, die gelukkiger is, die iets beter kan, gezonder is. Dat betekent dat veel goederen schaars worden en dat we die schaarste nooit kunnen opheffen. Als er meer komt, hebben we alleen maar weer meer om jaloers op te zijn, waardoor de schaarste dus alleen nog maar meer toeneemt. Maar in het verleden was de schaarste toch veel groter, werpen mensen dan tegen. Nee, dat klopt niet. De samenleving was zo ingericht dat de schaarste niet zo’n grote rol speelde. Dat kwam vaak ook door de voor ons onsympathieke hiërarchie: je gaat niet concurreren met iemand die hoger in de maatschappelijke orde staat dan jij, daar ben je dus ook niet jaloers op. Maar in onze cultuur is iedereen in principe gelijk en heeft iedereen overal recht op. Dat kan tot de gevaarlijke conclusie leiden dat je de gelijkheid niet eindeloos moet doorvoeren.’
Gevoelens
Een oplossing is in elk geval niet om terug te gaan naar het verleden, toen er nog geen schaarste was. Beter kun je volgens Achterhuis begrijpen dat de schaarste te maken heeft met je eigen subjectieve gevoelens. ‘Als je niet alleen maar schaarse goederen ziet in de wereld om je heen, is de schaarste ook veel minder aanwezig. Probeer je te onttrekken aan de gedachte dat je de schaarste in een wanhopige race vooruit kunt overwinnen, zoals Bos dat wil in de gezondheidszorg door er louter meer geld in te stoppen.’
Maar laat juist dat laatste voorbeeld niet zien dat begrijpen alleen onvoldoende is? Het rijk van de schaarste en De markt van welzijn en geluk zijn beide veelgelezen boeken. Tegelijk zijn de analyses daarin nog altijd actueel. Zo werd onlangs weer bekend dat de kosten van de gezondheidszorg harder stijgen dan je gezien de vergrijzing zou mogen verwachten. Al weten we dan dankzij Achterhuis’ analyses misschien beter waar het vliegenglas van gemaakt is, we vliegen er nog altijd even hard tegenaan.
‘Dat weet ik niet,’ antwoordt Achterhuis. ‘Na publicatie van De markt van welzijn en geluk werd ik uitgekotst door welzijnswerkers. Dat is niet meer zo. In de welzijnszorg werkt een nieuw soort professionals, die een aantal lessen uit mijn boek ter harte hebben genomen en bijvoorbeeld veel meer zelfstandigheid van hun cliënten eisen. Ook in de discussies over humanitaire interventies zie ik vooruitgang. Bij Kosovo was het alleen maar: we moeten die arme Kosovaren helpen. Over de missie naar Kunduz stellen mensen nu voortdurend de vraag: kunnen wij daar een positieve bijdrage leveren of zijn we contraproductief bezig? Ook in de discussie over Libië roept nu niemand: wij gaan van dat land een westerse democratie maken!’
Even tussendoor… Meer lezen over de Denkers des Vaderlands? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Zo is Achterhuis ook positief over de mogelijkheden die nieuwe technieken bieden om gewenste maatschappelijke ontwikkelingen te ondersteunen, een thema waarover hij veel heeft geschreven als hoogleraar aan de Universiteit Twente en dat hij nu als Denker des Vaderlands weer wil oppakken. ‘Er zijn al spiegels die tonen hoe je er over tien jaar uitziet als je net zoveel calorieën tot je blijft nemen als nu. En koelkasten die netjes bijhouden wat er nog in staat en je precies vertellen wat je moet kopen, zodat je geen voedsel hoeft weg te gooien. Technisch is het ook mogelijk ervoor te zorgen dat mensen niet harder rijden dan de maximumsnelheid. Ik heb daar geen bezwaren tegen, als we met z’n allen democratisch afspreken dat we dat ook willen.’
Sluipt hier aan het eind van het interview toch geen moralisme binnen? ‘Nee,’ zegt Achterhuis, ‘dit is libertair paternalisme. Je geeft mensen met behulp van technologie een duwtje in de goede richting.’
Bestaat er zoiets als een typisch Nederlands denken?
‘Ik geloof dat het mijn Groningse collega Lolle Nauta was die Nederland, ook op filosofisch gebied, als een “transitoland” bestempelde. Dankzij de brede talenkennis die wij van school meekregen, konden we de tradities van de Franse, Duitse en Angelsaksische wijsbegeerte vruchtbaar bestuderen en met elkaar verbinden.’
Hoe plaatst u uzelf in die Nederlandse traditie?
‘Vanuit de boven geschetste achtergrond zie ik in elk geval mijn eigen positie. Wanneer ik kijk naar de denkers die mij sterk beïnvloed hebben – Albert Camus, Hannah Arendt, Ivan Illich, Michel Foucault – blijk ook ik vrijelijk te putten uit de wijsgerige bronnen in de drie talen die mij ter beschikking staan.
Helaas versmalt deze brede oriëntatie tegenwoordig door een vaak exclusieve gerichtheid op het Angelsaksische taalgebied. Daar staat tegenover dat er, in tegenstelling tot zo’n twee decennia geleden, een generatie van jonge filosofen is opgestaan die zich grotendeels buiten de universiteit bewegen en die het publieke debat opzoeken. Het is met name aan hen te danken dat de filosofie in ons land steeds meer is gaan leven. Het idee van een Denker des Vaderlands past mijns inziens naadloos in deze nieuwe publieke gerichtheid van de wijsbegeerte. En ook al ben ik vooral een meer traditioneel “transitofilosoof”, toch wil ik deze benadering graag versterken.’