Home Hans Achterhuis: ‘Ik dacht echt dat mijn kinderen de wereld zouden veranderen’

Hans Achterhuis: ‘Ik dacht echt dat mijn kinderen de wereld zouden veranderen’

Door Thomas Janssen op 29 september 2016

Hans Achterhuis: ‘Ik dacht echt dat mijn kinderen de wereld zouden veranderen’
Cover van 10-2016
10-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

Het geloof in de utopie is weer terug bij voormalig Denker des Vaderlands Hans Achterhuis. Maar dan wel in een utopie zonder geweld.

De utopische samenleving. Het idee dat de mens een perfecte maatschappelijke orde kan creëren waar ieder mens volmaakt gelukkig is. Hans Achterhuis heeft altijd gewaarschuwd voor deze manier van denken. In zijn boek De erfenis van de utopie beschrijft hij de totalitaire aspecten die telkens gepaard gaan met utopische staatsvormen. De Sovjet-Unie is een traditioneel voorbeeld van een mislukte utopie, maar ook de hedendaagse, westerse samenlevingen vertonen volgens Achterhuis verschillende utopische trekjes.

‘De data van onze telefoons, OV-chipkaarten en internetgeschiedenis kunnen gebruikt worden om een behoorlijk gedetailleerd beeld van ons gedrag te schetsen. Deze bijna totale transparantie is zonder twijfel een stukje gerealiseerde utopie. Daarnaast heb je ook nog het heersende arbeidsethos. Vandaag de dag word je veroordeeld als je in je vrije tijd maar een beetje rondhangt en niet probeert om jezelf te verbeteren. Het idee dat je elk moment van de dag zinvol moet gebruiken kun je terugvinden in praktisch elke utopie. Dit was wezenlijk anders in de Middeleeuwen, waar juist werd gestreefd naar een soort Luilekkerland.’

Achterhuis’ standpunt ten opzichte van utopieën is de afgelopen decennia weinig veranderd, tot afgelopen januari. Het is dit jaar precies 500 jaar geleden dat Thomas More zijn boek Utopia publiceerde, dat geldt als het startschot van het utopische denken, en Achterhuis werd gevraagd om een paar lezingen over het werk te geven. Tijdens zijn herlezing van het boek begon het te knagen. Was Utopia eigenlijk wel een echte utopie? Dit idee leidde negen maanden later (‘Ja, je kunt het boek natuurlijk niet een jaar na het jubileumjaar uitbrengen’) tot zijn nieuwe boek Koning van Utopia, waarin hij niet alleen tot een nieuwe, originele lezing van Utopia komt, maar ook zijn eigen kritiek op de utopie behoorlijk nuanceert.

In een oud interview hebt u eens gezegd dat Utopia het meest gevaarlijke filosofische boek aller tijden is. Staat u daar nog steeds achter?
‘Nee, niet meer, en dat komt doordat ik er steeds meer van overtuigd raak dat Utopia een satire is en niet een serieus bedoelde blauwdruk voor een ideale staat. Thomas More was goed bevriend met Erasmus, en ik denk dat More zijn eigen Lof der zotheid wilde schrijven. Erasmus is ook de bedenker van het woord “utopia”, dat een combinatie is van de woorden outopia, “nergensplaats”, en eutopia, “goede plaats”. De oorspronkelijke titel was nusquam, dat “nergens” betekent, en ik vraag me af of de invloed van dit boek net zo groot geweest was als het zijn originele titel gehouden had.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Waardoor bent u het boek als satire gaan zien?
‘Er werd mij gevraagd om een college te geven over Thomas More als persoon, en hoe meer ik mij in hem verdiepte, hoe meer vraagtekens ik begon te zetten bij mijn eerdere interpretaties van Utopia. Hoe kan deze diepgelovige man positief tegen iets als euthanasie aankijken? Natuurlijk wist ik al eerder dat More een vroom christen was, maar toentertijd hechtte ik daar niet zoveel waarde aan. De auteur van een tekst doet er niet toe; in die zin was ik een brave leerling van de Franse filosoof Michel Foucault, die stelt dat het vertoog van de utopie al grotendeels vastligt. Een auteur kan dit hoogstens een klein beetje bijstellen, maar volgens de traditie staat vast dat het utopische denken begint bij More. Van dat idee ben ik nu afgestapt.’

Achterhuis omschrijft in zijn boek De erfenis van de utopie verschillende kenmerken van de totalitaire utopie. ‘Op de eerste plaats de maakbaarheid van de samenleving. Utopisten hebben een broertje dood aan de bestaande orde en denken dat ze op eigen kracht een betere samenleving kunnen creëren. Over elk aspect van het leven willen ze controle hebben, tot in de slaapkamer aan toe. Volledige transparantie is het gevolg. Verder is opvoeding cruciaal. De leider van de Rode Khmer Pol Pot zei bijvoorbeeld dat iedereen ouder dan twintig eigenlijk al verloren was. Alleen de jongeren die nog puur zijn, kunnen de ideale samenleving tot stand brengen. Tot slot: de verdeling van arbeid. Er is altijd vervelend werk dat gedaan moet worden, en als je dat niet regelt, gaat het mis. Dat kan de utopist oplossen door slaven; mensen die zich niet aan het systeem willen onderwerpen kunnen op deze manier worden heropgevoed – denk aan de werkkampen in Siberië. Of je gebruikt mensen van buiten je utopische samenleving, die in de ogen van de utopist uiteraard ondergeschikt zijn aan de eigen bevolking. Een mix van deze eigenschappen is altijd aanwezig in een totalitaire utopie.’

Is maakbaarheid per se een utopisch kenmerk? Iedereen gelooft toch dat de samenleving in bepaalde zin maakbaar is? Anders zou politiek toch een zinloze bezigheid zijn? 
‘Zeker, ik geloof ook in zekere mate in de maakbaarheid van de samenleving, maar alleen niet in de absolute zin van hoe de utopisten het zien. Zij stellen dat de oude maatschappij volkomen verdorven is en dat de situatie alleen te redden is door een radicale breuk met het verleden. Deze vorm van maakbaarheid wijs ik resoluut af. Overigens valt de invloed van de politici reuze mee. Van alle mooie beloftes die ze maken wordt maar een fractie gerealiseerd. Neem iemand als Bernie Sanders. Zijn ideeën vertonen utopische kenmerken, maar blijven in de praktijk prima binnen het democratische systeem.’

Bagatelliseert u de radicale kanten van zijn gedachtegoed nu niet een beetje?
‘Laat me duidelijk zijn: ik heb niks tegen utopische ideeën zolang ze aan twee voorwaarden voldoen. Ten eerste moet het mogelijk zijn om ze ter discussie te stellen. Sanders moet zijn ideeën presenteren en vervolgens bereid zijn om daarover te debatteren en open te staan voor tegenargumenten. Er moet dus ruimte zijn voor een mogelijk tegengeluid. De tweede voorwaarde is dat de plaats van de macht slechts tijdelijk gevuld mag blijven. De Amerikaanse president wordt voor vier jaar gekozen en dan volgen er nieuwe verkiezingen, waarbij hij slechts één keer herkozen kan worden. Dit zorgt ervoor dat de plaats van de macht, in dit geval het presidentschap, hoogstens acht jaar door dezelfde persoon kan worden vervuld. Deze tijdelijkheid is een van de belangrijkste aspecten van de democratie, en daar kan onder geen beding aan getornd worden. Het zorgt ervoor dat ideeën zich bijna onmogelijk kunnen verabsoluteren, omdat er vier jaar later iemand anders kan komen met een heel ander gedachtegoed. Zolang aan deze twee voorwaarden wordt voldaan – en dat doet Sanders volgens mij – kunnen de ideeën heel utopisch zijn.’

Achterhuis benadrukt ook de mogelijke positieve effecten van kleinschalige utopieën. ‘Neem bijvoorbeeld het basisinkomen. Je kunt het eerst op kleine schaal proberen om te zien wat het effect is in plaats van het meteen in heel Nederland door te voeren. De impact is relatief beperkt; ons hele kapitalistisch systeem wordt niet in één keer overboord gegooid, en mensen mogen zelf bepalen hoe ze het bedrag willen besteden. Misschien eindigt het in een scenario waarbij niemand meer iets doet, maar het kan ook ontzettend goed uitpakken en als inspiratie dienen voor de rest van de wereld. Een mooi voorbeeld hiervan is Franciscus van Assisi, die zijn volgelingen verbood zich te veel aan geld te hechten. Dit was ook daadwerkelijk alleen bedoeld voor die – toen nog – kleine groep mensen, maar als een soort luis in de pels heeft deze houding een enorme invloed gehad op het vroege kapitalisme. Zolang een idee zich maar niet wil verabsoluteren, kan het een mogelijke inspiratiebron zijn voor anderen.’

U bent altijd kritisch geweest over uw eigen utopische periode in de jaren zestig en zeventig. Kijkt u daar nu met uw nieuwe inzichten wat milder op terug?
Lachend: ‘Nee, mijn oude vorm van utopisch denken wijs ik nog steeds af. Mijn vrouw en ik hadden een antiautoritaire crèche in de jaren zestig, waar vooral net afgestuurde studenten hun kinderen zogenaamd puur en zuiver wilden opvoeden – je kent die clichés wel. Hier zie je weer dat de opvoeding een cruciale rol speelt in het utopische gedachtegoed. En ik dacht toen helemaal niet op kleine schaal, ik geloofde oprecht dat die generatie kinderen een nieuwe wereld zou creëren. Nou, forget it. Zo was er bijvoorbeeld Flip, een jongetje dat tijdens het broodbakken alle krenten en zoetigheid voor zichzelf hield. Als wij dan vroegen of hij niet beter kon delen, zei hij dat het brood anders niet lekker was. Je moet soms dus gewoon streng zijn.

De fout van mijn generatie idealisten is geweest dat ze hun doelen met geweld hebben willen realiseren. Ik ben eens op een bijeenkomst van leeftijdgenoten geweest die dan lachend vertellen dat ze onderdak hebben verleend aan leden van de Rote Armee Fraktion. Toen dacht ik: nee, dit is verkeerd. Idealen met geweld bereiken moet je niet willen goedpraten.’

U zegt in uw boek dat de doel-middelrelatie gevaarlijk kan worden als het aan het utopische denken gekoppeld wordt. Wat is de reden daarvoor? 
‘De doel-middelrelatie wordt gevaarlijk op het moment dat je het doel tot het absolute goede bestempelt. Op dat moment is elk middel geoorloofd om het te realiseren. De utopist maakt bijna altijd gebruik van deze extreme vorm van doel-middelrelatie en weigert daarbij enige vorm van compromis. Het gaat óf op zijn manier, óf de hele zaak mag naar de filistijnen gaan. Dat kun je goed terugzien bij de rechtervleugel van de Republikeinse partij in Amerika tijdens de shutdown van de overheid. Daar lieten ze, sterk geïnspireerd door de utopische filosofie van Ayn Rand, de hele zaak vastlopen omdat ze weigerden een compromis te sluiten. Utopischer krijg je het bijna niet.’

U koppelt in uw boek Ayn Rand aan de Duitse filosoof Hannah Arendt. Wat is voor u de overeenkomst tussen deze twee filosofen? 
‘Ayn Rand is de meest utopische denker die ik ken. Ze verwerpt het belang van het verleden volkomen en is totaal niet geïnteresseerd in politiek. Dat neemt niet weg dat haar boeken The Fountainhead en Atlas Shrugged fantastisch geschreven zijn. Met de inhoudelijke boodschap ben ik het alleen niet eens, en ik vind die zelfs gevaarlijk. Er zijn wel interessante parallellen te trekken met de drie typen mens van Hannah Arendt. Volgens haar heb je de arbeidende mens, die alleen zijn biologische behoeftes vervult; de werkende mens, die de natuur aan zich wil onderwerpen; en de handelende mens, die acteert in de sociale en politieke arena’s.

De hoofdpersoon in The Fountainhead, Howard Roark, is voor mij een typisch voorbeeld van de werkende mens van Arendt, de Homo faber. Hij is op zoek naar authenticiteit, wat tot uitdrukking komt in zijn bijna maniakale eis dat zijn gebouw precies zo gebouwd wordt zoals hij haar ontworpen heeft. Wanneer dit niet gebeurt, walgt hij zo van de in zijn ogen misvormde creatie dat hij die opblaast. Alles en iedereen moet zich aan zijn wil onderwerpen, of hij neemt alles mee in zijn val.

Alhoewel ik Rands ideeën net gevaarlijk noemde, wil ik niet zeggen dat de werkende mens per definitie slecht is; die is alleen niet geschikt voor de politiek, zoals de handelende mens dat juist wel is. De laatstgenoemde realiseert zich dat compromissen en water bij de wijn doen nou eenmaal horen bij het politieke handelen. De werkende mens komt veel meer overeen met de gepassioneerde kunstenaar die zijn visie zo volledig mogelijk wil realiseren. Dat kunst een positieve invloed kan hebben op de samenleving hoeft niet verdedigd te worden; we moeten alleen zorgen dat dit soort compromisloze figuren geen politieke functies gaat vervullen.’

U pleit in uw boek voor de terugkeer van de commons. Kunt u uitleggen wat dat precies zijn? 
Utopia bestaat uit twee boeken, en veruit de meeste aandacht is gegaan naar het tweede boek. Hier beschrijft More zijn utopische samenleving, wat volgens mij dus veel satirischer geïnterpreteerd moet worden dan traditioneel wordt gedaan. Voor mij is het eerste boek veel interessanter, omdat hij daar het verval van de commons bespreekt. Dit zijn gebieden die door een lokale bevolking gebruikt mogen worden om in bepaalde basisbehoeften te voorzien; zo kon je er bijvoorbeeld je koe laten grazen of wat gewassen verbouwen. Het was nadrukkelijk niet de bedoeling dat je deze gebieden gebruikte voor economisch eigen gewin; daar waren hele strenge regels over.’

Kunt u voorbeelden geven van hedendaagse commons? 
‘Het vliegveld Tempelhof in Berlijn is een mooi voorbeeld van een moderne common. Enkele jaren geleden werd dat gesloten en was het de bedoeling dat het gesloopt zou worden, maar de lokale bevolking knipte de hekken door en is het naar eigen inzicht gaan gebruiken. Het bestuur greep niet in, en dat vliegveld is daardoor omgetoverd tot een common. De Belgische filosoof Lieven De Cauter vertelde mij laatst dat mensen in Brussel op openbare plaatsen eetbare gewassen aan het verbouwen zijn. Ze zijn dus nog wel te vinden.’

Voor u is de common een manier om de in uw ogen losgeslagen vrije markt gedeeltelijk te beteugelen. Hoe kunnen ze dat dan doen?
‘Op de eerste plaats is het een fabel dat de markt ooit echt vrij is geweest. In mijn boek De utopie van de vrije markt probeer ik te laten zien dat de opkomst van de vrije markt altijd gepaard is gegaan met de opkomst van de natiestaat, en deze laatste heeft altijd een zekere controle gehad over de markt. Het neoliberale idee dat de markt het best functioneert zonder enig overzicht van de overheid, is in mijn optiek levensgevaarlijk en moet actief bestreden worden. De manier waarop je dat het best kunt doen, is door de staat weer marktmeester te maken. De commons onttrekken voor mij grote gedeeltes van de samenleving aan de macht van de vrije markt. Dit is alleen mogelijk als de staat hun onafhankelijkheid garandeert, zonder zelf te bepalen hoe die gebieden gebruikt moeten worden. Ik pleit dus helemaal niet voor een soort communistisch model, waarin de staat alles bepaalt; ik denk eerder aan de vrije markt zoals die was in de jaren vijftig.

Een paar jaar geleden hield ik een lezing bij de Rabobank, zo vlak na de crisis. Ik waarschuwde daar voor de gevaren van de volledig vrije markt, en na afloop kwam er een medewerker naar me toe. Hij vertelde me dat er op de beurs in Amsterdam een standbeeld staat van de Griekse god Hermes. Nu is dat op het eerste oog niet heel verrassend, omdat Hermes beschermer van de handel is. Maar toen ik er verder over nadacht, realiseerde ik me dat Hermes ook de beschermer van de dieven is. Dit standbeeld symboliseert voor mij op een schitterende manier de gevaren die altijd op de loer liggen bij de vrije markt. Zonder controle kunnen handelaren gemakkelijk vervallen tot dieven.’

Meer te weten komen over Utopia en Thomas More? Bekijk dan de Filosoof van de maand-pagina in onze webshop.