Home Mens en natuur Arthur Schopenhauer: leven en werk
Mens en natuur

Arthur Schopenhauer: leven en werk

Door Maarten Meester op 19 februari 2025

Arthur Schopenhauer
beeld Mikko Kuiper
Filosofie Magazine 2025 Maakt pessimisme gelukkig? Arthur Schopenhauer
03-2025 Filosofie Magazine Lees het magazine
Een overzicht van het leven en werk van Arthur Schopenhauer (1788-1860) aan de hand van vier ideeën.

Voortgedreven door een blinde drang

Arthur Schopenhauer

Met zijn hoofdwerk De wereld als wil en voorstelling (1819) loopt Arthur Schopenhauer vooruit op de evolutietheorie en de psychoanalyse. Daarin schrijft hij, veertig jaar voordat Charles Darwins Over het ontstaan van de soorten (1859) verschijnt, dat de basis van het leven een strijd om het voortbestaan is – en dus niet een goddelijke schepper. En ruim tachtig jaar voor Sigmund Freuds Droomduiding (1900) stelt hij dat mensen gestuurd worden door krachten waarover wij geen controle ­hebben, dat onze onderbuik ons leidt in plaats van onze rede.

De wil, zo noemt Schopenhauer deze ‘blinde onstuitbare drang’. De verschillende manifestaties van de wil voeren een zinloze strijd om te overleven. Neem de ­zwaartekracht, ‘die zonder ophouden streeft en stuwt in de richting van een middelpunt zonder omvang’. Of het leven van een plant, dat bestaat uit ‘een onophoudelijk groeien (…) totdat het eindpunt, de zaadkorrel, weer het beginpunt wordt, en dat tot in het oneindige herhaald’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Wat wij liefde noemen is ook een uiting van die blinde drang. ‘Vanwaar al die drukte, vanwaar dat getier, die angst en die ellende? (…) Want alle liefde, hoe etherisch ze zich ook mag voordoen, is alleen geworteld in de geslachtsdrift.’ Waarbij mensen geen seks hebben voor zichzelf. ‘Want de natuur bekommert zich niet om het individu, maar alleen om de soort.’

Hier komt Schopenhauers pessimisme naar voren. Het individu is er slechts om voor nageslacht te zorgen, met lijden als neveneffect. ‘Want al het streven komt voort uit een gemis, uit ontevredenheid met de situatie; zolang het geen bevrediging vindt, is het dus een vorm van lijden. Geen enkele bevrediging is echter duurzaam; ze is nooit meer dan het beginpunt van een nieuw streven.’

De wereld is een illusie

Arthur Schopenhauer biljart biljartbal pool

Om tot zijn vernieuwende filosofie te komen, combineert Schopenhauer oudere denkbeelden. Hij haalt die onder meer uit de Upanishads (esoterische teksten uit het oude India), uit het werk van de klassieke denker Plato en uit het gedachtegoed van de verlichtingsfilosoof Immanuel Kant. Aan de laatste ontleent hij de gedachte dat wij de wereld slechts kennen zoals die zich aan ons kenvermogen voordoet; wij kennen alleen deze ‘fenomenen’. Ons kenvermogen legt de fenomenen daarbij ook een bepaald format op. Zo plaatst het kenvermogen de fenomenen in ruimte en tijd, en ordent het die vanuit oorzakelijkheid. We zeggen bijvoorbeeld dat een biljartbal ‘eerst’ ‘in de richting van’ een andere beweegt, ‘daarna’ de andere bal raakt en deze ‘daardoor’ in beweging brengt.

‘Al het streven is een vorm van lijden’

De wereld van het Ding an sich, van de dingen zoals die buiten het format van ons kenvermogen zijn, blijft principieel voor ons verborgen. Instemmend citeert Schopenhauer een oude Indiase uitspraak: ‘Het is Maya, de sluier der begoocheling, die de ogen van de stervelingen omhult en hun een wereld toont waarvan men noch kan zeggen dat ze is, noch dat ze niet is; want ze is als een droom, als de weerspiegeling van de zon op het zand die door de reiziger van veraf voor water wordt aangezien.’ Wij kennen alleen de wereld van de kantiaanse fenomenen, waarvan wij ten onrechte aannemen dat ze de enige werkelijkheid is.

Als we de wereld van de dingen an sich zouden kennen, zouden we volgens Schopenhauer inzien dat al die ontelbare fenomenen slechts de manifestaties zijn van één wil. In de wereld als ­voorstelling valt die ene wil uiteen in ontelbare ­manifestaties.

Tussen de oren en tussen de benen

Maar hoe kan Schopenhauer de wil gelijkstellen aan het Ding an sich? Dat kenmerkt zich toch juist doordat we het niet kunnen kennen? Volgt daar niet uit dat de wil ook onkenbaar is?

Toch ziet de filosoof hier mogelijkheden. Via ons lichaam – en met name de geslachtsdelen – hebben we een perspectief dat ons zicht kan geven op beide werelden tegelijk. Enerzijds kunnen we in de wereld als voorstelling bijvoorbeeld ons geslachtsdeel kennen zoals we een biljartbal kennen. Anderzijds hebben we een directere toegang tot ons lichaam dan tot andere objecten. Zo merken we hoe onze genitaliën voortdurend onze aandacht opeisen. ‘De geslachtsdelen zijn (…) enkel onderworpen aan de wil, en helemaal niet aan het kennen.’ Ze zijn ‘het eigenlijke brandpunt van de wil, en dus de tegenpool van de hersenen, die de representant zijn van het kennen, dat wil zeggen van de andere kant van de wereld, de wereld als voorstelling.’ Uit eigen ervaring weten we dat onze geslachtsdrift een eindeloos willen en streven is. Naar analogie daarmee kunnen we aannemen dat wat voor ons als individu opgaat, voor de hele wereld geldt.

Bovendien gebruikt Schopenhauer Plato’s ­Ideeën als een opstapje, als een bemiddelaar tussen fenomeen en wil. Voor de Griekse filosoof zijn de eeuwige Ideeën de oervormen, de modellen waarnaar de individuele verschijnselen zijn gemaakt. Volgens Schopenhauer vallen uit de fenomenen de Ideeën te destilleren. Maar ‘de doorsnee-mens, deze fabriekswaar van de natuur’, lukt dat niet. Hij is te druk bezig zijn eigen leven zo gerieflijk mogelijk te maken en interpreteert daardoor alles vanuit zijn individuele willetje. Wie wel in staat is tot deze destillatie is het genie, de kunstenaar. ‘Voor het praktische leven is het genie net zo bruikbaar als een telescoop in het theater.’ Maar juist door zijn minachting voor alledaagse zaken is er een overschot aan kenvermogen dat het mogelijk maakt de Ideeën te overdenken. Door afstand te doen van zijn subjectieve behoeften beeldt het genie de objectieve Ideeën af, en is daarmee het ‘helder oog van de wereld’.

De verschillende kunstvormen vertolken de verschillende trappen van de wil. De bouwkunst drukt de laagste trappen uit: starheid, zwaarte, cohesie, hardheid. De muziek, als ‘de meest algemene taal van de wereld’, is de hoogste kunstvorm doordat ze een ‘kopie van de wil zelf’ is.

Ontsnappen aan de wil

Door ons inzicht te geven kan de kunst ons verlossen van de tirannie van de wil. Maar die verlossing is hoogstens tijdelijk – daarna slokt het dagelijks leven ons weer op. Een andere weg is die van het medelijden. Het individu kan zich van zijn individuele willen en daarmee van zijn lijden verlossen door dat lijden te herkennen in het lijden van andere wezens (inclusief dieren).

Ook bij de ascese speelt herkennen een rol, maar nu herkent het individu zichzelf in de wil. Schopenhauer laat zich hier weer deels inspireren door het oosterse denken. De ascese is ‘de ontkenning van de wil tot leven, die intreedt nadat de volmaakte kennis van zijn eigen wezen voor hem tot quiëtief is geworden van al het willen’. Oftewel: doordat de individuele wil zichzelf herkent in de blinde wil die de hele wereld beweegt, kan hij stoppen met willen en komt hij tot rust. Deze weg is slechts voor een select gezelschap weggelegd. Die impliceert namelijk ook afzien van seks en voeding. Schopenhauer schrijft enthousiast over ‘de vrij gekozen hongerdood op het hoogtepunt van de ascese’.

En de gewone zelfmoord dan? Die heeft ‘niets maar dan ook niets’ te maken met de ontkenning van de wil. ‘De zelfmoordenaar wil wel degelijk het leven; hij is alleen maar ontevreden over de omstandigheden waarin het hem ten deel is gevallen.’

1788 (22 februari): In Danzig wordt het eerste kind van de rijke Duitse koopman Heinrich Floris Schopenhauer en de romanschrijfster Johanna Schopenhauer-Trosiener geboren: Arthur Schopenhauer.

1797: Geboorte van Arthurs zusje, Adele Schopenhauer. Arthur vertrekt voor een tweejarig verblijf naar Le Havre, om goed Frans te leren.

1803: Arthur reist met zijn ouders achttien maanden lang door Nederland, Engeland, Frankrijk, Zwitserland en Oostenrijk. De reis is een beloning omdat hij afziet van zijn plan om geleerde te worden en kiest voor een loopbaan in de handel.

1805: Vader Heinrich Floris valt, waarschijnlijk opzettelijk, van een zolder en sterft. In Arthurs ogen heeft zijn jonge, frivole moeder zijn veel oudere en ziekelijke vader de dood ingedreven. Dankzij de erfenis hoeft Arthur nooit meer te werken. Hij besteedt zijn vrijheid aan lezen, schrijven, studeren, musiceren (fluit) en reizen.

1806: Moeder Johanna gaat met Adele in Weimar wonen, waar zij een populair lid wordt van de kring rond Goethe. De moeder-zoonrelatie blijft moeizaam. ‘Dat is niet mogelijk, er kan maar één genie in de familie zijn,’ zegt Johanna bijvoorbeeld als iemand haar vertelt dat haar zoon veelbelovend is.

1807: Arthur stopt met de handelsopleiding en bereidt zich op het gymnasium van Gotha voor op de universiteit. Vanwege een spotdicht moet hij het gymnasium verlaten. Daarna volgt hij privéonderwijs.

1809: Studie natuurwetenschappen en filosofie te Göttingen.

1811: Colleges te Berlijn van onder anderen Schleiermacher, Fichte en Wolf.

1813: Dissertatie Über die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde.

1814: Definitieve breuk met moeder en verhuizing naar Dresden. Arthur begint daar aan De wereld als wil en voorstelling.

1819: Publicatie van De wereld als wil en voorstelling. Het boek krijgt nauwelijks aandacht.

1820: Docentschap aan de universiteit van Berlijn. Zijn colleges trekken zeer weinig studenten.

1821: Begin van een even langdurige als moeizame verhouding met zangeres, actrice en danseres Caroline Richter. Tien maanden nadat Arthur naar Italië is vertrokken, bevalt zij van een zoon.

1823: Depressie, mede door gebrek aan erkenning als filosoof.

1839: Eerste prijs bij een prijsvraag van de Noorse Academie van wetenschappen met het essay Über die Freiheit des menschlichen Willens. Arthur stuurt ook de verhandeling Über das Fundament der Moral in voor een prijsvraag van het Koninklijk Wetenschappelijk Genootschap van Denemarken. Ongeduldig schrijft hij een brief: ‘Over de behaalde overwinning verzoek ik u mij zo spoedig mogelijk per post te willen berichten.’ Maar hij wint niet, hoewel hij de enige inzender is.

1841: Publicatie van de beide inzendingen onder de titel Die beiden Grundprobleme der Ethik.

1844: Tweede druk van De wereld als wil en voorstelling. Deze heeft vijftig nieuwe hoofdstukken en de toevoeging is langer dan de oorspronkelijke tekst. Toch blijft ook deze druk vrijwel onopgemerkt.

1851: Eindelijk succes met Parerga en Paralipomena, een verzameling essays. Arthur zegt dat een last die hij sinds zijn 24ste op zijn schouders droeg is weggenomen.

1859: Derde druk van De wereld als wil en voorstelling, nu 136 pagina’s dikker.

1860 (21 september): Arthur sterft te Frankfurt aan een ernstige longontsteking.