Home Waarom het gebruik van machines leidt tot bewustzijnsvernauwing
Bewustzijn

Waarom het gebruik van machines leidt tot bewustzijnsvernauwing

Machines gebruiken leidt maar tot bewustzijnsvernauwing, vond taoïst meester Zhuang. Een pleidooi voor een open bewustzijn.

Door Michel Dijkstra en Simone Bassie op 29 september 2016

Waarom het gebruik van machines leidt tot bewustzijnsvernauwing

Machines gebruiken leidt maar tot bewustzijnsvernauwing, vond taoïst meester Zhuang. Een pleidooi voor een open bewustzijn.

Cover van 10-2016
10-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Ik heb mijn meester horen zeggen: zodra er machines worden gebruikt, is er sprake van machinaal handelen, en als men machinaal handelt, is er sprake van een machinehart. Als men een machinehart in zijn borst draagt, is er geen zuivere helderheid meer.’ Deze kritische opmerking over technologie zou goed passen in een geschrift van Rousseau of Heidegger. Ze is echter afkomstig uit de Zhuangzi (Meester Zhuang), een canoniek boek uit het taoïsme dat vermoedelijk uit de derde eeuw voor Christus stamt. Net als zijn latere westerse collega’s had de Chinese filosoof Zhuangzi een scherp oog voor de mogelijke gevaren van techniek. Machines worden uitgevonden om de mens te dienen, maar soms liggen de zaken andersom.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het verhaal over het machinehart speelt een belangrijke rol in Filosofie met de vlinderslag, waarin filosofe en sinologe Woei-Lien Chong de taoïstische levenskunst van Zhuangzi analyseert. Volgens haar geeft de filosoof aan dat het gebruik van machines tot een bewustzijnsvernauwing leidt. In plaats van open en ontvankelijk in de werkelijkheid te staan, houdt de mens zich alleen nog bezig met het onderhouden van zijn apparaten en het maken van winst. Op die manier isoleert hij zich van de rijkdom van het bestaan. Volgens Chong probeert zo iemand alles uit alle macht te ordenen en te structureren, waarbij hij een orde van eigen maaksel aan de dingen oplegt: ‘Zijn geest is niet meer open voor wat de werkelijkheid, in haar onophoudelijke uitstromen, dagelijks met gulle hand over hem uitschenkt, om niet.’

Open bewustzijn

De instrumentele, eventueel door wetenschap en techniek ondersteunde manier van denken en handelen wordt door Chong het ‘profane bewustzijn’ genoemd. Deze uit het werk van de boeddhistische denker Han de Wit afkomstige term staat tegenover het ‘open bewustzijn’. Je kunt deze twee levenshoudingen vergelijken met kamers. Het vertrek van het profane bewustzijn is aan beide zijden volgebouwd met talloze hokjes, die positieve en negatieve waardeoordelen bevatten. Alles wat deze kamer binnenkomt, wordt direct via de vakjes beoordeeld en vervolgens op een bepaalde manier behandeld. Het open bewustzijn is echter een vrije ruimte waarin alles zichzelf mag zijn en daarna pas wordt beoordeeld. 

Volgens Chong bestaat het hart van de taoïstische levenskunst uit het cultiveren van het open bewustzijn. Deze levenshouding impliceert niet dat de mens elke vorm van handelen opgeeft, maar dat hij op een niet-instrumentele manier met alles en iedereen omgaat. Deze manier van handelen wordt in het klassiek Chinees wuwei genoemd of ‘niet-doen’. Iemand die het ‘niet-doen’ beoefent laat zich niet leiden door winstbejag of faam. Hij probeert zich zo veel mogelijk op elke situatie af te stemmen, om zo spelenderwijs zijn doel te bereiken. Op die manier laat hij alle dingen zo veel mogelijk heel. Een kernachtig voorbeeld van handelen vanuit een open bewustzijn vormt het verhaal van de apen en hun opzichter: ‘Een apenhouder die noten uitdeelde zei: “Jullie krijgen er ’s ochtends drie en ’s avonds vier.” De apen waren allemaal woedend. Toen zei hij: “Goed, dan krijgen jullie er ’s morgens vier en ’s avonds drie.” Toen waren de apen allemaal blij.’ In plaats van tegen de wensen van de dieren in te gaan, kiest de apenhouder ervoor om ze tegemoet te komen. Het resultaat is in beide gevallen hetzelfde: de apen krijgen zeven noten. Maar omdat hij de weg van de minste weerstand kiest, kost het hem bijna geen energie om zijn doel te bereiken.

Meditatie

Over wuwei is in de Nederlandse literatuur over taoïsme al veel geschreven, onder anderen door René Ransdorp en Kristofer Schipper. Chong voegt echter een origineel element aan de eerdere analyses toe. Volgens haar zou de beoefening van het niet-instrumentele handelen ondersteund worden door meditatieve praktijken, zoals qigong. Het doel van deze bewegings- en ademhalingskunst is om je te realiseren dat alles in leven wordt gehouden door een grote adem. Chong: ‘De insteek van Zhuangzi’s oefenweg is dat je voor een opening zorgt naar de ademruimte tussen hemel en aarde, en deze openlaat door alle vormen van spreken, denken en handelen te vermijden die deze mogelijkheidsruimte des levens voor jezelf en anderen blokkeren en verstikken.’ Meebewegen met de grote adem die alles draagt is niets anders dan Dao (de Weg) volgen. Dit kernprincipe uit de taoïstische filosofie wordt enerzijds beschreven als de onkenbare, geheime bron waaruit alles voortkomt. Anderzijds is de Weg ook een kracht die voor alle dingen op onbaatzuchtige manier zorgt. De wijze, in wuwei getrainde mens probeert hetzelfde te doen. Chong ziet in de Zhuangzi talloze passages die impliceren dat de klassieke taoïstische filosofen met qigong of andere spirituele oefenwegen bekend waren. Zo stelt een wijze in een van de moeilijkste passages van het boek dat ‘zijn “zelf” zijn “ik” ten grave heeft gedragen’. Hij heeft zijn ego, inclusief alle oordelen over de wereld, losgelaten en daarmee het profane bewustzijn overstegen. Op die manier realiseert hij zijn ware zelf of het open bewustzijn. Of de wijze bij deze ontdekking werkelijk van qigong gebruik heeft gemaakt, blijft echter de vraag. In de teksten zijn de instructies voor zulke praktijken namelijk niet letterlijk te vinden. Chong stelt dan ook dat de rol van meditatieve exercities binnen het taoïsme ‘bij gebrek aan hard bewijs natuurlijk speculatief blijft’. Het is echter een grote verdienste dat zij op het belang van de spirituele oefenpraktijk wijst, omdat het vele duistere passages uit de Zhuangzi moeiteloos verheldert – op wuwei-achtige wijze.

Verder lezen over Woei-Lien Chongs gedachtegoed? Bekijk dan haar boek Filosofie met de vlinderslag.