Home Politiek Verwar gezag niet met geweld
Leiderschap Politiek

Verwar gezag niet met geweld

Autoriteit is niet gebaseerd op argumenten of onderdrukking, maar op de vrijwillige erkenning van een hiërarchie, schrijft Hannah Arendt.

Door Hannah Arendt op 24 februari 2023

Leviathan Thomas Hobbes autoriteit

Autoriteit is niet gebaseerd op argumenten of onderdrukking, maar op de vrijwillige erkenning van een hiërarchie, schrijft Hannah Arendt.

FM3 2023 cover
03-2023 Filosofie magazine Lees het magazine

Om elk misverstand voor te zijn: het was misschien verstandiger geweest om in de titel te vragen: ‘Wat was autoriteit?’, en niet: ‘Wat is autoriteit?’ Mijn stelling is namelijk dat we geneigd en ook gerechtigd zijn om deze kwestie aan de orde te stellen, omdat autoriteit uit de moderne wereld is verdwenen. Aangezien we niet langer kunnen terugvallen op authentieke en onbetwistbare ervaringen die allen gemeen hebben, is de term vertroebeld geraakt als gevolg van onenigheid en verwarring.

Slechts weinig over de aard ervan is vanzelfsprekend of zelfs begrijpelijk voor iedereen, al herinnert de politiek wetenschapper zich wellicht nog dat dit begrip ooit fundamenteel was voor de politieke theorie, en zullen de meeste mensen wel beamen dat de ontwikkeling van de moderne wereld in de twintigste eeuw gepaard ging met een voortdurende, zich steeds verder uitbreidende en verdiepende crisis rond autoriteit.

Deze crisis, die al sinds het begin van de twintigste eeuw aan de orde is, is wat oorsprong en aard betreft politiek. De opkomst van politieke bewegingen die uit waren op vervanging van het partijenstelsel en de ontwikkeling van een nieuwe, totalitaire regeringsvorm, vond plaats tegen de achtergrond van een meer of minder algemeen, meer of minder dramatisch verval van alle traditionele autoriteiten. Dit verval was nergens het directe resultaat van handelen van de regimes of bewegingen zelf; het leek er eerder op dat het totalitarisme in de vorm van bewegingen of regimes het meest geschikt was om gebruik te maken van een algemene politieke en sociale atmosfeer waarin het partijenstelsel zijn aanzien had verloren en de autoriteit van de regering niet langer erkend werd.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Leeswijzer
Hannah Arendt schreef in 1954 het essay ‘Wat is autoriteit?’, een invloedrijke tekst in de politieke filosofie. Hierin beschrijft ze hoe de ontwikkeling van de moderne samenleving gepaard gaat met een teloorgang van autoriteit. Op school, binnen het gezin en in de samenleving accepteren we gezag steeds minder. Het verlies van autoriteit tast de duurzaamheid en stabiliteit van de samenleving aan, meent Arendt. Al is die ‘wereldlijke bestendigheid’ niet noodzakelijkerwijs verloren.

Dit essay hangt nauw samen met Arendts denken over het totalitarisme. De Duits-Joodse filosoof was getuige van het geweld van het nazisme en het stalinisme. Het succes van totalitaire regimes kan volgens haar deels begrepen worden vanuit de crisis van autoriteit. Tegelijk ontwikkelt Arendt tegen de achtergrond van het totalitarisme een politieke theorie waarin ze begrippen als macht, geweld en autoriteit probeert te onderscheiden. We verwarren autoriteit vaak met geweld, denkt Arendt. Autoriteit is volgens haar juist een gehoorzaamheid ‘waarin de mens zijn vrijheid behoudt’.

Arendt nam dit essay op in Tussen verleden en toekomst (1961), een bundel van acht politieke essays die half mei voor het eerst in Nederlandse vertaling verschijnt en waaruit deze tekst een voorpublicatie is. Het centrale thema van de bundel is de wijze waarop de mens leeft tussen het verleden en de onzekere toekomst. Lange tijd heeft de mens zijn toevlucht genomen tot traditie, maar in de moderne tijd is die verlaten. In de bundel onderzoekt Arendt hoe we zonder de houvast van traditie politiek kunnen denken.

Opvoeding

Het belangrijkste symptoom van de crisis, waaruit de diepte en de ernst ervan blijken, is dat ze zich heeft uitgebreid tot zulke voorpolitieke terreinen als de opvoeding van kinderen en het onderwijs, waar autoriteit in de breedste zin altijd werd geaccepteerd als een natuurlijke noodzakelijkheid; net zo goed nodig om in natuurlijke behoeften te voorzien – de hulpeloosheid van het kind – als vereist omwille van een politieke noodzaak, namelijk de continuïteit van een gevestigde beschaving die alleen gewaarborgd kan worden als men de nieuwkomers-op-grond-van-geboorte leidt en begeleidt door een eerder ingerichte wereld, waarin ze als vreemden geboren worden.

Vanwege zijn simpele en elementaire karakter heeft deze vorm van autoriteit in de gehele loop van de geschiedenis van het politieke denken als model gediend voor een grote verscheidenheid aan autoritaire bestuursvormen, zodat het feit dat zelfs deze voorpolitieke autoriteit, die de relaties tussen volwassenen en kinderen, tussen docenten en leerlingen beheerste, niet langer vanzelfsprekend is, erop duidt dat alle eeuwenoude metaforen en modellen voor autoritaire betrekkingen hun plausibiliteit hebben verloren. Zowel praktisch als theoretisch zijn we niet meer in een positie om te weten wat autoriteit werkelijk is.

In de volgende bespiegelingen neem ik aan dat het antwoord op deze vraag onmogelijk kan liggen in een definitie van de aard of het wezen van ‘autoriteit in het algemeen’. De autoriteit die we in de moderne wereld hebben verloren is niet zo’n ‘autoriteit in het algemeen’, maar eerder een heel specifieke vorm die gedurende een lange periode overal in de westerse wereld van kracht was.

Ik stel daarom voor om nog eens te overwegen wat autoriteit historisch gezien was en de bronnen van haar kracht en betekenis nader te bezien. Gezien de huidige verwarring lijkt me echter dat zelfs deze beperkte en proefsgewijze benadering moet worden voorafgegaan door enkele opmerkingen over wat autoriteit nooit was, om de meer gangbare misverstanden te vermijden en er zeker van te zijn dat we hetzelfde verschijnsel voor ogen hebben en beschouwen, en niet een aantal kwesties die er al dan niet mee samenhangen.

Aangezien autoriteit altijd gehoorzaamheid eist, wordt ze vaak verward met een of andere vorm van macht of geweld. Maar autoriteit sluit het gebruik van uitwendige vormen van dwang uit; wanneer geweld wordt gebruikt, heeft de autoriteit gefaald. Anderzijds is autoriteit onverenigbaar met overreding, die gelijkheid veronderstelt en functioneert door middel van argumentatie. Waar argumenten worden gebruikt, is autoriteit terzijde geschoven. Tegenover de egalitaire orde van de overreding staat de autoritaire orde, die altijd hiërarchisch is.

Als autoriteit überhaupt gedefinieerd moet worden, dan moet ze enerzijds tegenover dwang door middel van geweld en anderzijds tegenover overreding met argumenten worden gesteld. (De autoritaire relatie tussen degene die beveelt en degene die gehoorzaamt, berust niet op gezond verstand, en ook niet op de macht van degene die beveelt; wat de partijen hebben, is de hiërarchie zelf, waarvan beiden de juistheid en legitimiteit erkennen en waarin beiden hun welbepaalde, bestendige plaats hebben.)

Dit punt is van historisch belang: één aspect van ons begrip ‘autoriteit’ heeft een platonische oorsprong. Toen Plato begon te overwegen om autoriteit te introduceren in het bestuur van de polis en haar publieke aangelegenheden, wist hij dat hij zocht naar een alternatief voor de gebruikelijke Griekse manier om zaken te behandelen die de polis betroffen, namelijk overreding (peíthein), en tevens voor de gebruikelijke wijze om zaken te regelen die de betrekkingen met andere poleis betroffen, die neerkwam op macht, kracht en geweld (bias).

Voorbestemd verleden

Historisch gezien kunnen we zeggen dat het verlies van autoriteit louter het laatste, zij het cruciale stadium is van een ontwikkeling die eeuwenlang vooral de religie en de traditie ondermijnde. Van het trio traditie, religie en autoriteit – waarvan we de onderlinge samenhang later zullen bespreken – is autoriteit het meest stabiele element gebleken. Met het verlies van autoriteit deed echter ook de algemene twijfel van de moderne tijd zijn intrede in het politieke domein, waar dingen niet alleen een radicalere uitdrukking krijgen, maar ook een realiteit verwerven die is voorbehouden aan dat politieke domein.

Wat tot dusver wellicht alleen voor een elite van geestelijk belang was, is nu een aangelegenheid van iedereen geworden. Nu pas, na het fait accompli als het ware, is het verlies van de traditie en de religie een politieke gebeurtenis van de eerste orde geworden.

Toen ik zei dat ik niet van plan was om ‘autoriteit in het algemeen’ te bespreken, maar alleen het zeer specifieke concept ‘autoriteit’ dat onze geschiedenis heeft beheerst, wilde ik wijzen op enkele onderscheidingen die we geneigd zijn te veronachtzamen wanneer we al te generaliserend over de crisis van onze tijd spreken, en die ik misschien gemakkelijker kan verklaren in termen van de eraan gerelateerde begrippen ‘traditie’ en ‘religie’.

Alleen door herinnering kan de mens diepte bereiken

Het onloochenbare verlies van traditie in de moderne wereld brengt dus beslist niet het verlies van het verleden met zich mee, want traditie en verleden zijn niet hetzelfde, zoals enerzijds de mensen die in traditie geloven en anderzijds zij die in vooruitgang geloven ons willen wijsmaken – waarbij het weinig uitmaakt dat de eerstgenoemden deze stand van zaken betreuren, terwijl de laatstgenoemden ons ermee feliciteren.

Met het verlies van de traditie zijn we de draad kwijt die ons veilig door de kolossale rijken van het verleden loodste, maar deze draad was tevens een keten die elke nieuwe generatie aan een voorbestemd aspect van het verleden bond. Het zou kunnen dat het verleden zich nu pas met een onverwachtse frisheid aan ons zal openbaren en ons dingen gaat vertellen die niemand ooit eerder heeft gehoord. Toch valt niet te ontkennen dat zonder een stevig verankerde traditie – en het verlies van deze zekerheid vond honderden jaren geleden plaats – ook de gehele dimensie van het verleden in gevaar komt.

We lopen het gevaar te vergeten, en zulke vergetelheid – nog afgezien van de inhouden zelf die verloren kunnen gaan – kan betekenen dat we, menselijk gesproken, onszelf beroven van een dimensie, namelijk die van diepte in de menselijke existentie. Want herinnering en diepte zijn hetzelfde, of liever gezegd: de mens kan alleen diepte bereiken door middel van herinnering.

Twijfels

Met het verlies van de religie is het net zo gesteld. Sinds de radicale kritiek op religieuze denkbeelden in de zeventiende en achttiende eeuw is het altijd een kenmerk gebleven van de moderne tijd om religieuze waarheid in twijfel te trekken, en dat geldt voor zowel gelovigen als niet-gelovigen. Sinds Pascal, en bij uitstek sinds Kierkegaard, sluipt de twijfel in het geloof en moet de moderne gelovige zijn geloofsartikelen voortdurend tegen twijfels beschermen; niet het christelijke geloof, maar het christendom (en het judaïsme natuurlijk) wordt in de moderne tijd geteisterd door paradoxen en absurditeit. En wat verder ook bestand mag zijn tegen absurditeit – de filosofie misschien –, de religie is dat zeker niet.

Toch hoeft dit verlies van geloof in de dogma’s van de geïnstitutionaliseerde religie niet noodzakelijkerwijs een verlies van godsvertrouwen in te houden, of zelfs een crisis in zo’n vertrouwen, want religie of geloof enerzijds en godsvertrouwen anderzijds zijn geenszins hetzelfde. Alleen geloof – in tegenstelling tot godsvertrouwen – heeft een inherente affiniteit met, en staat voortdurend bloot aan, twijfel. Maar wie kan ontkennen dat ook dit vertrouwen in God, dat zoveel eeuwen veilig werd beschermd door de religie, door haar geloofsartikelen en dogma’s, ernstig in gevaar wordt gebracht door wat in wezen alleen een crisis is in de geïnstitutionaliseerde religie?

Enige soortgelijke kwalificaties lijken me geboden met betrekking tot het moderne verlies van autoriteit. Autoriteit berust op een fundament in het verleden als haar rotsvaste hoeksteen en schonk de wereld de bestendigheid en duurzaamheid die mensen nodig hebben, precies omdat ze mensen zijn, de meest efemere en nietige wezens die we kennen. Het verlies van autoriteit komt neer op het verlies van de grondslag van de wereld, die sindsdien inderdaad is gaan schuiven, veranderen, en met exponentieel toenemende snelheid de ene vorm na de andere aannam, alsof we leefden in en worstelden met een proteïsch universum waarin bijna alles op elk moment iets anders kan worden.

Het verlies van wereldlijke bestendigheid en betrouwbaarheid – wat in politieke zin identiek is aan het verlies van autoriteit – heeft echter niet het verlies tot gevolg, althans niet noodzakelijk, van het menselijk vermogen om een wereld te bouwen en te behouden; om zorg te dragen voor een wereld die ons kan overleven en een geschikte woonplaats blijft voor de mensen die na ons komen.

Het is duidelijk dat deze overwegingen en beschrijvingen zijn gebaseerd op de overtuiging dat het belangrijk is om onderscheidingen aan te brengen. Gezien het feit dat, althans voor zover ik weet, niemand ooit openlijk heeft beweerd dat onderscheidingen onzin zijn, lijkt het een nutteloze gemeenplaats om zo’n overtuiging te beklemtonen. In veel discussies onder politiek en sociaal wetenschappers bestaat echter een verzwegen overeenkomst dat we onderscheidingen mogen veronachtzamen en te werk kunnen gaan onder de aanname dat uiteindelijk alles ook anders genoemd kan worden en dat onderscheidingen alleen in zoverre zinvol zijn dat ieder van ons het recht heeft ‘zijn eigen termen te definiëren’.

Legitieme macht

Maar geeft dit eigenaardige recht, dat we erkennen zodra we met belangrijke zaken te maken hebben – alsof dit in feite hetzelfde recht is als dat op een eigen mening – niet reeds aan dat termen als ‘tirannie’, ‘autoriteit’ en ‘totalitarisme’ simpelweg hun gebruikelijke betekenis hebben verloren, of dat we niet meer leven in een gemeenschappelijke wereld waarin de woorden die we gemeen hebben een onbetwistbare betekenis hebben, zodat we wellicht niet veroordeeld worden om letterlijk in een volstrekt betekenisloze wereld te leven, maar elkaar wel het recht verlenen om ons terug te trekken in eigen semantische werelden en alleen eisen dat ieder van ons binnen zijn privéterminologie consistent blijft?

Als we ons er onder deze omstandigheden van verzekeren dat we elkaar nog steeds begrijpen, bedoelen we niet dat we samen een wereld begrijpen die we allemaal gemeen hebben, maar dat we de consistentie begrijpen van argumenteren en redeneren, van het strikt formele aspect van het argumentatieproces.

Hoe dit alles ook zij, te werk gaan onder de impliciete aanname dat onderscheidingen niet belangrijk zijn – of liever gezegd: dat in het sociaal-politiek-historische domein, dat wil zeggen in de sfeer van de menselijke aangelegenheden, de dingen niet de onderscheidenheid hebben die in de traditionele metafysica gewoonlijk hun ‘andersheid’ (alteritas) wordt genoemd – is het kenmerk geworden van zeer veel theorieën in de sociale, politieke en historische wetenschappen. Onder deze theorieën zijn er twee die volgens mij speciale vermelding verdienen, omdat ze het onderhavige onderwerp op een heel belangrijke manier raken.

De eerste betreft de wijzen waarop progressieve en conservatieve schrijvers sinds de negentiende eeuw het probleem van de autoriteit hebben behandeld, en zo impliciet ook het ermee samenhangende probleem van vrijheid op het terrein van de politiek. In het algemeen was het heel kenmerkend voor progressieve theorieën om te beginnen met de aanname dat ‘de bestendigheid van de vooruitgang (…) in de richting van georganiseerde en verzekerde vrijheid het karakteristieke feit is van de moderne geschiedenis’, en elke afwijking van deze koers te beschouwen is als een reactionair proces dat in de tegengestelde richting voert.

Dit leidt ertoe dat ze in principe de verschillen over het hoofd zien tussen de beperking van vrijheid in autoritaire regimes, de afschaffing van vrijheid in tirannieën en dictaturen, en de totale eliminering van spontaniteit zelf, dat wil zeggen van de algemeenste en meest elementaire uitdrukking van menselijke vrijheid, waar alleen totalitaire regimes naar streven, en wel door middel van hun verschillende indoctrinatiemethoden.

De progressieve schrijver die zich bezighoudt met geschiedenis en de vooruitgang van de vrijheid, en niet zozeer met regeringsvormen, ziet hier graduele verschillen en negeert dat autoritair bestuur dat zich toelegt op de beperking van vrijheid verbonden blijft met de vrijheid, die het beperkt in de zin dat het zijn loutere bestaansrecht zou verliezen als het die vrijheid volstrekt zou afschaffen, dat wil zeggen als het in een tirannie zou veranderen.

Hetzelfde geldt voor het verschil tussen legitieme en illegitieme macht waar elk totalitair bestuur om draait. De progressieve schrijver is geneigd er weinig aandacht aan te besteden, vanwege zijn overtuiging dat alle macht corrumpeert en dat de bestendigheid van de vooruitgang een voortdurende afname van macht vereist, ongeacht de oorsprong ervan.

Goddelijke geboden

Achter de progressieve vereenzelviging van totalitarisme en autoritarisme en de daarmee gepaard gaande neiging om in elke autoritaire beperking van de vrijheid totalitaire tendensen te zien, ligt een oudere verwarring van autoriteit met tirannie, en van legitieme macht met geweld. Het verschil tussen tirannie en autoritair bestuur was altijd dat de tiran regeert in overeenstemming met zijn wil en belangen, terwijl zelfs het meest draconische autoritaire bestuur gebonden is aan wetten.

De daden van zo’n bestuur worden afgemeten aan een code die ofwel helemaal niet door de mens is gemaakt, zoals in het geval van de wet van de natuur, van de goddelijke geboden of de platonische ideeën, ofwel een menselijke herkomst heeft, maar in elk geval niet door de machthebbers is geformuleerd. De bron van autoriteit van een autoritair bestuur is altijd een kracht die zich buiten en boven de macht van dat bestuur zelf bevindt; het is altijd deze bron, deze uitwendige kracht die het politieke domein transcendeert, waarvan de autoriteiten hun ‘autoriteit’ afleiden, dat wil zeggen hun legitimiteit, waaraan de uitoefening van hun macht getoetst kan worden.

De totalitaire samenleving is opgebouwd als een ui

Moderne voorstanders van autoriteit die, zelfs in de kortstondige periodes waarin de publieke opinie een gunstig klimaat schept voor neoconservatisme, beseffen dat hun zaak zo goed als verloren is, wijzen natuurlijk graag naar dit onderscheid tussen tirannie en autoriteit. Waar de progressieve schrijver een fundamenteel zekere vooruitgang ontwaart in de richting van vrijheid, die slechts tijdelijk kan worden onderbroken door bepaalde duistere krachten uit het verleden, ziet de conservatief een proces van verval en ondergang dat begon met het slinken van autoriteit, waardoor de vrijheid, na het verlies van de beperkingen die haar grenzen bewaakten, hulpeloos werd, weerloos, en verzekerd van haar vernietiging.

(Het is onterecht om te beweren dat alleen het progressieve politieke denken voornamelijk in vrijheid is geïnteresseerd; bijna elke school van politiek denken in onze geschiedenis heeft die vrijheidsidee als haar centrum, hoezeer het begrip ‘vrijheid’ ook kan variëren bij verschillende schrijvers en in uiteenlopende politieke omstandigheden. De enige uitzondering op deze stelling die ertoe doet, is wat mij betreft de politieke filosofie van Thomas Hobbes, die natuurlijk allesbehalve een conservatief was.)

Tirannie en totalitarisme worden weer aan elkaar gelijkgesteld, met dit verschil dat nu het totalitaire bestuur, indien dit niet al direct wordt vereenzelvigd met democratie, wordt gezien als het bijna onvermijdelijke resultaat ervan, dat wil zeggen het resultaat van de verdwijning van alle traditioneel erkende autoriteiten. Toch zijn de verschillen tussen enerzijds tirannie en dictatuur en anderzijds totalitaire overheersing net zo duidelijk als die tussen autoritarisme en totalitarisme.

Piramide

Deze structurele verschillen treden aan het licht op het moment dat we alle algemene theorieën achter ons laten en onze aandacht richten op het bestuursapparaat, de technische vormen van administratie en de organisatie van het politieke lichaam. Het zij me toegestaan om de technisch-structurele verschillen tussen autoritair, tiranniek en totalitair bestuur kortheidshalve weer te geven in de vorm van drie representatieve modellen.

Als beeld van autoritair bestuur stel ik de vorm van een piramide voor, die algemeen bekend is in het traditionele politieke denken. De piramide is inderdaad een bij uitstek geschikt beeld voor een bestuursstructuur waarvan de bron van autoriteit buiten de structuur zelf ligt, maar waarvan het machtscentrum zich aan de top bevindt, vanwaar de autoriteit en de macht naar de basis sijpelt, en wel zo dat elke volgende laag enige autoriteit bezit, maar minder dan de laag erboven.

In deze piramide zijn, juist dankzij dit zorgvuldig ontworpen filtratieproces, alle lagen van de top tot aan de grond niet alleen strak in het geheel geïntegreerd, maar ook met elkaar verbonden, als convergerende stralen met één gezamenlijk middelpunt, namelijk de top van de piramide, en tevens de bron van autoriteit erboven die het geheel transcendeert. Het is waar dat dit beeld alleen kan worden gebruikt voor het christelijke type van autoritair bestuur, zoals dit zich ontwikkelde onder de voortdurende invloed van de kerk in de Middeleeuwen, toen het middelpunt boven en buiten de aardse piramide het noodzakelijk referentiepunt vormde voor het christelijke type van gelijkheid, dit niettegenstaande de streng hiërarchische structuur van het leven op aarde.

De Romeinse opvatting van politieke autoriteit, waarin de bron van autoriteit uitsluitend in het verleden lag, in de stichting van Rome en de grootsheid van de voorvaderen, leidt tot andere institutionele structuren waarvan de vorm een ander soort beeld vereist – waarover later meer. Hoe dan ook is een autoritaire bestuursvorm met zijn hiërarchische structuur de minst egalitaire van alle vormen; ongelijkheid en onderscheid vormen er de allesdoordringende principes van.

Alle politieke theorieën over tirannie zijn het erover eens dat ze in strikte zin behoort tot de egalitaire bestuursvormen; de tiran is de heerser die heerst als één persoon tegen allen, en de ‘allen’ die hij onderdrukt zijn allemaal gelijk, namelijk allemaal even machteloos. Als we het beeld van de piramide weer hanteren, is het alsof alle lagen tussen top en basis vernietigd zijn, zodat de top in de lucht hangt, alleen ondersteund door de spreekwoordelijke bajonetten, boven een gedesintegreerde massa van zorgvuldig geïsoleerde en volstrekt gelijke individuen.

De klassieke politieke theorie weerde de tiran meestal helemaal uit de mensheid en noemde hem een ‘wolf in mensengedaante’ (Plato), vanwege zijn positie van de een tegen alle anderen, waarin hij zichzelf had gebracht en die zijn heerschappij, de heerschappij van de ene, die Plato zonder nader onderscheid aan te brengen nog monarkhía of ‘tirannie’ noemt, scherp onderscheidt van uiteenlopende vormen van koningschap of basileía.

Drogbeeld

In tegenstelling tot het beeld dat we voor tirannieke en autoritaire regimes gebruikten, lijkt me de structuur van de ui het geschikte beeld voor de totalitaire heerschappij en organisatie: in het midden van de ui, in een soort lege ruimte, bevindt zich de leider; wat hij ook doet – of hij het politieke lichaam nu integreert, zoals in een autoritaire hiërarchie, of zijn onderdanen als een tiran onderdrukt –, hij doet het van binnenuit, en niet van buitenaf of van bovenaf.

Alle uitzonderlijk talrijke onderdelen van zijn beweging – de frontorganisaties, de verschillende beroepsorganisaties, de partijleden, de partijbureaucratie, de eliteformaties en de politiekorpsen – zijn aan elkaar gerelateerd, en wel op zo’n manier dat elk onderdeel in de ene richting de façade vormt en in de andere het centrum, dat wil zeggen de rol speelt van de normale buitenwereld voor de ene laag en de rol van radicaal extremisme voor een andere.

Het grote voordeel van dit systeem is dat de beweging voor elke laag, zelfs onder de omstandigheden van een totalitaire heerschappij, het drogbeeld presenteert van een normale wereld en een daarmee gepaard gaand bewustzijn van anders-zijn dan, radicaler-zijn dan die wereld.

De sympathisanten in de frontorganisaties, wier overtuigingen alleen in hun intensiteit verschillen van die van de partijleden, omringen zo de gehele beweging en vormen een bedrieglijke façade van normaliteit voor de buitenwereld vanwege hun gebrek aan fanatisme en extremisme, terwijl ze tegelijkertijd de normale wereld vertegenwoordigen voor de totalitaire beweging, waarvan de leden gaan geloven dat hun overtuigingen slechts gradueel verschillen van die van ‘normale’ mensen, zodat ze zich nooit bewust hoeven te zijn van de afgrond die hun wereld scheidt van datgene wat hen in werkelijkheid omringt. De uistructuur maakt het systeem in organisatorische zin schokbestendig tegen de feitelijkheid van de werkelijke wereld.

Heilig begin

Hoewel de progressieve én de conservatieve politici ons in de steek laten als we proberen hun theorieën toe te passen op reëel bestaande politieke vormen en instituties, hoeven we er nauwelijks aan te twijfelen dat hun algemene uitspraken in hoge mate plausibel zijn. De progressieven nemen, zoals we zagen, een proces van afnemende vrijheid waar, en de conservatieven een proces van verzwakkende autoriteit; beide stromingen noemen het verwachte eindresultaat totalitarisme en ontwaren totalitaire tendensen waar een van de twee processen aanwezig is. Beide partijen kunnen zonder enige twijfel voortreffelijke bewijzen presenteren voor hun bevindingen. Wie zou de ernstige, sinds het begin van de twintigste eeuw van alle kanten komende bedreigingen voor de vrijheid kunnen negeren, en de opkomst van allerlei soorten tirannie, ten minste sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog? Wie kan anderzijds ontkennen dat het verdwijnen van praktisch alle traditioneel gevestigde autoriteiten een van de spectaculairste kenmerken is van de moderne wereld?

Autoriteit zoals we die ooit hebben gekend is nergens ooit opnieuw gevestigd – niet door revoluties of door de nog minder hoopgevende middelen van politieke restauratie, en al helemaal niet door de conservatieve stemmingen en tendensen die zo nu en dan de publieke opinie in hun greep krijgen. Maar leven in een politiek domein zonder autoriteit en zonder het daarmee gepaard gaande bewustzijn dat de bron van autoriteit macht en machthebbers transcendeert, betekent dat we zonder het religieuze vertrouwen in een heilig begin en zonder de bescherming van traditionele en daarom vanzelfsprekende maatstaven voor gedrag, steeds opnieuw worden geconfronteerd met de elementaire problemen van het menselijke samenleven.

Dit is een ingekort en bewerkt fragment van het essay ‘Wat is autoriteit?’ uit Tussen verleden en toekomst, dat 19 mei 2023 verschijnt bij Octavo. Vertaler: Willem Visser.

Tussen verleden en toekomst
Hannah Arendt
vert. Willem Visser
Octavo
390 blz.
€ 29,50