Home Steven Nadler: ‘Spinoza zou het idee van een joodse staat vanzelfsprekend verafschuwen’

Steven Nadler: ‘Spinoza zou het idee van een joodse staat vanzelfsprekend verafschuwen’

Door Carolien Ceton op 29 november 2012

07-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Sinds Spinoza in 1656 door de joodse gemeenschap werd geëxcommuniceerd, is de kwestie of zijn werk tot de ‘joodse traditie’ moet worden gerekend, uiterst beladen. Spinozabiograaf Steven Nadler vindt van wel – maar stelt dat Spinoza’s ideeën ook betekenen dat kritiek van joodse intellectuelen op Israël allesbehalve een teken is van zelfhaat.

Het is niet moeilijk om te bedenken waarom Spinoza gewoonlijk niet tot de joodse filosofische traditie wordt gerekend. Hij ontkende zo ongeveer alle uitgangspunten van het orthodoxe jodendom: een rechtvaardige God die de wereld uit vrije wil heeft geschapen, die de wetten heeft geopenbaard aan Mozes welke nog altijd bindend zijn voor de joden et cetera. In 1656 werd hij door de joodse gemeenschap in Amsterdam geëxcommuniceerd. Waarom is het zo belangrijk om Spinoza wèl een plaats te geven binnen die traditie?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ook op zichzelf is Spinoza een belangrijke en interessante filosoof, maar toch wil ik hem uitdrukkelijk in de joodse traditie opnemen. Twee dingen zijn daarbij belangrijk. Ten eerste: als je Spinoza erbuiten houdt, dan gaat die traditie als een nachtkaars uit. Spinoza bouwt voort op het post-Aristotelische joodse gedachtegoed van, met name, Maimonides en Gersonides. Als je Spinoza´s werk schrapt, wat komt er dan na Maimonides en Gersonides? Helemaal niets meer, een zwart gat. Terwijl Spinoza de discussie voortzet; Spinoza´s werk is de radicale conclusie van de uitgangspunten van Maimonides.

Ten tweede: je kunt Spinoza niet goed begrijpen als je hem niet in die context plaatst. Een goed voorbeeld betreft een Britse filosoof die zich vastbeet in deel V van de Ethica en daar volkomen in vastliep. Dat deed hij vervolgens af met de uitspraak: ”It’s rubbish, that causes other people to write rubbish”. Als hij Spinoza als voortzetting van de rationalistische joodse traditie had begrepen, had hij er beslist meer van kunnen maken.
 
Een ander hardnekkig misverstand betreft Spinoza´s imago van mysticus; ik begrijp werkelijk niet waar hij dat aan te danken heeft. In sommige stukken lijkt zijn taalgebruik misschien mystiek, als hij het heeft over intuïtie bijvoorbeeld. Maar als je beter leest, dan is hij een zuivere rationalist. Spinoza is de culminatie van het middeleeuwse joodse rationalisme. Zet die rationalistische uitgangspunten bij elkaar – waarheid, rede, kennis – voer ze consequent en radicaal door, en je krijgt Spinoza.’
 
Van God is ondertussen bar weinig overgebleven..
‘Dat klopt, God wordt door Spinoza opgevat als de natuur – een natuur waarin alles noodzakelijk en gedetermineerd is – en verdwijnt zo uit beeld. In religieuze zin is Spinoza zeker niet joods. Ik weet niet of hij zichzelf nog opvatte als jood; de joodse gemeenschap deed dat indertijd in elk geval niet. Voor Spinoza stond religie gelijk aan de wet. Daarbij maakte hij een onderscheid tussen goddelijke en ceremoniële wetten. De goddelijke wet schrijft alleen de kennis van en liefde voor God voor, een liefde die nadrukkelijk níet moet voortkomen uit angst voor straf of hoop op beloning. Alleen deze wet is heilig, in tegenstelling tot de ceremoniële wetten. Die zijn slechts bedoeld om een volk of een staat in stand te houden en zijn zuiver praktisch van aard; daar valt niets heiligs aan te ontdekken. Spinoza wilde de ceremoniën uitbannen en de boodschap van de Heilige Schrift terugbrengen tot één morele maxime: bemin uw naaste als uzelf.

De ceremoniële wetten gaan over machtsbehoud en Spinoza wilde de politieke macht van de religieuze autoriteiten indammen. De onsterfelijkheid van de ziel bijvoorbeeld, was een belangrijk instrument in de handen van de kerk waarmee zij haar macht consolideerde. Door middel van angst voor de hel en hoop op een beloning in het hiernamaals, gekoppeld aan vastgelegde regeltjes en ceremoniële verplichtingen, hield zij de mensen in het gareel. En juist dat is volgens Spinoza heel verkeerd: mensen moeten zich vrijmaken van passies als angst en hoop. Zolang mensen in de ban van hun passies leven zijn ze passief en volgen ze slaafs de grillen van het lot. Pas als we onze passies afzweren en inzien dat we onderdeel zijn van de natuur waarin alles zich volgens noodzakelijke wetten voltrekt, kunnen we een actief en autonoom leven leiden. Autonoom – of vrij – in die zin dat ons handelen voortkomt uit onze eigen natuur, en niet bepaald wordt door zaken van buitenaf. Een vrij mens begrijpt dat de ziel niet onsterfelijk is, en dat ons geen eeuwige beloning te wachten staat in het hiernamaals.

Religieuze intolerantie en teveel macht aan de kant van de kerk of de staat zijn daarbij uit den boze. Spinoza’s werk bevat als eerste een uitgewerkte visie van een seculiere, democratische staat die zijn burgers moet beschermen tegen religieuze intolerantie en totalitarisme.’
 
Spanningen tussen democratie en religie zijn nog altijd uitermate actueel binnen de joodse gemeenschap. Joden die kritiek willen uiten op het beleid van Israël beroepen zich op joodse waarden als het vrije debat. Toch wordt hen al snel de mond gesnoerd door Israël-aanhangers, die vinden dat iedere kritiek de joodse staat – en dus het jodendom – in gevaar brengt. Hoe past de joodse traditie in dit plaatje, moeten we die zoeken in Israël?
‘Dat weet ik niet. Moet Israël een joodse staat zijn? Voor mij leidt dat geen twijfel, maar we hebben hier te maken met een paradox. Een joodse staat moet joodse waarden aanhangen en uitdragen, en een van die waarden is democratie. Ik heb geen idee hoe we dat gaan oplossen. Als het een joodse staat moet worden, dan dus misschien geen democratie. En dan zitten we nog met het demografische gegeven dat over zo’n tien-vijftien jaar de meerderheid van de inwoners van Israël geen joden meer zullen zijn.
 
Maar joden die kritiek uiten op Israël worden ogenblikkelijk afgeschilderd als self-hating jew of zelfs als antisemiet. Tony Judt, een Britse historicus van joodse komaf, probeerde onlangs een discussie te openen over het feit dat critici van Israël altijd de mond wordt gesnoerd. Behoudende joodse kringen legden hem subiet het zwijgen op, waarmee zijn punt meteen werd bewezen. Ik vind het een onbegrijpelijke discussie. Over het uitgangspunt is iedereen – enkele uitzonderingen daargelaten – het eens: aan het bestaansrecht van Israël wordt niet getornd. Iedereen wil een veilige toekomst waarin de joodse manier van leven mogelijk is en blijft, ook in de diaspora. De vraag is alleen of dat doel momenteel goed wordt gediend; het is een tactische discussie en geen verschil van mening. En het lijkt mij onmogelijk om vol te houden dat Israël met het huidige beleid zijn eigen belangen het beste dient.

De critici van het beleid van Israël dragen in deze discussie wel morele argumenten aan; dat een joodse staat rechtvaardig moet zijn en democratisch, of anders de naam joods niet verdient. Maar op principieel niveau wil de andere kant dat ook nog wel toegeven. Zij houden alleen vol dat het in de praktijk niet haalbaar is. Ik heb nog nooit een moreel argument gehoord dat vóór het huidige Israëlische beleid pleit.

Ik denk wel eens dat joden hun eigen ergste vijanden zijn. Persoonlijk denk ik niet dat er maar één manier is om jood te zijn, maar de verschillende richtingen binnen het jodendom bestrijden elkaar naar hartelust. Orthodoxe rabbi’s erkennen bijvoorbeeld de bar mitzvah (joodse rite de passage) niet als die is uitgevoerd door liberale rabbi’s. Het zaait allemaal een enorme verdeeldheid; precies de reden waarom Spinoza zich zo verzette tegen sektarische religies. Spinoza zou het idee van een joodse staat vanzelfsprekend ook verafschuwen, hij was er pertinent van overtuigd dat mensen alleen in een seculiere democratie vrij konden zijn.’
 
Spinoza als grote held van het vrije woord. Hoe valt dat te rijmen met zijn opvattingen over noodzakelijkheid en gedetermineerdheid?
 ‘Dat raakt aan een fundamentele spanning bij Spinoza, en ik ben er niet zeker van of en hoe die kan worden weggenomen. Aan de ene kant heb je dat gedetermineerde, al die oorzakelijke verbanden, waarin niets anders had kunnen zijn dan het is. Tegelijkertijd houdt Spinoza er een ethiek op na. Dat vooronderstelt al een bepaalde mate van keuze: als ik ethisch wil leven, betekent dat dat ik op basis van bepaalde informatie mijn leven moet kunnen bijstellen, dat ik ook iets anders had kunnen doen. Voor een morele theorie is dit een heel cruciaal vraagstuk.

Maar in politiek opzicht geldt dat minder. Voor Spinoza staat ethisch handelen gelijk aan handelen op basis van adequate kennis. Natuurlijk maken wijzelf en dus ook ons handelen onderdeel uit van de grote keten van oorzakelijke verbanden. Maar wordt ons handelen veroorzaakt door onze passies, of komt het voort uit onze – welbegrepen! – natuur? Zolang we onze passies volgen en ons handelen afstemmen op het plezier dat het ons oplevert, of op de pijn die we willen vermijden, hebben we geen controle over ons eigen leven. Dan is het alsof we worden meegesleurd door de golven van de zee, zoals Spinoza in een van zijn spaarzame poëtische momenten heeft betoogd. Maar zodra we kennis opbouwen, en inzien dat we toch geen invloed kunnen uitoefenen op het lot en dus maar beter afstand kunnen nemen van onze passies, dan komt ons handelen voort uit onze eigen natuur. En dan naderen we de vrije mens zo dicht mogelijk.

Kennis is alles. Kennis is geluk, vrijheid en deugdelijkheid. De echte vader van de Verlichting, dat was Spinoza.’