Home Aandacht Spoedcursus: voelen
Aandacht Identiteit Kunst Liefde Taal

Spoedcursus: voelen

Wat weten we alleen door te voelen? Vier filosofen over de functie van de tastzin.

Door Ira Pronk en Thomas Velvis op 12 februari 2024

spoedcursus voelen roze vacht

Wat weten we alleen door te voelen? Vier filosofen over de functie van de tastzin.

FM3 Filosofie Magazine kun je voelen met je ogen
03-2024 Filosofie magazine Lees het magazine

Alle dieren delen tast

Aristoteles (384-322 v.Chr.)

Wat heeft de slak, die niet kan horen, gemeen met de pinguïn, die nauwelijks kan proeven, de dolfijn, die niet kan ruiken, en de grottenvis, die niet kan zien?

Ze hebben allemaal wel het vermogen om te voelen, volgens de Griekse filosoof Aristoteles: dieren ervaren de bodem waarover ze kruipen, het water waarin ze zich bewegen en de aanraking van dingen van buiten. Alle dieren delen tast. Voelen is volgens Aristoteles de belangrijkste van alle zintuigen en het enige zintuig dat noodzakelijk is om te kunnen bestaan. ‘Als het organisme niet over de tastzin beschikt,’ schrijft hij in Over de ziel, ‘kan het ook geen enkel ander zintuig bezitten.’

Mensen en dieren kunnen niet overleven zonder te voelen. Je hebt het zintuig van de tast nodig om weg te blijven van zaken waarvan de aanraking dodelijk is, zoals de tanden van een orka of de stam van een vallende boom. Zonder voelen kun je geen onderscheid maken tussen de zachtheid van een voedingsrijke vrucht en de hardheid van een steen waar je je tanden op stukbijt. En zonder tastzin is het onmogelijk om je te situeren in de ruimte: een grottenvis kan alleen door spelonken bewegen omdat hij voelt wat water en wat rotswand is.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het voelen is volgens Aristoteles boven de andere zintuigen verheven, omdat het directer en veelzijdiger is. ‘Weliswaar nemen ook de andere waarnemingsorganen waar door betasting, maar dan door middel van iets anders; de tastzin echter neemt als enige waar door middel van zichzelf.’ Waar het zicht licht nodig heeft om te zien, bestaat tast uit onmiddellijk contact tussen het object dat je waarneemt en de huid waarin de tastzintuigen verborgen liggen.

En bovendien kun je met tast van alles tegelijk ervaren. Met je oren hoor je enkel de stem van je geliefde, maar een aanraking laat je de warmte van een hand, de druk van vingers en de zachtheid van huid voelen.

Een klompje bijenwas

René Descartes (1596-1650) 

In de Meditaties neemt René Descartes plaats in een zachte leunstoel bij de haard. Zich warmend aan het knapperende vuur, besluit hij op zoek te gaan naar onbetwijfelbare kennis. Hij wil zijn overtuigingen voor eens en voor altijd ‘zuiveren van alles wat twijfelachtig’ is. Daarvoor moet hij alle dubieuze bronnen van kennis opzij te schuiven, zelfs de kennisbron die het meest nabij is: voelen.

Hij haalt een klompje bijenwas tevoorschijn. Het voelt stevig en koud aan. Maar dat verandert als hij het klompje bij het vuur houdt. Het materiaal wordt vloeibaar en heet, het klompje verliest zijn vorm en is nauwelijks nog vast te houden. En ook alle andere eigenschappen veranderen: de kleur wordt anders, de lichte honingsmaak verdwijnt en er blijft niets over van de oorspronkelijke bloemengeur. En toch oordelen we volgens Descartes dat het om dezelfde was gaat. Maar waar komt dat oordeel vandaan, als voor onze zintuigen niets hetzelfde gebleven is?

Uitgebreidheid, het fysieke bestaan van de dingen in de wereld, stellen we niet vast met onze zintuigen, concludeert Descartes. Het is onze geest waarmee we de essentie van de dingen om ons heen vatten. Ook de tastzin is onbetrouwbaar. Misschien dat de leunstoel jaren later oud en verweerd is geworden, zodat je er niet meer lekker in kunt zitten. Je gevoel vertelt je dat het een andere stoel is dan vroeger, maar je geest weet wel beter. Of simpeler nog: je loopt weg bij het haardvuur en voelt de warmte niet meer. Maar je tast mis, want het vuur is niet veranderd.

Juist door de was in zijn hand te nemen en te voelen, komt Descartes uiteindelijk op de geest uit. Het vertrouwen op ideeën die helder en onderscheiden aan de geest voorkomen, heeft hij zodoende op de tast gevonden.

Kunst moet je voelen

Susan Sontag (1933-2004)

In museum Voorlinden staat het stalen sculptuur van de Amerikaanse kunstenaar Richard Serra. Als je je handen langs het ruwe en roestige oppervlak laat glijden en grote, organische wanden je langzaam omsluiten, voel je hoe dit kolossale ding iets bij je teweegbrengt. Is die ervaring rechtgedaan als je in een brochure leest dat Serra ­‘reflecteert op de relatie tussen industriële technologie en ambachtelijke kunst’?

Absoluut niet, zou de Amerikaanse criticus en filosoof Susan Sontag zeggen. In haar essay Tegen interpretatie (1964) beargumenteert ze dat we de zintuiglijke ervaring van kunst onterecht terzijde schuiven ten gunste van onze intellectuele interpretatie ervan. Ze beschrijft hoe we sinds Plato zijn gaan geloven dat elk kunstwerk een vorm en een inhoud heeft. De Griekse wijsgeer stelde dat kunst een representatie is van de werkelijkheid; elk kunstwerk zégt iets. Sindsdien zien we de vorm van het werk als bijkomstig; het gaat erom het kunstwerk te interpreteren, te begrijpen wat ermee wordt bedoeld.

Maar interpretatie is kwalijk, meent Sontag. Wie interpreteert gaat op zoek naar een diepere betekenis van het kunstwerk die als het ware ‘achter’ het kunstwerk zelf schuilt. De interpretator keert zich dus af van de fysieke en zintuiglijke wereld om een ‘schaduwwereld van betekenissen’ op te zetten. Als gevolg wordt onze sensibiliteit ‘vergiftigd’: we nemen de wereld om ons heen minder goed waar. Dat is volgens Sontag met name problematisch in onze moderne, Westerse cultuur, waarin onze zintuiglijke vermogens sowieso steeds verder worden afgestompt.

We moeten leren om kunst weer te ervaren, in plaats van te begrijpen, meent Sontag. De eerste stap is om de zintuigen op ons intellect te heroveren: ‘Wij moeten leren meer te zien, meer te horen en meer te voelen.’

Aangeraakt door een ander

Luce Irigaray (1930)

Onze eerste aanraking is in de baarmoeder. En zodra we geboren zijn, liggen we naakt op de moederborst. Die relatie tot de huid verandert ingrijpend wanneer we gaan spreken: we komen terecht in de ‘symbolische’ orde, de orde van de taal.

De verwijdering van de moederborst geldt als het beginpunt van de filosofie van Luce Irigaray, de Belgische filosoof, linguïst en psychoanalyticus. De orde van de taal is volgens haar fallocentrisch: iedereen die wil spreken is gebonden aan een masculiene taal. De symbiotische relatie met de moeder wordt doorbroken en vanaf dan gehoorzamen we zogezegd aan de wet van de vader.

Volgens haar wordt de relatie tot het ‘moederlijk-vrouwelijke’ en daarmee tot het zinnelijke en het lichamelijke nadien niet meer hersteld. We komen terecht in een cultuur die verscheurd is tussen twee uitersten, die zij aanduidt met de oud-Griekse goden Apollo en Dionysus. Enerzijds leren we gehoorzamen aan de masculiene normen van de cultuur (Apollo), maar ergens hunkert er nog een ongetemde levensenergie, die onze seksualiteit en lichamelijkheid omvat (Dionysus).

Irigaray oppert manieren waarop aan dit ‘moederlijk-vrouwelijke’ toch uitdrukking kan worden gegeven. Een van de belangrijkste is de aanraking. Neem een streling, schrijft Irigaray in An ethics of sexual difference: ‘Dat is een gebaar dat omarmend is, maar waarbij je jezelf in stand houdt.’ Het is een manier om je bij de ander, en dus bij de wereld te voegen, zonder te vervallen in ongecontroleerd verlangen (Dionysos), of in gecontroleerde afstandelijkheid (Apollo).

De streling past ook bij het soort liefde dat Irigaray voorstaat. Liefde bestaat volgens haar bij gratie van de ­onherleidbaarheid van de ander tot het ‘ik’ en van het ‘ik’ tot de ander. De erkenning van de grens tussen jezelf en de ander maakt het mogelijk de ander áls ander te ontmoeten. Die grens ervaar je in een streling.