Historisch profiel Onderwijs Politiek Rechtvaardigheid Vrouwelijke denkers

Pioniers

Het is vandaag internationale vrouwendag. Een portret van zeven vrouwelijke filosofische pioniers, van Ban Zhao tot Oluwole.

Door Carolien Ceton, Joke Hutteman, René Stuip, Carla Rita Palmerino, Lotte Jensen, Cris van der Hoek en Louise Müller op 26 februari 2014

Laura Bassi filosoof natuurkundige pioniers pionier beeld Moker Ontwerp

Het is vandaag internationale vrouwendag. Een portret van zeven vrouwelijke filosofische pioniers, van Ban Zhao tot Oluwole.

Cover van 03-2014
03-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Onderwijs voor meisjes

Ban Zhao (ca. 48-118)

ban zhoa pioniers

Ban Zhao formuleerde als eerste in de geschiedenis van de Chinese filosofie een vrouwelijke ethiek en was eeuwenlang het rolmodel voor geletterde vrouwen met ambitie. Ze werd – als enige vrouw ooit – door de keizer van de Han-dynastie aangesteld als officiële geschiedschrijver van het hof. De geschiedschrijver was binnen het keizerlijke China zeer invloedrijk, omdat het verleden leidraad was bij bestuurlijke beslissingen. Ban Zhao werd aangesteld nadat haar vader en broer, die allebei de functie van geschiedschrijver hadden bekleed, waren overleden. Haar broer werkte als opvolger van zijn vader aan een geschiedenis van de westelijke Han-dynastie. Dit Boek van de Han was opgesteld in een Chinees schrift dat zo ingewikkeld was dat alleen een ingewijde de tekst op de juiste manier kon ontcijferen. Toen ook haar broer stierf, was Ban Zhao de enige die het Boek nog kon lezen – en daarmee de enige die het werk kon voortzetten.

Het ethische traktaat Nü jie, ofwel Geboden voor mijn dochters vormt het begin van een lange traditie van morele traktaten voor vrouwen door vrouwen, met de vrouwelijke ondergeschiktheid als uitgangspunt. Ook de Nü jie predikt de confucianistische vrouwelijke onderdanigheid als morele deugd; gehoorzaamheid van de vrouw aan haar man en zijn familie is een vereiste. Binnen het confucianisme is de familie de belangrijkste morele eenheid. Man en vrouw streven als belichaming van yin en yang hetzelfde doel na: het tot stand brengen en beschermen van de familie.

Maar hoe moet een meisje leren hoe ze zich deugdzaam gedraagt als ze daarin niet wordt onderwezen, zo vraagt Ban Zhao zich af. Dat brengt haar tot een onverwacht radicale stellingname: onderwijs moet, tegen de traditie van het oude China in, ook voor meisjes worden opengesteld. ‘De heren van deze tijd beseffen slechts dat de echtgenote beheerst moet worden, dat hun gezag en waardigheid gehandhaafd moeten worden, en daarom onderrichten zij hun zonen.(…) Heeft men echt wel iets begrepen van de plichten van beide partijen wanneer men slechts de zonen onderricht, maar niet de dochters?’

Seksuele beleving

Hildegard van Bingen (1098–1179)

Hildegard van Bingen pioniers

Hildegard van Bingen was de eerste christelijke denker die zich diepgaand en positief bezighield met de vrouw. Ze maakt deel uit van een mystieke traditie waarin filosofische inzichten worden gepresenteerd als ingevingen van God; in de Middeleeuwen was de filosofie nauw verbonden met het christelijk denken. Hildegard schreef vijftien boeken, ruim driehonderd brieven, bijna tachtig composities en gedichten. Ze correspondeerde met pausen en keizers, nam stelling tegen politiek-kerkelijke intriges en preekte in de Dom van Keulen en Mainz – voor een vrouw in de twaalfde eeuw zeer ongebruikelijk.

Hildegard leerde lezen en schrijven van haar tante Jutta van Sponheim, die de leiding had over een nonnengemeenschap. Hildegard, die wetenschappelijk, muzikaal en literair zeer begaafd was, volgde haar tante op als abdis en stichtte het zelfstandige benedictinessenklooster bij Bingen. Op latere leeftijd kreeg ze twee visioenen. Vanuit de hemel hoorde ze een stem die haar opdroeg van haar visioenen te getuigen: ‘Schrijf op, met vaste hand, wat je hoort en ziet met de ogen en oren van je ziel.’ Hildegards visioenen werden door paus Eugenius III goedgekeurd, wat betekende dat haar gaven werden erkend.

Voor Hildegard waren de voornaamste deugden wijsheid en liefde, omdat die alles bezielen. In haar visioenen worden deze deugden voorgesteld door de vrouwelijke allegorieën Sapientia en Caritas. Sapientia is het symbool voor goddelijke wijsheid en het fundament van de schepping. Caritas vertegenwoordigt de onverbrekelijke band tussen schepper en het geschapene. De man, door God geschapen uit klei, staat symbool voor goddelijkheid; de vrouw, voortkomend uit het vlees en bloed van Adam, voor menselijkheid. ‘Man en vrouw vullen elkaar aan(…)de arbeid van een vrouw, als openbaring van Gods eigen werk, is vanuit sociaal oogpunt onmisbaar.’

Hildegard bepleit de zelfstandige seksuele identiteit van vrouwen en moedigt hen aan de geslachtsdaad op eigen wijze te beleven. In het kader van haar natuur- en geneeskundige beschouwingen behandelt Hildegard thema’s als de menstruatie, verdiept ze zich in het orgasme van man en vrouw, alsmede in de conceptie, de geboorte en de menopauze. Ook onderzoekt ze het verschil in psychische gesteldheid tussen mannen en vrouwen.

Een vrouwenstad

Christine de Pizan (ca. 1364-1430)

Christine de Pizan pioniers

Pizan is vooral als feministe avant la lettre bekend geworden door haar werk Cité des dames. Als 25-jarige weduwe, moeder van drie kinderen, zocht ze afleiding door te gaan schrijven. Wat Pizan schreef bleef niet onopgemerkt: ze had een zekere status, en niet alleen in Parijs. Zo vroeg de hertog van Bourgondië, de op een na machtigste man in Frankrijk, of ze een biografie wilde schrijven van de in 1380 overleden koning Karel V. Frankrijk raakte in oorlog met Engeland, in 1418 bereikten de onlusten in Parijs een hoogtepunt en trok Pizan zich terug in een klooster.

Toen Jeanne d’Arc in 1429 Orléans bevrijdde van de Engelsen, schreef ze een lofdicht omdat ik nu voor het eerst, na elf jaar te hebben gehuild in deze gesloten abdij, weer kan lachen’. Pizan geloofde dat ze door te schrijven meer begrip voor de deugdzaamheid en intelligentie van de vrouw en haar plaats in de maatschappij kon bewerkstelligen. Ze waarschuwde eer en deugd te bewaren in de liefde en pleitte voor meer verantwoordelijkheidszin bij de machthebbers.

In de Cité des dames – in het Nederlands vertaald als Het Boek van de Stad der Vrouwen – vertelt Pizan hoe ze, daartoe aangespoord door de godinnen Rede, Rechtvaardigheid en Recht, een ‘Vrouwenstad’ bouwt waar alle waardige vrouwen bescherming kunnen vinden tegen de vrouwvijandige aanvallen van filosofen en schrijvers. Voorbeelden van illustere vrouwen uit de mythologie, de geschiedenis en de Bijbel vormen het materiaal waarmee de fundamenten, muren en gebouwen van de stad opgetrokken worden. Pizan vraagt zich af ‘wat toch de oorzaak kon zijn, dat zoveel verschillende mannen, geleerde klerken en anderen, zozeer geneigd waren en het nog zijn, om in woord en geschrift zoveel duivelse dingen over vrouwen te zeggen en uiting te geven aan hun afkeuring voor de vrouw en het vrouw-zijn.’

Pizan kent aan de vrouw een positieve rol in de maatschappij toe en nergens zet ze haar aan tot openlijke rebellie. Als het tegenzit moet een vrouw geduld opbrengen.

Even tussendoor… Meer lezen over vrouwelijke denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Elektrische fenomenen

Laura Bassi (1711–1778)

Laura Bassi pioniers

Laura Bassi was de eerste vrouwelijke doctor en docent in de filosofie in Europa, en de eerste hoogleraar fysica. In Italië speelde ze een centrale rol in het verspreiden van de newtoniaanse fysica. Op haar 21ste ontving ze een doctorsbul en werd ze benoemd tot erelid van de Academie der Wetenschappen. Ook werd haar het docentschap op het gebied van de philosophia universa toegekend, maar Bassi mocht alleen doceren op verzoek van het universiteitsbestuur. Ze nam deel aan publieke debatten, ceremonies en academische plechtigheden, en was vaste gast tijdens de publieke anatomielessen die elk jaar tijdens het carnaval plaatsvonden in het anatomisch theater.

Samen met haar echtgenoot, de arts Giovanni Giuseppe Veratti, zette ze een privéschool voor experimentele fysica op. De lessen, die ze acht maanden per jaar dagelijks thuis gaf, werden vooral door hoogopgeleide mensen gevolgd. In 1776 werd Bassi benoemd tot professor in de experimentele fysica aan het Instituut der Wetenschappen van de Academie, met Veratti als haar assistent. Toen ze twee jaar later plotseling overleed, werd Veratti haar opvolger.

In Bassi’s tijd emancipeerde de fysica zich van de filosofie. Haar onderwijs was gewijd aan natuurwetenschappelijke thema’s. Bassi aanvaardde het cartesiaanse beginsel dat alles wat men helder en wel onderscheiden inziet waar is. Later nam ze expliciet afstand van Descartes’ dogmatisme en vond ze het newtoniaanse onderzoek naar wiskundige wetten nuttiger dan het cartesiaanse onderzoek naar de oorzaken van fysische fenomenen. Bassi zag het als haar taak ‘om de wetten te deduceren die de natuur regelen op basis van de zintuiglijk waarneembare fenomenen’.

Bassi’s meest innovatieve en anticonformistische onderzoek vond plaats in het laboratorium dat ze samen met Giuseppe Veratti thuis had opgezet en dat in de loop der jaren steeds rijker aan instrumenten werd. In de jaren 1745–1760 werkte ze hoofdzakelijk op het gebied van de mechanica en de hydrometrie, terwijl ze in de periode daarna vooral elektrische fenomenen bestudeerde. In haar voordrachten toonde Bassi zich aanhanger van een theorie die stelde dat elektrische fenomenen te verklaren zijn in termen van een overschot (positieve lading) of een tekort (negatieve lading) aan een bepaald soort elektriciteit.

Ware kennis

Josina Carolina van Lynden (1715–1791)

Josina van Lynden was de eerste Nederlandse vrouw van wie een eigen logisch werk werd gedrukt: Logica of redenkunde. Ze past in een lange traditie van filosofen die in de logica het instrument zagen om tot ware inzichten te komen; ze beschouwde de logica als een instrument om tot juiste interpretaties van de Bijbel te komen en ware kennis omtrent God te verwerven. Als vrouwelijke auteur van een logische verhandeling trok ze de aandacht. Een recensent van het toonaangevende tijdschrift De Vaderlandsche letteroefeningen zag in haar het bewijs dat ook vrouwen in staat waren tot abstracte bespiegelingen. Toen de Zweedse geleerde J.J. Björnstähl haar tijdens een rondreis door Europa bezocht, schonk Van Lynden hem een exemplaar van haar boek. Björnstähl was vereerd, want ‘eene logica, welke een vrouw tot schrijfster heeft te bezitten, is zeker als iets zeldzaams aan te merken’. Maar Van Lynden merkte op dat er maar één waarheid is, ‘of zij nu door een vrouw of een man wordt uitgesproken’.

De Logica of redenkunde is een strak opgebouwd werk, bestaande uit 339 paragrafen en stellingen. Met de eerste elf stellingen wordt het terrein van de wijsbegeerte en de logica afgebakend. De overige stellingen zijn verdeeld over een meer theoretisch gedeelte, waarin alle klassieke onderwerpen uit de logica aan bod komen: de aard van kennis, definities, syllogismes en redeneringen. Het daaropvolgende praktische deel is gewijd aan de wijze waarop ware kennis kan worden verkregen (door te mediteren, te lezen en te discussiëren) en verspreid (door te schrijven en te onderwijzen).

Typerend voor Van Lynden is het gebruik van bijbelse voorbeelden en religieuze oordelen. Ze kiest als voorbeeld van een enkelvoudig syllogisme de redenering: ‘De Goddelyke wet gebiedt ons onze naasten lief te hebben. De vremdelingen zyn onze naasten. Ergo, de Goddelyke wet gebiedt ons de vremdelingen lief te hebben.’

Op religieuze gronden keert ze zich ook tegen Lockes idee van een tabula rasa: het idee dat mensen bij hun geboorte volledig ongevormd zijn, een ‘onbeschreven blad’. Omdat oneindigheid – een kenmerkende eigenschap van God – niet op empirische ervaring kan worden gebaseerd, moet de mens dus ook aangeboren ideeën hebben.

Verlangen naar eenheid en distinctie

Carry van Bruggen (1881–1932)

Lientje de Haan – later Carry van Bruggen – groeide op in een orthodox-Joods gezin. Als intelligent meisje bereidde ze de jongens voor op hun kerkelijke meerderjarigheid (bar mitswa), terwijl deze status voor vrouwen onbereikbaar was. Zo werd in haar jeugd de basis gelegd voor haar thematiek: de relatie van het individu tot vormen van collectiviteit als sekse, ras en nationaliteit.

Van Bruggen werd onderwijzeres, het hoogst haalbare voor een meisje van haar stand, en kreeg een baan in Amsterdam. Na een korte periode in Nederlands-Indië keerde ze terug en wijdde zich aan een schrijvend leven. Van Bruggen schreef vele verhalen, impressies en recensies voor kranten en tijdschriften, en romans. Haar romans en verhalen belichamen de hoofdstellingen van haar filosofische teksten. Haar belangrijkste filosofische werk, Prometheus, schreef ze tijdens de Eerste Wereldoorlog.

De mens wordt volgens Van Bruggen heen en weer geslingerd tussen enerzijds het verlangen naar eenheid en anderzijds distinctiedrift: de wens om je afzonderlijke identiteit te behouden. Distinctiedrift – door Van Bruggen ook wel ‘levensdrift’ genoemd – staat voor zelfbehoud en zoeken naar zekerheid en vastigheid. Die zekerheid wordt gevonden in vaste identiteiten zoals sekse, ras en nationaliteit. Daartegenover staat de eenheidsdrang, die gericht is op liefde, begrip en rechtvaardigheid. De eenheidsdrang streeft naar de opheffing van tegenstellingen en impliceert zelfverlies, juist omdat deze gepaard gaat met de opheffing van genoemde vaste identiteiten.

Van Bruggen noemt het eenheidsverlangen ook wel ‘doodsdrift’. Tussen distinctiedrang en eenheidsdrang bestaat een niet te beslechten strijd; een individu is voortdurend onderhevig aan beide tegengestelde driften. Volgens Van Bruggen was de verwerkelijking van een redelijke en goede gemeenschap onmogelijk, maar ze hield wel vast aan het redelijke en goede als principe. Juist dit principe ondermijnt elk genoegzaam samenvallen van een individu of groep met zichzelf. ‘Opgaan is tegelijkertijd ondergaan. Voor zover we de verschillen tussen onszelf en anderen haten, haten we ons eigen leven. Elk dispuut, elke poging om anderen tot eigen overtuiging over te halen is een poging tot moord en zelfmoord(…). En toch moeten we dit altijd willen.(…)Kritische geesten worden geboren, niet gemaakt.’

Afrikaanse traditie als bron

Sophie Oluwole (1935-2018)

Sophie Oluwole maakt zich sterk voor een Afrikaanse filosofie die niet volledig in gangbare westerse filosofische denkkaders is ingelijfd. De Afrikaanse filosofie is verregaand beïnvloed door de koloniale periode en de daaropvolgende onafhankelijkheidsstrijd; ze maakt deel uit van de strijd tegen de verschillende vormen van overheersing en de strijd vóór het creëren van een positieve Afrikaanse identiteit. Oluwole leverde een belangrijke bijdrage aan het postkoloniale debat over het bestaan en de essentie van Afrikaanse filosofie.

Ze groeide op in het dorp Igbara Oke in Nigeria, woonde in Moskou, Duitsland en de Verenigde Staten, en studeerde filosofie aan de Universiteit van Lagos. In 1984 behaalde ze als eerste student in sub-Sahara-Afrika een doctorstitel in de filosofie. Hoewel Oluwole aanvankelijk westerse meta-ethiek studeerde, richtte ze zich na haar promotie op de Afrikaanse filosofie.

Oluwole is – in haar eigen termen – een kritisch traditionalist. Kritisch traditionalisten zoeken naar authentieke elementen in Afrikaanse tradities die kunnen dienen als grondslag voor Afrikaanse filosofie, zonder deze tradities te verheerlijken. Ze houden zich bezig met concepten als hekserij, reïncarnatie, bestemming, waarheid en God. In Witchcraft, Reincarnation and the God-Head, haar bekendste werk, bekritiseert Oluwole de manier waarop de westerse wetenschap omgaat met paranormale verschijnselen. De wetenschap moet deze mysteries niet negeren en onwerkelijk verklaren, meent ze, maar moet ze interpreteren en documenteren.

Oluwole bestudeert literaire en orale tradities, die ze als mogelijke bronnen van een Afrikaanse denktraditie onderzoekt op filosofische elementen. In haar African Philosophy as Illustrated in Ifá Corpus analyseert ze het literaire Ifá– corpus, een verzameling van 256 verzen. Volgens sommige mythen is de schepper van het Ifá-corpus een godheid, volgens andere is het een bekende filosoof die van heinde en verre leerlingen aantrok. Oluwole beschouwt het Ifá– corpus als een vorm van Afrikaanse filosofie vanwege de filosofische thema’s die worden besproken – deugden, het welzijn van de gemeenschap en individuen – en de impliciete filosofische structuren.

Dit artikel is een bewerking van teksten van Carolien Ceton, Joke Hutteman, René Stuip, Carla Rita Palmerino, Lotte Jensen, Cris van der Hoek en Louise Müller die eerder verschenen in Vrouwelijke filosofen. Een historisch overzicht.

Vrouwelijke filosofen

Vrouwelijke filosofen. Een historisch overzicht
Carolien Ceton e.a.
Olympus
520 blz.
€ 25,-