Wiskundig wonderkind Pascal begreep al vroeg de menselijke conditie: we vervelen ons te pletter en zoeken afleiding in verstrooiing. Is het niet beter om rust na te streven?
Wat is het innerlijk van de mens toch hol en tegelijk vol rotzooi!’ verzuchtte Blaise Pascal in een van zijn aantekeningen. Het is een van de talloze citeerbare aforismen waar deze Franse alleskunner om bekendstaat. Het is ook de conclusie van een van de scherpste analyses van de menselijke natuur – een die na drieënhalve eeuw alleen maar aan kracht wint. Uitgeverij Boom steekt nu de reeks ‘Grote Klassieken’ in een nieuw jasje en voorzag ook Pascals Gedachten van een nieuw, knalpaars stofomslag.
Pascal was zijn leven lang ziekelijk. Het scheelde niet veel of hij had zijn eerste jaren al niet overleefd. Zijn nicht verhaalde dat hij toen hij één jaar was ernstig ziek werd en dat men een oud vrouwtje uit de buurt ervan verdacht dat zij het kindje behekst had. Het vrouwtje bekende, gaf de schuld op haar beurt aan de familiekat, die sneuvelde, en beval een kruidendrankje aan, waarop het kind inderdaad genas. Zo bijgelovig als zijn tijdgenoten waren en zo slecht als zijn lichamelijke toestand was, zo scherp en gezond zou Pascals geest blijken.
Tekst loopt door onder afbeelding
Illustratie: Maartje de Sonnaville
Al op zijn dertiende was Pascal zo vaardig in de wiskunde dat zijn vader hem introduceerde bij zijn kring van geleerden in Parijs. Op zijn zestiende vond hij de projectieve meetkunde uit en op zijn negentiende bouwde hij de eerste mechanische rekenmachine, een voorloper van de computer. Toen hij drieëntwintig was, berekende hij luchtdruk; vijf jaar later stelde hij de waarschijnlijkheidsleer op en nog eens zeven jaar later volgde de integraalrekening. Niet voor niets noemde de Franse denker Chateaubriand hem ‘een angstaanjagend genie’.
Dit artikel is exclusief voor abonnees