Twintig beste ideeën

God is dood

God is dood en het christendom heeft zijn betekenis verloren, dacht de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900).

Door Sebastien Valkenberg op 10 juli 2012

God is dood

God is dood en het christendom heeft zijn betekenis verloren, dacht de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900).

Cover van 07/08-2012
07/08-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

God is dood

Friedrich Nietzsche (1844-1900)
De dood van God betekent niet meer dan de ervaring dat het christelijk geloof ongeloofwaardig geworden is.

Wat is het?
Nietzsche beschrijft hoe het christendom zijn betekenis heeft verloren. Er is geen bovennatuurlijk wezen dat goed en kwaad bepaalt en het leven zin geeft.

Wat doet het?
Een kans om ons leven zelf in te richten – zonder enige verwijzing naar een hiernamaals. Het moet op aarde gebeuren.  

Dat God dood is kan niemand zijn ontgaan. Friedrich Nietzsche voorspelde dit ruim honderd jaar geleden al en de leegstaande kerken bevestigen zijn gelijk. Inmiddels zijn we alweer een stap verder, zegt Erik Oger, emeritus-hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen en gespecialiseerd in het denken van Nietzsche. Kerkgebouwen worden in rap tempo omgebouwd tot boekhandels, discotheken of appartementencomplexen. ‘Het zijn niet eens meer zerken die herinneren aan een gestorven God.’

Het zou echter misleidend zijn om deze ontwikkeling terug te brengen tot een verandering in het straatbeeld. Weliswaar springt deze transformatie het meest in het oog, maar de dood van God heeft onze cultuur veel diepgravender beïnvloed. Nietzsche voorzag iets waarvan de volle omvang nu pas langzaam tot ons doordringt. De dood van God manifesteert zich in alle facetten van het bestaan. Oger legt uit voor welke loodzware opgave wij staan.

De dood van God is bijna uitgegroeid tot een mantra. Wat is de precieze betekenis van dit begrip?
‘Het is vatbaar voor allerlei misverstanden. Om te beginnen moeten we Nietzsche niet in de traditie plaatsen van filosofen die godsbewijzen leveren of juist betwisten. Hij houdt zich verre van de vraag naar het bestaan van God. Zijn onderzoek is genealogisch van aard: onder welke omstandigheden kon het geloof tot wasdom komen en wat zijn de gevolgen als dit afneemt? Eigenlijk betekent de dood van God niet meer dan de ervaring dat het christelijk geloof ongeloofwaardig geworden is. Het ging Nietzsche vooral om de God van het christendom. Elke verwijzing naar zo’n opperwezen is weggevallen.’

Ondanks de voortschrijdende secularisering, zien we nog allerlei vormen van geloof. Was Nietzsche niet voorbarig met zijn diagnose?
‘Dat het geloof nog aanwezig is in de samenleving, staat buiten kijf.  Dat gold in de tijd van Nietzsche zelfs nog meer dan nu. Met de dood van God doelde hij dan ook niet zozeer op het einde van een proces. De doodstrijd is nog volop gaande, maar dit betreffen slechts achterhoedegevechten en laatste stuiptrekkingen van het geloof. Nietzsche benadrukte dat dit onomkeerbaar was. God nieuw leven inblazen gaat niet meer.’

Is dit erg?
‘Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden. Er zijn meerdere houdingen mogelijk, die bepalen of er reden is voor pessimisme of optimisme. Vast staat dat het christendom eeuwenlang een reusachtige invloed heeft gehad. Heel lang was God de notie die onze cultuur samenhield. Met de hemel in het verschiet voor weldoeners en de hel voor zondaars was hij hoeder van goed en kwaad. Als deze allerhoogste waarde wegvalt, dreigt algehele waardeloosheid. De grote levensvragen moeten opnieuw beantwoord worden. Op deze situatie zie je verschillende reacties. Aan de ene kant zien we de oppervlakkige levensstijl van wat Nietzsche “de laatste mens” noemde, aan de andere kant de twijfelloosheid van de fundamentalist.’

Laten we beginnen met de laatste mens.
‘De ‘laatste mens’ is een belangrijke notie uit Aldus sprak Zarathoestra (1883-1885), het bekendste werk van Nietzsche. Tot op zekere hoogte erkent deze figuur dat God dood is. God is voor hem niet meer de morele autoriteit die hij ooit was. Alleen onttrekt de laatste mens zich aan de duizelingwekkende consequenties die dit heeft. Liever vlucht hij in hedonisme. Kenmerkend aan de laatste mens is dat hij plezier wil maken en verder niets. Genieten is zijn hoogste gebod. Hij verkiest de verstrooiing boven de ingewikkelde vragen naar zin van het bestaan. Die gaat hij uit de weg.’

En de fundamentalist? Hoe gaat hij om met de dood van God?
‘Net als de laatste mens zit hij in de ontkenningsfase. Ook de fundamentalist duikt weg voor de dood van God. In reactie daarop grijpt hij krampachtig terug op een orthodoxe interpretatie van het geloof. Zulk conservatisme is vaak een tegenreactie op een burgerlijke samenleving waarin Kerk en Staat gescheiden zijn.’

U zei dat er ook aanleiding kan zijn voor optimisme. Hoe raken we uit de impasse die de dood van God teweeg brengt?
‘Prachtig is de tekst waarin Nietzsche zegt dat de oceaan nu eindelijk open ligt, waardoor nieuwe avonturen mogelijk worden. Ziehier de ambivalentie in zijn werk: enerzijds is er de ervaring dat we iets fundamenteels zijn verloren; anderzijds de hoop dat er een nieuwe toekomst in het verschiet ligt. Vanwege het laatste punt is het volgens mij onjuist om Nietzsche te verwijten dat hij nihilist is, zoals men vaak heeft gedaan. Altijd heeft hij gezegd dat hij antwoord geven wilde geven op de vraag naar de zin van het bestaan waarin geen ruimte meer is voor welk goddelijk wezen dan ook. Hij had immers een streep gezet door elk denkbaar oriëntatiepunt in het hiernamaals. Vandaar ook het gebod in Aldus sprak Zarathoestra blijf de aarde trouw!’

Hoe doen we dat?
‘Trouw blijven aan de aarde is veel moeilijker dat we vaak denken. Niet alleen kunnen we ons niet beroepen op God, maar het permanente genieten is ook geen optie. Voor gelovigen bestaat uiteindelijk alleen het hiernamaals, voor hedonisten louter het hiernumaals. Ik kan het ook anders zeggen. Het probleem van de eerste groep is dat ze het nu offeren aan het later, terwijl de tweede groep de omgekeerde fout begaat. Zij geeft elk later prijs ten gunste van het nu.

Even tussendoor… Meer lezen over Nietzsche? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Deze valkuilen moet Nietzsche vermijden en daartoe verzint hij een gedachte-experiment. Hij legt de volgende vraag voor: stel dat ons leven zich in alle facetten  tot in het oneindige zou herhalen. Dus niet alleen de plezierige kanten, maar ook de pijnlijke. Zijn we bereid deze uitdaging aan te gaan? Deze gedachte van de eeuwige wederkeer van hetzelfde is Nietzsches antwoord op de dood van God.’

Dat klinkt als een haast ondoenlijke opgave.
‘Zeker. Er wacht geen hemelse verlossing zoals in de christelijke heilsleer. Maar ook de hedonist, die alleen maar wil genieten en zich niet bekommert om de volgende dag, gaat voorbij aan de vraag naar de zin van het bestaan. Beide houdingen zijn vormen van escapisme, waar Nietzsche juist bevestiging van het leven zoekt. Met zijn gedachte-experiment legt hij hier als het ware een vergrootglas op. Op de pieken, maar ook de dalen. De hoogtepunten omarmen is geen kunst, voor de dieptepunten is dat des te moeilijker. Dat Nietzsche ook aandacht vraagt voor het leed dat hoort bij het bestaan, lijkt misschien masochistisch, maar is dat niet. Hij wijst erop dat pijn en genot niet los van elkaar gezien kunnen worden. De eerste ervaring is nodig om de tweede zijn waarde te verlenen. Nietzsche gaat het om het volle bestaan dat in alle intensiteit geleefd wordt, en niet enkel om de prettige momenten daaruit.’

Kunt u dat preciseren?
‘We zouden kunnen zeggen dat Nietzsche pleit voor een esthetisering van ons leven. Dit moeten we vormgeven zoals een kunstenaar zijn kunstwerk. De vergelijking gaat in meerdere opzichten op. Zo is het kunstwerk een doel in zichzelf: net zoals het leven zijn rechtvaardiging niet moet ontlenen aan enig hiernamaals. Een andere vingerwijzing is de intense beleving van bijvoorbeeld een muziekstuk. Deze kan zó intens zijn dat we bereid zijn om het almaar opnieuw te beluisteren. Ga maar na hoe het publiek reageert na afloop van een concert. Dat roept: ‘Da capo! Bis! Encore!.’ Het zijn allemaal uitingen die anticiperen op een herhaling van het muziekstuk. Kennelijk hoeft grote kunst niet te vrezen voor slijtage. Zij is met andere woorden bestand tegen de eeuwige wederkeer van hetzelfde. Wellicht mogen we stellen dat zij aangeeft hoe het verder moet na de dood van God.’