Home Het kwaad Nietzsche: de omkering van goed en kwaad
Het kwaad

Nietzsche: de omkering van goed en kwaad

Door Maarten van Buuren op 6 november 2024

Friedrich Nietzsche goed en kwaad Genealogie van de moraal
FM11 Filosofie Magazine 11 echt nep fake Hans Schnitzler
11-2024 Filosofie Magazine Lees het magazine
Goed en kwaad betekenden voor klassieke denkers iets heel anders dan voor ons, schrijft Nietzsche in Genealogie van de moraal (1887).

Nietzsche beweerde Genealogie van de moraal te hebben geschreven als inleiding op zijn gedroomde, maar nooit geschreven meesterwerk. In feite werd de Genealogie niet als eenheid geschreven, maar spontaan en in delen aangeleverd, als tegenhanger bij zijn eerdere werk Voorbij goed en kwaad. De aanleidingen tot de drie verhandelingen waren impulsief en hadden te maken met Nietzsches frustratie vanwege uitblijvend succes en met opgekropte woede vanwege krenkingen die hem door Paul Rée en Richard Wagner waren ­aangedaan.

Wat betoogt Nietzsche eigenlijk in zijn drie verhandelingen? De eerste twee zijn aanvallen op de grondslagen van de moraal: de begrippen ‘goed’ en ‘kwaad’ (eerste verhandeling) en het geweten (tweede verhandeling). De derde verhandeling staat los van de eerste twee. Nietzsche vraagt zich hier af wat ‘ascese’ is, maar zijn betoog mist een duidelijke lijn. Hij werkt zich gaandeweg in de nesten en laat de lezer in verwarring achter.

Maarten van Buuren (1948) is vertaler en emeritus hoogleraar moderne Franse letterkunde aan de Universiteit Utrecht. Eerder vertaalde hij van Nietzsche Voorbij goed en kwaad en Het dionysische wereldbeeld. Gelijktijdig met zijn nieuwe vertaling van Nietzsches Genealogie van de moraal verschijnt zijn boek Nietzsches wraak. Het geheim achter Genealogie van de moraal.

De eerste verhandeling is een schitterende illustratie van genealogie als methode. Mensen hebben de neiging goed en kwaad te beschouwen als de altijd gelijk blijvende grondslagen van de moraal, maar dat is een vergissing: goed en kwaad zijn waarden die in de loop van de geschiedenis veranderen. Moraal moet volgens Nietzsche worden bestudeerd zoals een genealoog de stamboom van een familie bestudeert, of een archeoloog de bodem van een stad.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Wie zo te werk gaat, ontdekt dat goed en kwaad voor de klassieken een andere betekenis hadden dan voor ons, en zelfs een tegengestelde. Voor de Grieken en de Romeinen bestond het ‘goede’ uit eigenschappen als moed, ondernemingslust, strijdvaardigheid, expansiedrift, oorlog voeren. De machthebbers legden deze moraal op aan het volk. Zij bepaalden wat goed en wat slecht was. ‘Slecht’ waren in hun ogen de morele waarden van de slaven: medelijden, nederigheid en ­schuldbewustzijn.

Het Grieks-Romeinse rijk raakte in verval. Het christendom kwam aan de macht. De slaven kregen het voor het zeggen. Zij brachten een omkering van de moraal teweeg. Medelijden, nederigheid en schuldbewustzijn werden verheven tot het ‘goede’; moed, expansiedrift en oorlog voeren werden gedevalueerd tot het ‘kwaad’. Volgens Nietzsche bleef het waardeoordeel van de slaven van kracht tot op de dag van vandaag. Wij leven in de omgekeerde wereld. Hoog tijd om de moraal, die al zo lang op haar kop heeft gestaan, op haar voeten terug te zetten.

Er zijn volgens Nietzsche twee moralen: een herenmoraal en een slavenmoraal. Ze worden gekenmerkt door een drietal ­eigenschappen:

Perspectivisme. Vanuit het gezichtspunt van de heren zijn moed, expansiedrift en strijdlust goed; medelijden en onderdanigheid slecht. Vanuit het gezichtspunt van de slaven zijn moed, expansiedrift en strijdlust het kwaad; medelijden en onderdanigheid het goede.

Waarden. Goed en kwaad zijn tegengestelde waarden die, afhankelijk van de vraag wie de macht heeft (heren of slaven), aan dezelfde handelingen of objecten worden toegekend.

Umwertung aller Werte (Omkering van alle waarden). Onze huidige waarden goed en kwaad zijn afkomstig uit een slavenmoraal van machteloosheid; ze moeten worden omgekeerd en hersteld tot een op macht gebaseerde herenmoraal.

Lijfstraf

De tweede verhandeling gaat over het geweten. Nietzsche opent zijn betoog met de opmerkelijke stelling dat ‘geweten’ oorspronkelijk het goede geweten betekende. ‘Geweten’ is in wezen de macht die iemand in staat stelt waarden te bepalen van ­waaruit hij handelt, en deze waarden tegenover anderen te handhaven. Het goede geweten is een trots besef van vrijheid en autonomie. De mensen die over dit ‘goede geweten’ beschikken – zij vormen maar een kleine groep – zijn volgens Nietzsche ‘soevereine individuen’.

Het slechte geweten moet worden begrepen als de negatieve keerzijde van het goede geweten. Slecht geweten is schuldbewustzijn. Het besef schuldig te zijn ontstaat wanneer iemand niet in staat is zijn schuld af te lossen. Schuld in morele zin is afgeleid van schuld in financiële zin, dat wil zeggen van een contract tussen koper en verkoper. En net zoals een gedupeerde verkoper de in gebreke blijvende koper kan dwingen een uitstaande schuld aan hem terug te betalen in de vorm van een lijfstraf (denk aan Shylock uit Shakespeares toneelstuk De koopman van Venetië, die een contract sluit met de koopman op straffe van het uitsnijden van een pond vlees uit diens lijf), is morele boetedoening de vergeestelijkte vorm van een lijfstraf die opgelegd wordt vanwege een niet afgeloste schuld.

Liegende priesters

De derde en veruit langste verhandeling gaat over de ascese. Nietzsche meent dat kunstenaars en filosofen zich moeten onderwerpen aan een strenge vorm van ascese zoals geformuleerd in de christelijke monniksgelofte van armoede, nederigheid en kuisheid.

Nietzsche behandelt achtereenvolgens de perspectieven van kunstenaar, filosoof, priester en wetenschapper. Hij besteedt bijna de helft van zijn beschouwing aan de ascetische priester. Zijn betoog, dat al moeilijk te volgen was in de delen gewijd aan kunstenaar en filosoof, wordt in dit gedeelte ondoorzichtig.

Nietzsche beschuldigt de ascetische ­priester ervan het westerse denken te hebben vergiftigd. Volgens hem heerst de ascetische priester over de gelovigen zoals een machthebber over zijn slaven. De priester praat de gelovigen aan dat zij een bestaansschuld hebben ten opzichte van God. Deze schuld is zo groot dat ze onmogelijk kan worden afgelost. God eist vergelding in de vorm van een lijfstraf, zoals schuldeisers onafgeloste schulden ­invorderden door schuldenaars te onderwerpen aan ­lijfstraffen.

In het verleden werd deze straf letterlijk ­opgevat; denk aan de flagellanten die in de middeleeuwen door Europa trokken en zich door geseling tot bloedens toe verwondden. Maar in de regel verinnerlijken de gelovigen hun boetedoening en zijn zij door ­gewenning zelfs wellust gaan beleven aan deze ­zelfpijniging.

Nietzsche gaat mateloos tekeer tegen de priesters. Zij liegen het leven om tot zonde; ascese tot versterving. Maar ongemerkt verschuift zijn standpunt naar dat van de priester, en dan steekt hij zijn bewondering en afgunst niet onder stoelen of banken voor de manier waarop de priester erin slaagt zijn macht aan de gelovigen op te leggen.

Nietzsches houding is ambivalent; hij ­identificeert zich enerzijds met de gelovigen en verfoeit de priesters; anderzijds ­identificeert hij zich met hen en bewondert hun wil tot macht.

Ten aanzien van de kunstenaar en de filosoof huldigt Nietzsche een heel andere opvatting. Hij meent dat ascese een noodzakelijke voorwaarde is voor kunstenaars en filosofen die zich willen ontwikkelen tot werkelijk grote kunstenaars respectievelijk denkers. Wil iemand op het gebied van kunst of filosofie iets betekenen, dan zal hij zich moeten onderwerpen aan het gebod van armoede, nederigheid en kuisheid.

Nietzsche leerde deze les van Arthur Schopenhauer, die ascese aanbeveelt als methode waarmee de wil, dat wil zeggen de levensdrift, kan worden uitgedoofd. Nietzsche juicht ascese toe om een andere, tegenovergestelde reden. Volgens hem is ascese de discipline waarmee het leven kan worden geïntensiveerd. Ascese staat in dienst van het leven, niet van versterving. Kunstenaars en filosofen streven naar intensivering van het leven. Ze gebruiken ascese om de levensdriften, met name seksuele driften, te beteugelen en dienstbaar te maken aan hun wil tot macht. 

Dit is een bewerkte voorpublicatie van het nawoord van Nietzsches Genealogie van de moraal, dat op 14 november verschijnt bij Boom uitgevers in een nieuwe vertaling door Maarten van Buuren.

Genealogie van de moraal. Een polemiek
Friedrich Nietzsche
vert. Maarten van Buuren

Boom
208 blz.
€ 24,90