Home Het kwaad Een hart van steen
Het kwaad Rechtvaardigheid Waarheid

Een hart van steen

Er bestaan twee basistypen van de moraal, schrijft Friedrich Nietzsche: de trotse moraal van de overheersers en de afgunstige moraal van de onderdrukten.

Door Friedrich Nietzsche op 26 januari 2024

Israel in Egypt Egypte slaven heren slavenmoraal herenmoraal Nietzsche moraal 'Israel in Egypt', olieverfschilderij door Edward Poynter uit 1867.

Er bestaan twee basistypen van de moraal, schrijft Friedrich Nietzsche: de trotse moraal van de overheersers en de afgunstige moraal van de onderdrukten.

FM 2 Filosofie Magazine Friedrich Nietzsche Tim Fransen Wat hebben we nu aan de peptalk van Nietzsche
02-2024 Filosofie magazine Lees het magazine

Toen ik de vele verfijnde of ­onbehouwen moralen langsliep die tot nu toe op aarde hebben geheerst of nog steeds heersen, merkte ik dat bepaalde kenmerken regelmatig worden geassocieerd en paarsgewijs terugkeren. Uiteindelijk tekenden zich twee basistypen af en ontdekte ik één fundamenteel onderscheid.

Er bestaat een herenmoraal en een slavenmoraal. Ik voeg er direct aan toe dat in alle hogere en gemengde beschavingen pogingen zijn gedaan om beide moralen met elkaar te verzoenen, dat ze nog vaker in wederzijds misverstand door elkaar heen lopen, dat ze soms hardvochtig naast elkaar bestaan, zelfs in één en dezelfde mens, in één en dezelfde ziel. Het onderscheid in morele waarden is ofwel ontstaan in een heersende groep die zich met welbehagen van het verschil tussen haar en de overheerste groep bewust was – ofwel onder onderdanen, slaven, ondergeschikten van allerlei rang.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wanneer heersers het begrip ‘goed’ bepalen, wijzen zij op gevoelens van trots en superioriteit als kenmerken die de rangorde bepalen. Voorname mensen distantiëren zich van degenen in wie het tegendeel van gevoelens van trots en superioriteit tot uitdrukking komt: ze verachten hen. Het is duidelijk dat de tegenstelling tussen ‘goed’ en ‘slecht’ in dit eerste type moraal neerkomt op de tegenstelling tussen ‘voornaam’ en ‘verachtelijk’ (de tegenstelling tussen ‘goed’ en ‘kwaad’ heeft een andere oorsprong). Lafaards, angsthazen, krenten, mensen die uit zijn op bekrompen nut, worden door de voorname mens veracht, maar ook wantrouwigen met hun bevangen blik, mensen die zich onderdanig opstellen, die zich laten behandelen als geslagen honden, bedelende vleiers en bovenal leugenaars. Voorname mensen zijn er heilig van overtuigd dat het gewone volk leugenachtig is: ‘Wij waarachtigen’ – zo noemden de aristocraten van het oude Griekenland zichzelf.

Het spreekt vanzelf dat morele waardeoordelen overal eerst over mensen werden geveld en pas later, als een afgeleide daarvan, over handelingen (daarom begaan moraalhistorici een ernstige vergissing als ze vragen beginnen te stellen als: ‘Waarom werden daden van barmhartigheid geprezen?’). Voorname mensen ervaren zichzelf als waardebepalend, ze hebben niemands goedkeuring nodig, hun oordeel luidt: ‘Wat schadelijk is voor ons, is schadelijk als zodanig’; ze weten dat zij het zijn die de dingen waardigheid verlenen, dat zij waardescheppend zijn.

Ze bewijzen eer aan alles wat ze als eigen herkennen: zo’n moraal is zelfverheerlijking. Op de voorgrond staat het gevoel van volheid, van macht die wil overstromen, van hooggespannen geluk, het besef van een rijkdom die wil schenken en uitdelen. Ook voorname mensen helpen ongelukkigen, zij het zelden of nooit uit medelijden, maar eerder uit een impuls die voortkomt uit een overvloed aan macht. Voorname mensen eren niet alleen de machthebber ín zichzelf, maar ook de machthebber óver zichzelf, die weet wanneer hij moet spreken en wanneer hij moet zwijgen, die er plezier aan beleeft streng en hard te zijn voor zichzelf en in het algemeen respect te hebben voor alles wat streng en hard is. ‘Een hart van steen legde Wodan in mijn borst’, luidt het in een oude Scandinavische sage; een rake versregel, recht uit de ziel van een trotse Viking. Zo’n mens is er trots op niet voor medelijden te zijn gemaakt, dat is de reden waarom de held van de sage bij wijze van waarschuwing toevoegt: ‘Als iemands hart in zijn jeugd nog niet hard is, wordt het dat ook later niet.’

Voorname en dappere mannen die zo denken, staan pal tegenover een ­moraal die juist in medelijden, altruïsme of onbaatzuchtigheid het kenmerk van moraliteit ziet. Geloof in zichzelf, trots op zichzelf, een ingewortelde en ironische afkeer van ‘belangeloosheid’ behoren net zo goed tot de voorname moraal als een lichte geringschatting en reserve ten aanzien van gevoelens van medelijden en een ‘warm hart’. De machtigen weten hoe ze moeten vereren, dat is hun kunst, hun domein van creativiteit. De diepe eerbied voor ouderdom en traditie (het hele recht berust op deze dubbele eerbied), hun vooringenomenheid ten gunste van voorvaderen en ten nadele van komende generaties is kenmerkend voor de moraal van de machtigen. Omgekeerd verraden aanhangers van de ‘moderne ideeën’ met hun bijna instinctieve geloof in de ‘vooruitgang’ en de ‘toekomst’ en hun toenemende gebrek aan respect voor ouderdom de ­plebejische herkomst van hun ‘ideeën’.

Wat de tegenwoordige smaak het vreemdst voorkomt en het pijnlijkst treft aan de herenmoraal is het onverbiddelijke beginsel dat mensen alleen plichten hebben jegens hun gelijken; dat ze ten opzichte van ondergeschikten, van alles wat vreemd is, mogen handelen zoals het hun goeddunkt of ‘naar hartenlust’, in ieder geval ‘voorbij goed en kwaad’ – ja, dat ze zelfs uit medelijden mogen handelen. Het vermogen en de plicht langdurig dankbaar te blijven en langdurige wraak te koesteren (beide alleen ten opzichte van gelijken), finesse in het nemen van represailles, raffinement in het cultiveren van vriendschap, een zekere noodzaak er vijanden op na te houden (als een soort afvoerkanalen voor affecten als afgunst, twistzucht, overmoed – in wezen om betere vrienden te kunnen zijn): dat zijn evenzovele typische kenmerken van de voorname moraal die, zoals gezegd, niet de moraal is van de ‘moderne ideeën’, en daarom tegenwoordig moeilijk in te voelen, op te graven, bloot te leggen is.

Met de tweede soort moraal, de slavenmoraal, is het anders gesteld. Stel dat de onderdrukten, geknevelden, zieken, onvrijen, zij die terneergeslagen zijn en onzeker van zichzelf een moraal zouden formuleren: wat zou dan de gemene deler zijn van hun morele waardeoordelen? Waarschijnlijk een pessimistische argwaan tegenover het hele menselijke bestaan, misschien een veroordeling van de mens zelf, met inbegrip van zijn bestaan.

Slaven kijken met afgunst naar de deugden van de machtigen: ze zijn vervuld van scepsis en wantrouwen, van geraffineerd wantrouwen tegen alles wat aan de overkant als ‘goed’ wordt vereerd –, ze zouden zich ervan willen overtuigen dat zelfs het geluk daar niet ‘echt’ is. Omgekeerd brengen ze die eigenschappen voor het voetlicht die het bestaan helpen verlichten van degenen die lijden: ze vereren medelijden, dienstvaardigheid en altruïsme, genegenheid, geduld, bereidwilligheid, nederigheid en vriendelijkheid – want dat zijn de nuttigste eigenschappen, en zij vormen vrijwel de enige manier om de last van het bestaan te torsen. Slavenmoraal is in wezen nuttigheidsmoraal. Hier bevindt zich de oorsprong van die beroemde tegenstelling tussen ‘goed’ en ‘kwaad’. Volgens de slaven is het kwaad onlosmakelijk verbonden met macht en gevaar, het is iets angstaanjagends, geraffineerds en sterks dat hen belet er de schouders voor op te halen. Volgens de slavenmoraal jaagt het ‘kwaad’ angst aan; volgens de herenmoraal daarentegen jaagt juist het ‘goede’ angst aan en is dat wat het wil, terwijl zij van haar kant de ‘slechte’ mens als verachtelijk beschouwt.

De tegenstelling bereikt een hoogtepunt wanneer slaven, als logisch uitvloeisel van hun moraal, ook de ‘goede’ mens met een vleugje geringschatting besmetten (hoe licht en welwillend ook), omdat de goede mens iemand moet zijn van wie men niets te duchten heeft: hij is goedmoedig, makkelijk voor de gek te houden, een beetje dom misschien: een bonhomme. Overal waar de slavenmoraal de overhand krijgt, heeft de taal de neiging goedheid met domheid te associëren.

Een laatste fundamenteel onderscheid: het verlangen naar vrijheid, het instinct voor het geluk en het fijnzinnige genot in het gevoel van vrijheid behoren net zo noodzakelijk tot de slavenmoraal en het slavenmoralisme als de euforie van respect en toewijding het vaste symptoom vormt van een aristocratische manier van denken en evalueren.

Dat verklaart ook waarom liefde als hartstocht (onze Europese specialiteit) beslist van voorname afkomst moet zijn. Zoals men weet is ze bedacht door de Provençaalse troubadours, die magnifieke en creatieve wezens van het ‘gai saber’ [de vrolijke wetenschap, red.] aan wie Europa zoveel, ja bijna zichzelf te danken heeft.

Dit is een fragment uit Voorbij goed en kwaad, dat in september 2023 in een nieuwe vertaling door Maarten van Buuren is verschenen bij uitgeverij Boom.

Voorbij goed en kwaad. Voorspel voor een filosofie van de toekomst
Friedrich Nietzsche
vert. Maarten van Buuren
Boom
272 blz.
€ 27,90