Home Historisch profiel Montesquieu: over de geest van de wet
Historisch profiel Politiek Rechtvaardigheid Vrijheid

Montesquieu: over de geest van de wet

In een tijd waarin ‘de rechtsstaat in een crisis verkeert’, blijkt een terugkeer naar het hoofdwerk van Montesquieu leerzaam.

Door René Foqué op 25 oktober 2006

Charles de Montesquieu

In een tijd waarin ‘de rechtsstaat in een crisis verkeert’, blijkt een terugkeer naar het hoofdwerk van Montesquieu leerzaam.

09-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Charles-Louis de Secondat, Baron de la Brède et de Montesquieu werd geboren in 1689 te Bordeaux en stierf in Parijs in 1755. Hij behoort nog steeds tot de meest geciteerde rechtsgeleerden van de moderne tijd, maar hij is tegelijkertijd één van de meest verdraaide en verminkte auteurs. De negentiende eeuw maakte van hem de grote pleitbezorger van de séparation des pouvoirs, terwijl hij integendeel een voorstander was van de équilibre des pouvoirs: geen scheiding maar evenwicht van machten vormt de kern van een gematigde staats­vorm. Nog steeds fungeert hij in onze handboeken staatsrecht en in de veelheid van hedendaagse geschriften over rechterlijke rechtsvinding als de onwrikbare legalist, die niet de geest maar de letter van de wet voor heilig zou hebben verklaard. Wie de moeite heeft genomen om Montesquieus werk écht te lezen weet wel beter.

Niet alleen het negentiende-eeuwse denken en doen dienen als verklaring te worden ingeroepen voor de verminking van Montesquieus staatskundige gedachtegoed. De eigen stijl van zijn oeuvre brengt die kwetsbaarheid ook mee. Er zijn geen kant en klare, helder geconceptualiseerde schema’s in te vinden. Zijn hoofdwerk De l’Esprit des Lois is in eerste instantie geen klassiek staatkundig traktaat, maar één groot reisverslag. Montesquieu toont zich hier kind van zijn tijd. De Verlichtingsdenkers waren immers gefascineerd door het reizen en door de behoefte om de wereld te vertellen. Zij hielden van de diversiteit in zeden en gewoonten, van het exotische en van de ervaring van het andere. Door het ernstig nemen van die ervaring  – zo meenden zij – kon de geest worden bevrijd uit de beknelling van abstracte dogma’s en van wijsgerige vooroordelen. De universaliteit van algemene beginselen en de wijze waarop de menselijke rede werkzaam is in de diversiteit van culturen, dienen op een andere wijze dan die van de metafysische speculatie te worden ontdekt. De toegang tot de menselijke rede ligt in de variëteit van levenswijzen en ervaringen, niet in de vermeende eenheid van vooropgestelde ideeën of van een universalistisch natuurrecht dat zou heersen over recht en politiek. Dat geldt zowel voor het reizen in de geschiedenis als voor het reizen in de eigentijdse wereld. Zijn oeuvre is een toonbeeld van verlichte praktische filosofie. Hij was een man die leefde en dacht op het knooppunt van vele in elkaar verweven werelden.

Fatsoenlijke samenleving

In zekere zin werd hij een grensverleggend staatsfilosoof en sociale wetenschapper ondanks zichzelf. Montes­quieus werk is niet programmatisch van aard, maar integendeel – in de ware zin van het woord – essayistisch: het poogt  de grondvoor­waarden op het spoor te komen voor een gematigde staats­vorm en voor een fatsoenlijke samenleving. De auteur wil niet in de eerste plaats een kant-en-klaar staatkun­dig model ontwerpen, noch een strategie ontwikkelen om dergelijke modellen daadwerkelijk te kunnen implemen­teren. Zijn enige bekommernis bestaat erin om een denkmethodiek te ontwikke­len waarin de lezer zijn eigen weg kan vinden in de strijd tegen elke vorm van despotisme. Wat de lezer en de auteur dan met elkaar verbindt is niet een politiek-bestuurlijk programma, maar wél het verlangen naar een of andere gematigde staatsvorm. Welke dat dan in concreto zal moeten zijn blijft principieel een open vraag, waarvan het antwoord afhankelijk blijft van feitelijke omstan­digheden en van historische contexten. In die zin wil de essayist Montesquieu de lezer niet van zijn eigen concrete voorkeuren overtuigen, maar hij wil – met zijn geschriften – de lezer tot denken uitnodigen. Montesquieu geeft ons nog steeds te denken: hoe kunnen we in onze samenleving culturele verscheidenheid tot zijn recht laten komen? Waar liggen de grondslagen voor de blijvende strijd tegen alle vormen van despotie en voor de zoektocht naar de noodzakelijke voorwaarden voor een gematigde staats­vorm en voor een fatsoenlijke, pluralistische samenleving?

Een fatsoenlijke samenleving is voor Montesquieu een samenleving die zó is ingericht dat zij veiligheid én vrijheid kan garanderen voor haar burgers, dat zij mensen niet uitsluit of vernedert. Het dient een samenleving te zijn waarin het sociale weefsel niet wordt ontrafeld door de knagende angst voor de ander. Angst ontneemt mensen immers het concrete uitzicht op vrijheid en maakt mensen blind voor de waarden van het samenleven. Angst vormt de ideale bakermat voor despotie. Veiligheid en vrijheid hangen nauw met elkaar samen.  In hun samenhang vormen zij de hoekstenen van de gematigde staatsvorm. Vrijheid is dan geen ideële of metafysische kwestie, noch een abstracte categorie die los zou staan van de concrete menselijke persoon en van diens maatschappe­lijk functioneren. Vrijheid is voor Montesquieu slechts denkbaar en reëel voorstelbaar als juridische vrijheid. Zonder de bemidde­ling van het recht verliest vrijheid elke betekenis. Juist omdat het recht een noodzakelijke voorwaarde is voor vrijheid kan de wetgevende macht in de staat nooit absoluut zijn, aldus Montesquieu: ‘om te vermijden dat er misbruik wordt gemaakt van de macht dient de ene macht de andere te beschermen’.

Evenwichtige begrenzing van monopolievorming geldt als niet alleen voor het constitutionele vraagstuk van de staatsmacht, maar kan – naar de stellige overtuiging van Montesquieu – gelden als een algemeen inzicht in de wijze waarop de menselijke bestaanswijze als zodanig zich in vrijheid dient te voltrekken. De drang tot zelfrealisatie van het individuele subject kan in een fatsoenlijke samenleving nooit geïsoleerd worden uit de context van intersubjectivi­teit. Zou dat toch gebeuren, dan zou elk individueel levensproject uiteindelijk absolutisti­sche trekken gaan vertonen en slechts leiden tot de Hobbesiaanse nachtmerrie van de oorlog van allen tegen allen, waarin vrijheid obsoleet is geworden. De gematigde staatsvorm, met zijn ideaal van machtspluralisme en van checks-and-balances, impliceert een mensbeeld dat wordt gekenmerkt door tolerantie voor uiteenlopende concepties van het goede leven en bijgevolg door een gezond scepticisme ten aanzien van de aanspra­ken op exclusiviteit die in elk individueel levensproject op de loer liggen. Zoals de macht best niet in één hand wordt geconcentreerd, zo dient ook de waarheid of de rechtvaardigheid niet door één overtuiging te worden gemonopoliseerd. Montesquieus pleidooi voor een evenwicht van machten drijft op de kurken van een evenwicht van aanspraken op waarheid en rechtvaardigheid.

Met zijn passie voor verscheidenheid behoort Montesquieu ontegensprekelijk tot de traditie van het liberale denken. Tegelijkertijd evenwel wijst hij een mensbeeld af waarin het individu geabstraheerd zou worden uit de intersub­jectie­ve verbanden die zijn feitelijke levenscontext bepalen. Het individu is daarin opgenomen en maakt er deel uit van gemeenschappelijke mores en instituties. Geen verabsolu­teerd liberalisme dus, maar evenmin een gestold communita­risme. Zijn grondhouding kan eerder worden gekenmerkt als die van een dyna­misch republicanisme, dat steunt op de participatie van allen aan de publieke zaak. Het gaat dan om de gedeelde verant­woor­de­lijkheid van burgers voor de behartiging van het algemeen belang. Macht is voor Montesquieu bijgevolg niet langer op te vatten als het vermogen van een machthebber om zijn wil op te leggen aan anderen, desnoods met het gebruik van geweld of manipulatie. Macht als machtsevenwicht refereert naar een ander machtsbegrip, dat eerder aansluiting vindt bij de Aristotelische traditie. Daarin is macht te kenschetsen als het vermogen tot samen handelen.

Reiziger

Hoe kwam Montesquieu tot dit inzicht in de samenhang van de fatsoenlijke samenle­ving, de gematigde staatsvorm en de republicanistische zorg om het algemeen belang? Al eerder merkten we op dat onze auteur geen metafysicus was die zich opsloot in de begripshemel van de filosofie. Hij was een reiziger en een denker die zijn vertrekpunt zocht in de waarneming en in de concrete ervaringswereld van mensen.

Niet de metafysische speculatie, noch de vermeende zuiverheid van de wijsgerige abstractie leidt tot inzicht in de ware aard van recht, staat, politiek en samenleving, zo meent Montesquieu. Vaak houden zij ons zelfs zo in hun ban dat wij de van hen afwijken­de ervaringen als dwaalsporen gaan interpreteren. Wij moeten integendeel onze eigen ervaringswereld ernstig nemen en vertrouwen op de relevantie van onze waarnemingen. Montesquieu is een radicaal empirist.

Even tussendoor… Meer lezen over Montesquieu en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Zijn denken is niet primair deductief, maar sterk inductief. Hoe kunnen in een veelheid van waarnemingen wetmatig­heden worden ontdekt? Montesquieu doet dat door reizend in de wereld van zijn tijd en lezend in de geschiedenis zoveel mogelijk feitelijke gegevens te verzamelen omtrent de zeden en gewoonten in bepaalde culturen, omtrent de wijze waarop mensen met elkaar omgaan, welk zelfbeeld ze er in hun specifieke cultuur op na houden, in welk politiek regime ze leven, hoe hun samenleving staatkundig georganiseerd is en welke betekenis er aan het recht wordt toegekend.

Vervolgens gaat hij de veelheid van gegevens, indrukken en commentaren die hij heeft verzameld ordenen, vergelijken, en typologiseren. Op die wijze weet hij gelijkenissen en verschillen op het spoor te komen tussen situaties en culturen, regimes en maatschappij­modellen, bestuursvormen en rechtsopvattingen die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken lijken te hebben. Het inductief bereflecteren en bevragen van de bonte ervarings­wereld leidt evenwel tot een ander inzicht. Zijn methode daarbij is die van – avant la lettre – de culturele antropologie, de verklaren­de sociologie en de rechtsvergelijking. Zij brengt hem uiteinde­lijk tot de bekende conclusie dat alle – historisch zowel als actueel – waar­neembare staatsvormen variaties zijn van wat later Max Weber zal aandui­den als drie ideaaltypen: de monarchie, de despotie en de republiek.

De samenhang der dingen

Die ideaaltypen betreffen evenwel meer dan louter staatkundige modellen. Recht, staat en politiek zijn voor Montesquieu cultuurfenomenen, die als zodanig met elkaar zijn vervlochten en elkaar wederzijds beïnvloeden. Zij vormen onderdelen van wat wij – enigszins anachronistisch – een omvattende en complexe constellatie zouden kunnen noemen. Zo was Montesquieu  ervan overtuigd dat het recht steeds onderdeel is van een omvattender stelsel, waarvan de verschillen­de componenten onderling van elkaar afhankelijk zijn, niet in een monocausaal één-richtings afhankelijkheid, maar in een complexe onderlinge interdepen­dentie. De ervaring leert – aldus Montesquieu – dat een bepaald politiek regime, een bepaalde staatkundige vormgeving, een specifiek rechtsbegrip, een welbepaald mens­beeld en zelfbeeld van de burger, een even welbepaald maatschappijbeeld, steeds van elkaar afhankelijk zijn en elkaar wederzijds bepalen. Zo hebben mensen een heel ander zelfbeeld en een heel ander idee van burgerschap, gaan zij anders met elkaar om en vormen zij een ander sociaal weefsel in hun samenleving, afhankelijk van het politiek regime waarin zij leven en van het staatkundige verband en de rechtsorde waartoe zij behoren. Maar ook omgekeerd. In een republiek is dat anders dan in een monarchie en in een despotie weer anders dan in een monarchie of in een republiek. Zo heeft elke constellatie zijn eigen specifieke natuur, zijn eigen aard der dingen, die bepalend is voor elk van de genoemde componenten.

Tegen die achtergrond moet Montesquieus beroemde definitie van de wetten worden begrepen: “De wetten (les lois), in hun meest algemene betekenis, zijn de noodzakelijke verhoudingen die volgen uit de natuur der dingen”.  Dat geldt voor alle fenomenen. Dat leert ons immers een inductieve reflectie op de wereld om ons heen. Het recht neemt daarin een bijzondere plaats in, omdat het als het ware de natuur van een bepaalde constellatie verwoordt. Het woord lois kan hier overigens niet zonder meer worden vertaald met de wetten, maar in het 18de eeuwse Frans eerder met het recht.

Montesquieus rechtsop­vatting is een relationele opvatting. Daarin wordt de rechtsorde opgevat als een levend organisme van onderling met elkaar verweven rechtsbe­trekkingen, en niet als een geheel van bevelen en verboden, van eenvoudige gedragsvoor­schriften zoals dat in een imperati­vistische rechtsopvatting het geval is.

Wettenfetisjisme

Wat moeten we nu in dit verband denken van Montesquieus beroemde en berucht geworden karakterisering van de rechter als bouche de la loi? Hij zou er zich een onwrikbaar voorstander in tonen van een legalistische rechtsopvatting en van een blind wettenfetisjis­me. Daarin zou de rechter gereduceerd worden tot een automatische toepasser van de letter van de wet. Een dergelijke typering van Montesquieus opvattingen is – zoals bekend – in de hedendaagse rechtsvindingstheorie helaas gemeen­goed geworden. Toch betreft het hier een verminking van Montesquieus denken. Een goed begrip van het voorafgaande maakt dat duidelijk.

Er is meer. De metaforiek die in De l’Esprit des Lois een bepalende rol speelt heeft Montes­qui­eu ontleend aan de Engelse constitutio­nele geschiedenis van de 17de eeuw. Iudex est lex loquens, zo luidt het. De statute law – de law in the books – werden in de 17de eeuw reeds door Sir Edward Coke omschreven als the eyes of the law; de Reports typeerde hij als de ears of the law en tenslotte de rechter als the mouth of the law. De rechter ontleent zijn identiteit en zijn specifieke positie in het juridisch-politieke bestel aan het gegeven dat hij het sprekende recht vertegenwoordigt. Hij is als het ware het medium waar doorheen het recht zelf aan het woord kan worden gebracht. Daarin ligt ook ’s rechters fundamentele taak en betekenis.

De definitie der wetten – of beter: de definitie van het recht – als de noodzakelijke verhoudingen die voortkomen uit de specifieke natuur van een bestel (bv. de gematigde staatsvorm van een rechtsstatelijke democratie) bepaalt dus rechtstreeks het betekenisbe­reik van de metafoor van de rechter als bouche de la loi. Door hem spreekt het recht en worden de noodzakelijke verhoudingen, die bij een gematigde staatsvorm en bij een fatsoenlijke samenleving horen, geformuleerd: Iudex est lex loquens. Deze rechtsopvatting betreft in eerste instantie veeleer datgene wat wij nu aanduiden als algemene rechtsbeginselen, de grondrechten en mensenrechten, de normen van ongeschreven recht, dan wat wij in de uitgespro­ken 19de eeuwse zin geneigd waren als de wetten aan te duiden.

Wat betekent dat alles voor de institutionele positie van de rechter als lex loquens? Het is de grote verdienste van het Engelse systeem – aldus Montesquieu – dat het alleen de rechterlijke macht is die uiteindelijk zowel de persoonlijke als de politieke vrijheid van de burgers kan garanderen. De rechter spreekt het recht in onafhankelijkheid ten opzichte van de politiek, maar ook in onafhankelijkheid ten opzichte van de publieke opinie. Hij brengt de vaak abstracte kern van het bestel – de algemene beginselen van behoorlijkheid – tot concreet leven en geeft er een gezicht aan. De heden­daagse Franse filosoof Paul Ricoeur heeft in dat perspectief de rechter eens treffend getypeerd als  de abstractie met een menselijk gelaat.

De rechter als spreker van het recht is een van de pijlers van Montesquieus evenwichtsdenken. De tweede pijler is het idee van de gematigde wetgever. Via de politieke macht zal een samenleving flexibel maar steeds grondig zorg moeten dragen voor de noodzakelijke aanpassingen en veranderingen. Het is aan de rechterlijke macht om die gematigde staatsvorm te bewaken met de maat van de rechtsstaat, zoals die niet alleen in de wet is uitgekristalliseerd, maar ook in algemene rechtsbeginselen en mensenrechten.

René Foqué is hoogleraar in de rechtsfilosofie en in de rechtstheorie aan de Katholieke Universiteit Leuven en van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Samen met de hoogleraren J.J.M. De Valk en W. Witteveen stond hij in voor de wetenschappelijke begeleiding van de Nederlandse vertaling van Montesquieus De l’Esprit des Lois. Voor deze bijdrage werd gebruik gemaakt van het preadvies dat de auteur in 2000 schreef voor de Staatsrechtconferentie van de Vlaamse Juristenvereniging en van de lezing die hij eind januari 2006 hield op de Triasconferentie van de Tweede Kamer te Den Haag.

Over de geest van de wetten

Over de geest van de wetten
Charles de Montesquieu
Boom
888 blz.
€ 39,90