Home Identiteit Je bent zelf vreemd
Identiteit Psyche Waanzin

Je bent zelf vreemd

Wat eigen is en wat vreemd voelt is soms lastig uit elkaar te houden. Waar komt onze eigen vreemdheid vandaan?

Door Ira Pronk op 22 december 2023

vreemd l'anniversaire Marc Chagall schilderij 'L’Anniversaire', olieverfschilderij van Marc Chagall uit 1915.

Wat eigen is en wat vreemd voelt is soms lastig uit elkaar te houden. Waar komt onze eigen vreemdheid vandaan?

Filosofie Magazine FM 1 2024 vreemd normaal
01-2024 Filosofie magazine Lees het magazine

Een psychiater wordt op het einde van zijn carrière geconfronteerd met zijn eigen gekte. Piet Kuiper, die jarenlang toonaangevend was in het veld, verzeilde vlak voor zijn pensioen in een psychotische depressie. Hij vertelt hierover aan Adriaan van Dis tijdens een televisie-­interview in 1989 voor het programma Van Dis in de IJsbreker. ‘Ik kreeg de kans om de ervaring die ik mijn hele leven had onderzocht van binnenuit mee te maken,’ zegt hij zichtbaar aangedaan. Hij had hevige waanideeën: hij zou net als zijn vader aan dementie lijden, of hij verkeerde zelfs in de waan dood te zijn. De ergste gedachte die zich aan hem opdrong was dat hij zijn dochter moest ombrengen. ‘Ik vond het leven zo ontzettend vreselijk. Ik was ervan overtuigd dat ik het mijn dochter moest besparen.’

Een absurde, irrationele en zelfs levensbedreigende gedachte dringt door in het hoofd van de zo redelijke psychiater. Toch is wat Kuiper doormaakte niet uniek; we worden veel vaker overmand door vreemde gedachten. Dat kan pathologisch zijn, bijvoorbeeld wanneer iemand met een gelukkig huwelijk in een manie wil scheiden, of als iemand met anorexia ervan overtuigd is niet te moeten eten, zelfs als dat de eigen gezondheid in gevaar brengt. Maar ook zonder psychiatrische stoornis kunnen gedachten, gevoelens of handelingen aanvoelen alsof ze niet van jezelf zijn. Ik denk zelf aan vluchtige haatgevoelens over mijn lichaam tijdens een ongesteldheid, de gedachte dat ik een vriendschap niet waard ben wanneer ik me schuldig voel over een onhandige actie of het gevoel van extase – dat me boven mezelf uittilt – bij een verliefdheid.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Soms sta ik perplex van deze intieme vreemdheden. Want waar komen ze vandaan? Hoe kunnen eigen gedachten, gevoelens en handelingen vreemd zijn? Dringen vreemde gedachten of gevoelens op een of andere manier van buitenaf door in het zelf? Of zit die vreemdheid al vanbinnen? En zo ja, kun je dan nog wel van een zelf spreken?

Twijfel

We beschouwen onze gevoelens, gedachten en handelingen doorgaans als het intiemste deel van onszelf. Ook in de filosofie wordt het ‘zelf’ vaak gelijkgesteld aan het innerlijk leven. Voor John Locke is de mens bijvoorbeeld zijn herinneringen, en voor René Descartes is ‘ik’ zelfs niets anders dan het denken. Maar in de context van de psychiatrie is dat idee moeilijk vol te houden.

In Strangers to Ourselves (2022) beschrijft Rachel Aviv de vreemdheid die psychiatrische patiënten ten deel valt. ‘Ik leefde het leven van een vreemdeling,’ citeert ze een vrouw met een bipolaire stoornis. Om haar diepe ongelukkigheid uit de weg te gaan, verliest ze zichzelf telkens in een andere sociale rol; die van society girl, hardwerkende student, en uiteindelijk alcoholist.

Iedere psychiatrische patiënt wordt geconfronteerd met een vreemdheid die het zelf overvalt, schrijft de invloedrijke Amerikaanse psychiater John Sadler. Die vreemdheid zal voor iedereen anders zijn en hangt ook af van de diagnose. Bij anorexia openbaart vreemdheid zich onmiddellijk in het lijf en in het voedsel, terwijl bij een stemmingsstoornis zoals een depressie het vreemde je in episodes overvalt – heel normale zaken blijven verstoken van zin. En bij een psychose kan de vreemdheid geconcentreerd zijn in een waan, waar iemand later pas met vreemde afstand op terugkijkt.

Waar wordt begrijpelijke angst een onbegrijpelijke waan?

Een van de moeilijkste dingen daarbij, stelt Sadler, is dat de grens tussen eigen en vreemd ook voor de persoon in kwestie niet helder te trekken is. Neem het voorbeeld van Kuiper; hij kreeg het waanidee dat hij aan dementie lijdt. In het interview vertelt hij dat die waan wel degelijk voortkwam uit een reële angst om net als zijn vader ten prooi te vallen aan die ziekte. Waar wordt de begrijpelijke angst een onbegrijpelijke waan? Het vervagen van de grens tussen gedachten, gevoelens en handelingen die als afkomstig van jezelf aanvoelen en die toch vreemd voelen wordt in de literatuur ook wel ‘zelf-ziekte-ambiguïteit’ genoemd. Die ambiguïteit leidt tot veel leed en twijfel bij psychiatrische patiënten: waar houd ik zelf op en begint het vreemde?

Deze twijfels gelden bij mensen met een psychiatrische stoornis in extreme zin, maar ze zullen niemand helemaal vreemd voorkomen. Wie twijfelt er immers niet over welke rol zijn stemming, hormonen of lichamelijke toestand speelt bij het vormen van een ­gedachte, het nemen van beslissingen of het beslechten van een ruzie? ‘Je bent jezelf niet als je trek hebt’, weten we uit een reclame van een bekende chocoladereep. En niet voor niets moet je soms een nachtje slapen over iets. Je bent, kortom, vaak niet de meester van je eigen gedachten.

Dat inzicht levert een filosofisch probleem op: het staat haaks op het beroemde cogito van Descartes – ‘Ik denk dus ik ben’. Na een methodische twijfel komt Descartes tot de conclusie dat het feit dat hij denkt het fundament is van zijn bestaan. Maar wat is er nog over van het cogito als je denkt dat je dood bent, of dat je je dochter moet vermoorden? Of in lichtere zin, als je jezelf niet zo de moeite waard vindt? Geldt dan nog wel ‘ik denk dus ik ben’? Zo’n denkspoor brengt je misschien eerder bij Arthur Rimbaud, die schreef: ‘Ik is een ander’ (Je est un autre). Of gewoon: wie ben ik?

Denken betekent dus niet altijd een fundament vinden zoals bij Descartes. Denken kan ook betekenen: in een afgrond kijken, alleen maar vreemdheid zien en de houvast kwijt zijn. ‘Door te denken heb ik van mijzelf een echo en een afgrond gemaakt,’ schrijft de Portugese dichter Fernando Pessoa, die erom bekendstaat dat hij vanuit verschillende heteroniemen schreef. In Boek der rusteloosheid (1982) lijkt hij al denkend in vreemdheid op te gaan. ‘Ik heb mezelf vermenigvuldigd door me in mezelf te verdiepen. Het kleinste voorval – een verandering vanwege het licht, het opgerolde vallen van een dor blad (…) – al die dingen, die niet van mij zijn, binden linten van weerklank en weemoed om mijn gevoelige denken.’

Gespleten wezens

Als je gedachten, gevoelens of handelingen vreemd kunnen zijn, kun je dan nog spreken van een zelf? Of lossen we, zoals Pessoa in zijn teksten lijkt te doen, op in vreemdheid? De Franse filosoof Paul Ricoeur worstelde ook met die vraag. In zijn boek Oneself as Another (1990) schrijft hij dat je op basis van je alledaagse ervaring van de wereld wel móét concluderen dat Descartes ongelijk heeft: er is geen autonoom denkend ik. Voordat het zelf zich al denkend op afstand kan zetten van de rest van de wereld, wordt het al geconfronteerd met vreemde gedachten en gevoelens die zijn autonomie verstoren. Ricoeur kan daarom niet anders dan concluderen: ‘Le Cogito est blessé’ (Het cogito is gewond). Er is altijd een vreemdheid die het denkende ik inkruipt.

Volgens Ricoeur begint die vreemdheid bij het eigen lichaam: je kunt je denken hier niet los van begrijpen. Ons bestaan is ‘pathetisch’, schrijft hij. ‘Onze relatie tot de wereld, andere mensen en onszelf wordt gevoeld voordat het wordt begrepen.’ Ons denken heeft eerst lichamelijk bestaan. Een mooi voorbeeld hiervan vond ik in de roman De details van Ia Genberg, die een zoektocht naar haar verleden begint omdat ze op bed ligt met precies de juiste verhoging. ‘Achtendertig graden is een temperatuur waarbij het vermogen van het lichaam om in leven te blijven intact is, terwijl je belangstelling om een fit en bijdetijds maatschappelijk wezen te zijn is bekoeld, en die laagte biedt een aangename matheid aan mensen die het kunnen verdragen om het verleden als een roedel honden rond hun benen te hebben.’

Een persoon zijn betekent jezelf voordoen als meer dan je bent

Het feit dat we vreemde gedachten, gevoelens of handelingen kunnen hebben verraadt onze opmaak, schrijft Ricoeur in Oneself as Another. Hij is sterk beïnvloed door Immanuel Kant, die dacht dat de mens wordt gekenmerkt door een spanning tussen gevoel en rede: we zijn rationele wezens, maar zijn ook onderhevig aan de wetten van de (arationele) natuur. Ook Ricoeur ziet mensen als gespleten wezens. We worden gevormd door onze reflectieve gedachten, maar ook door onze waarnemingen, gewaarwordingen en instincten. Een mens is niet simpelweg een autonoom zelf; hij wordt ook gekenmerkt door een onvrijwillig deel van zichzelf dat hem conditioneert en zijn autonomie verstoort.

Fake it till you make it

Het vreemde dringt door tot in het hart van het zelf. Maar betekent dit ook dat we al denkend de afgrond in kijken? Volgens Ricoeur hoeft dat niet het geval te zijn. ‘We zijn fundamenteel gespleten,’ schrijft hij. En dat is onoplosbaar, want deze vreemdheid tekent ons: ons bestaan is door onze lichamelijkheid vermengd met de wereld. ‘De mens,’ zegt hij, ‘wordt gekenmerkt door een voortdurende uitbarsting van vreemdheid in het hart van het zelf.’ Maar hij zegt ook dat we niet in vreemdheid hoeven te berusten.

In de praktijk, schrijft hij, weten we namelijk altijd een manier te vinden om met dat vreemde om te gaan. Een persoon zijn betekent volgens hem eigen en vreemd tegelijkertijd zijn, en je daar niet door te laten ontmoedigen. Je hebt immers altijd nog een verhouding tot je eigen vreemdheid: je kunt het onderzoeken, erover praten, en door dat proces maak je van jezelf weer een eenheid. Dat deed ook Kuiper: door zijn wanen te onderzoeken incorporeerde hij zijn psychiatrische verleden in zijn levensverhaal. Zelfs de simpele daad om het ‘vreemde’ als vreemd aan te merken, helpt om het een plek te geven in je bestaan.

Persoon zijn betekent jezelf voordoen als meer dan je bent. Je eigent je de vreemde en onvrijwillige delen van jezelf toe. Dat gaat volgens het fake it till you make it-principe: als je de vreemde en onvrijwillige delen maar lang genoeg als deel van jezelf beschouwt, worden ze dat uiteindelijk ook.