Home Politiek Jacques Rancière: ‘Democratie moet weer een schandaal worden’
Politiek

Jacques Rancière: ‘Democratie moet weer een schandaal worden’

We haten de ware democratie al sinds Plato, zegt Jacques Rancière. Een interview met het linkse geweten van Frankrijk.

Door Florentijn van Rootselaar op 11 februari 2008

Jacques Rancière filosoof beeld Philolike/Wikimedia

We haten de ware democratie al sinds Plato, zegt Jacques Rancière. Een interview met het linkse geweten van Frankrijk.

02-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Ezels en paarden, bewust van hun vrijheid en waardigheid, duwen de mensen in de straat opzij – ze willen ongestoord kunnen slenteren; vrouwen zijn gelijk aan mannen, vaders aan zoons, vreemdelingen aan burgers, jongeren zijn niet minder dan ouderen, diezelfde ouderen imiteren de jeugd. Plato gaf zo’n 2500 jaar geleden al een ironische schets van de democratische wereld, een uitvinding van Athene, de Griekse stadsstaat waar hij woonde. Die democratie is de omgekeerde wereld, oordeelde hij, waarin niets meer de natuurlijke plek inneemt; iedereen is er aangetast door de ziekelijke drang naar vrijheid en gelijkheid.

Bij Plato ligt het begin van de moderne ‘haat jegens de democratie’, betoogt Jacques Rancière in zijn gelijknamige pamflet, La Haine de la Démocratie. We hebben alleen maar een paar beelden toegevoegd aan de fabel van Plato: de ontembare democratische ezel heeft nu gezelschap gekregen van de jonge consument van popmuziek, reality tv, een uitkering, die toch  antikapitalistische illusies koestert.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Jacques Rancière –filosoof uit Parijs – is in Nederland vanwege zijn recent vertaalde Het esthetische denken. Tegelijkertijd verscheen de begeleidende bundel Grensganger tussen disciplines. Over Jacques Rancière. Het interview met de filosoof vindt plaats in de kamer van de Franse consul aan de Amsterdamse Vijzelgracht, waarin de geluiden doordringen van de werkzaamheden aan de nieuwe Amsterdamse metrolijn.

Wie is Jacques Rancière? Op 25-jarige leeftijd leverde Rancière – net als zijn leermeester, de marxistische filosoof Louis Althusser – een bijdrage aan een nog steeds veelbesproken boek over Marx. Tegenwoordig valt zijn naam als inspiratiebron voor de linkse politiek in Frankrijk. Ségolène Royal, de socialistische tegenkandidaat van Sarkozy tijdens de Franse presidentsverkiezing in 2007, verwijst onder meer op haar blog naar hem: ‘Zoals een Frans filosoof, Jacques Rancière, zegt, is het tijd om aan het woord democratie “zijn kracht van het schandaal” terug te geven en om ons te herinneren dat het allereerst het gelijke recht betekent betekent “van degenen die geen speciale status hebben om te mogen regeren”, om zich bezig te houden met publieke zaken.’ Daarna volgen nog een paar verwijzingen naar Rancière.

Wat vindt Rancière daarvan? ‘Royal heeft vier regels ontleend aan La Haine de la Démocratie. Ik hecht er niet veel belang aan dat ik ben geciteerd door haar, en dat ik werd gezien als de denker achter haar campagne. Ik heb nooit bijgedragen aan enige presidentiële campagne, ook omdat ik tegen de praktijk ben van presidentiële verkiezingen.’  

Haat

Kan Rancière uitleggen wat hij wil zeggen in zijn boek over democratie dat Royal zo kort aanstipt? Het woord democratie zelf, zegt hij, is de uitdrukking van haat. Het was eerst een belediging, bedacht in het antieke Griekenland door mensen die niets ophadden met de macht van het volk; die haat is de laatste jaren alleen nog maar groter geworden. ‘Ik werd getroffen door een denkproces dat de afgelopen vijftien, twintig jaar is ontstaan in het Westen en meer in het bijzonder in Frankrijk: een steeds negatievere manier van denken en spreken over democratie. We zouden leven in een samenleving van egoïstische individuen, consumenten, onverschillig voor het publieke goed, voor het algemeen belang. Ze zijn alleen maar fanatiek bezig met het eigen welzijn, zodat in de samenleving als geheel een gevoel van geestelijke verlatenheid zou ontstaan.’

Voorbeelden van deze haat? ‘Er ontwikkelen zich steeds gewelddadiger manieren van spreken, die de democratie beschuldigen van alle kwaad: zij stellen het failliet van de school aan de kaak. De school zou geleid worden door het ideaal van de markt: de leraren zijn marktkooplieden, en de leerlingen veeleisende cliënten die hun eisen opleggen. En de opstanden in de banlieues werden meteen in termen van democratische consumptie beschreven. De essayist Alain Finkielkraut, zo ongeveer de standaardvertegenwoordiger van de hedendaagse Franse ideologie, verkondigde dat consumeren het enige is wat deze jongeren willen, de goederen verkrijgen die ze elke dag op tv zien. Ze leggen scholen in de as, omdat die een obstakel vormen om te consumeren.’ Het is frappant, constateert Rancière, dat de mensen die als consumenten worden gestereotypeerd, juist degenen zijn die het minste geld te besteden hebben.  

Populisme

Hoe werkt die haat jegens de democratie? Bij Rancière betekent die vraag: welke manieren van spreken gebruiken mensen om kritiek op de democratie te geven? Hij laat zien welke woorden en begrippen we gebruiken, wat de oorsprong daarvan is en welke effecten die woorden hebben. ‘Populisme’ is zo’n woord waarmee de moderne democratiehater probeert zijn gelijk te halen. Rancière: ‘Populisme is een concept dat dient om alles wat verschilt van de dominante orde op één hoop te gooien. Er zijn allerlei uiteenlopende bewegingen die de dominante economische en politieke orde betwisten: van ultranationalistische en xenofobe bewegingen tot aan sociale bewegingen. Door alles populisme te noemen, herleid je alle tegenstellingen, alle verschillen tot eenzelfde model.’

‘Populisme begon als een woord dat veel werd gebruikt binnen het marxisme, of preciezer : het leninisme. Het was een scheldwoord om degene aan te duiden die niet aan de kant stond van het proletariaat, van de avant-garde, maar die gericht was op het verleden, die uitging van een kleinburgerlijke reactionaire ideologie. Het is interessant om te zien dat veel concepten van de marxistische traditie die dienden om de kleinburger te diskwalificeren, zijn overgenomen door het zogenaamde dominante liberale discours. Dat was in Frankrijk zichtbaar in 1995 tijdens de grote stakingen en demonstraties tegen de verandering van het stelsel van sociale zekerheid [Het plan was onder meer om mensen later met pensioen te laten gaan, om minder medicijnen te vergoeden en om gepensioneerden en werklozen meer voor medicijnen te laten betalen, FvR]. Die stakingen werden meteen gehekeld als een vorm van populisme, van archaïsme. Men zei: die sociale bewegingen zijn hetzelfde als Le Pen, als extreem-rechts. Dat is het volk dat we achter ons hebben gelaten, het volk van gisteren dat zich vastklampt aan de privileges van gisteren.’

Maar wordt het woord populisme soms ook niet terecht gebruikt? Bijvoorbeeld om de nee-stemmers tegen de Europese grondwet mee te typeren? Waarom een referendum uitschrijven als de uitkomst wordt gewantrouwd? vraagt Rancière zich af. Het lijkt alsof bij dit referendum de oorspronkelijke betekenis van verkiezing weer werd gebruikt. Verkiezingen werden in het verleden, zo blijkt uit historische studies, niet gebruikt om de volkswil uit te drukken, maar dienden om de zittende en machthebbers te bevestigen in hun onomstreden macht. Verder vindt Rancière de kritiek op de nee-stemmers ook inhoudelijk onterecht. ‘De Europese constitutie is antipolitiek. Constituties zijn in het verleden het resultaat geweest van een volksbeweging. Ik zou zeggen: er is een constitutie als er een volk is. In het geval van Europa is het verontrustend dat er geen Europees volk is. Het is de eerste keer dat de wetten van de markt moeten dienen als wetten van de gemeenschap. Het is een constitutie die in werkelijkheid een politieke ruimte onderdrukt. Daarom ben ik tegen die grondwet. Niet omdat het zou gaan om het bedreigen van het nationale door het supranationale, maar omdat het de negatie is van de politieke ruimte.’

Die kritiek werd weggewuifd door de politieke leiders die wezen op de noodzaak van de constitutie. De economie zou er om vragen of de grondwet zou noodzakelijk zijn om een oorlog te vermijden; over deze kennis meenden de politieke leiders, gesteund door de economische wetenschap, te beschikken. Dat is het punt waar het de democratiehater volgens Rancière werkelijk om gaat. Plato’s spot met de ezels en paarden, de kritiek op de uitzendingen van Loft Story – de Franse versie van het Nederlandse televisieformat Big Brother –, verhullen een andere, wezenlijker haat. Die haat is gericht op het inzicht dat democratie op niets anders is gebaseerd dan op de democratische mens en zijn veronderstelde ongelimiteerde verlangens. Uiteindelijk is er in de democratie niet iemand die het beter weet dan een ander en daarom het land mag leiden. Rancière:‘Er zijn twee manieren om de organisatie van de gemeenschap te zien. Of men denkt dat er mensen zijn die van nature gekwalificeerd zijn om de gemeenschap te leiden, omdat ze de representanten van God zijn, het rijkst of het meest geleerd. Dat is de logica van de politie en niet van de politiek. Als je daarentegen politiek bedrijft, is de vooronderstelling noodzakelijk dat niemand meer geschikt is dan een ander om de mensen te leiden. Dat betekent dat de macht zonder fundament is, of dat het fundament van de macht niet meer inhoudt dan dat het niet uitmaakt wie de macht heeft. Democratie is het in werking zetten van deze gelijkheid, die moet worden voorondersteld, ook door onze oligarchische regeringen. Het politieke volk, als het bestaat, is samengesteld uit de mensen die worden verondersteld egoïstisch te zijn.’  

Loterij

Dat was volgens Rancière een inzicht waarop Plato stuitte en dat zelfs hij moest aanvaarden. Plato inventariseerde de gronden waarop macht in Athene gebaseerd kon zijn. Bijvoorbeeld de macht van de oudere over de jongere, van de meester over de slaaf – allemaal gronden die zijn gebaseerd op het eerder of het beter geboren zijn. De zesde grond is de macht van het weten, de wetenden hebben macht over de onwetenden. Al deze gronden van macht, zegt Rancière, hebben te maken met een hiërarchie die ook nog eens voortkomt uit ‘natuurlijke verhoudingen’.

De zevende grond van de macht, zegt Rancière, beschouwden de Atheners als de meest juiste. Namelijk het geliefd zijn door de goden, door het lot. Dat uitgangspunt kreeg in de Atheense politiek vorm door belangrijke politieke functies te laten bepalen door het lot. Wie de macht had, werd letterlijk bepaald door een loterij, een principe dat de linkse presidentskandidaat Royal vorig jaar ook wilde invoeren door een soort ‘jury’ in te stellen van willekeurig gekozen burgers die de gekozenen zouden moeten controleren. Het inzicht dat de grond om te mogen regeren ontbreekt, zegt Rancière, is de ware democratie.

We zijn er tegenwoordig aan gewend geraakt om dat inzicht in de grondeloosheid van de democratie te verdringen, zegt Rancière. De Atheense democratie, zeggen we tegenwoordig, moest wel vervangen worden door een representatieve democratie, alleen al omdat landen groter zijn en besturen meer kennis vraagt. Het idee dat democratie samenvalt met representatieve democratie is een uitvinding van recente datum, zegt Rancière. Het is een manier om de volksmacht te kunnen combineren met een elite van politici.

Deze inzichten brengen Rancière er niet toe de representatieve democratie te verwerpen. Wel vindt hij dat democratie niet geïdentificeerd moet worden met die representatieve democratie, noch met wetten en instituties. Democratie gaat die macht altijd te buiten, omdat zij niet samenvalt met de macht van de deskundigen, van wetten et cetera. Democratie is de macht van mensen die net zo goed geregeerd kunnen worden als kunnen regeren. Dat is het tegengif tegen een bestuur van experts, en ook tegen een bestuur van mensen die graag willen regeren, een verlangen dat Plato overigens ook al bekritiseerde.

De democratie heeft volgens Rancière de opgave zogenaamde privé-wensen – zoals pensioenen of de vergoeding van medicijnen – publiek en politiek te maken. Een regering heeft vaak de neiging om dit soort wensen te beschouwen als privébelangen, waardoor ze de publieke sfeer steeds kleiner maakt. Democratie is niet – zoals de haters van de democratie denken – de catastrofe van de consumerende mens die bedwongen moet worden, maar de strijd van deze democratische mens om de publieke sfeer zo groot mogelijk te maken. Die strijd heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat allerlei zaken die tot de privésfeer zouden behoren – belangen van vrouwen, slaven, werknemers – in de publieke sfeer werden gebracht, waar bijvoorbeeld stemrecht voor vrouwen werd geëist. Het recht op werk dat arbeidersbewegingen in de negentiende eeuw eisten, was volgens Rancière niet in de eerste plaats een manier om hulp te vragen aan de welvaartsstaat, maar de ‘constitutie’ van werk als ‘structuur van het collectieve leven’, die onttrokken werd aan het domein van de privébelang.  

Verheerlijking

Na de uiteenzetting over de ware geest van de democratie blijft de vraag: waarom moeten we de democratie verkiezen en niet een of andere vorm van bestuur? Rancière: ‘Politiek is niet de noodzakelijke inrichting van de wereld. Er zijn veel samenlevingen die leven of hebben geleefd zonder politiek. Daar organiseert het collectief zich eenvoudigweg via economische belangen of door de religieuze wetten. Je kunt het stellen zonder politiek, en dat is ook vaak gebeurd, maar daarvoor moet wel een prijs betaald worden. Bij de opstanden in de Franse voorsteden zie je dat er zaken zijn die niet eenvoudig geregeld kunnen worden door de politiek als politie.’
‘Tegenwoordig is er een mondiale dominantie van de rijkdom, er is geen manier om daar buiten te vallen. Om daar toch tegenwicht aan te kunnen bieden, gaan mensen zich beroepen op bijvoorbeeld de theocratie of de archaïsche verheerlijking van het bloed. Twintig tot dertig jaar geleden zouden de ouders van die jongeren hebben behoord tot de arbeiders, er was een vorm waarin ze zich konden herkennen. Tegenwoordig is er geen vorm meer die op de een of andere manier de bevolkingen, hun frustraties en hun verlangens kan verzamelen.’

‘Wat overblijft is het geweld, de oorlog. Strikt genomen is politiek een pacifistisch conflict. Als dat onmogelijk wordt gemaakt, ontstaat het geweld. Dat geldt ook voor de jongeren van de banlieues die hun territorium bezetten en vernietigen. Dat is de uitdrukking van hun afwezigheid in een politieke en sociale orde.’

De haat tegen de democratie

De haat tegen de democratie
Jacques Rancière
vert. Walter van der Star
Octavo
140 blz.
€ 18,-