Home Alain Finkielkraut: ‘Onze cultuur verkeert in nood’

Alain Finkielkraut: ‘Onze cultuur verkeert in nood’

Door Florentijn van Rootselaar op 23 juni 2014

Cover van 07/08-2014
07/08-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Alain Finkielkraut is somber – somberder dan ooit. ‘Ik dacht dat ik was geboren en opgegroeid in een soort France eternelle en dat eeuwige Frankrijk blijkt vergankelijk. Onder mijn ogen valt het uit elkaar.’ Finkielkraut praat alsof hij een toespraak houdt: volzinnen, een gedragen, wat sombere toon. Pas aan het eind van het interview, als hij over voetbal spreekt, wordt zijn toon lichter en worden zijn zinnen korter.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het gesprek vindt plaats in het literatuurhuis Passa Porta in Brussel, waar de Franse denker op uitnodiging van zijn uitgever een middag doorbrengt om interviews te geven. Finkielkraut zit aan een tafel, omringd door boeken – een paar zijn opengeslagen. Ergens aan de zijkant ligt de vertaling van zijn nieuwste boek – Ongelukkige identiteit. De ontsporing van de multicultuur – met een omslag in vrolijke kleuren, terwijl het pamflettistische werk geen vrolijke kost bevat. Het is nog uitgesprokener, nog somberder ook dan zijn vorige essays: Frankrijk zoals we het kennen, maar ook Europa, dreigt te verdwijnen door de opkomst van internet en door de immigratie van mensen van buiten Europa.

Onlangs nog leidde Finkielkrauts visie tot een fel debat in Frankrijk. Hij zou toetreden tot de Académie Française, het hoogste wat je als Frans intellectueel kan overkomen, en dat ging niet zonder verzet; ook de leden van de Académie – de onsterfelijken – hadden zo hun opvattingen. Een anoniem gebleven lid zei: ‘We willen toch Le Pen niet in de onsterfelijkheid verheffen?’ Toch verdedigen juist ook Finkielkrauts critici zijn intelligentie en eigenzinnigheid: hij is te slim om in de valkuil van extreem-rechts te vallen, vindt bijvoorbeeld Jean-Luc Nancy, een denker aan de linkerzijde van het politieke spectrum.

U hebt het boek opgedragen aan Thomas, uw zoon. Waarom?
‘Vanwege het thema: het boek gaat over de overdracht, van kennis, van inzichten. Tegenwoordig kost het ons grote moeite om die erfenis uit het verleden te aanvaarden: onze tijd wordt gekenmerkt door ondankbaarheid van het heden jegens het verleden. Verder wil ik zo ook mijn genegenheid voor mijn zoon tonen.’

Uw ouders kwamen als vluchtelingen in Frankrijk. U omarmde de Franse cultuur, de generatie van uw zoon keert zich ervan af. Kunt u die drie generaties Finkielkraut beschrijven?
‘Mijn vader is geboren in Warschau. Eind jaren twintig, begin jaren dertig werd het leven van de Joden in Polen erg moeilijk en is hij geëmigreerd naar Frankrijk. Vervolgens is hij door de nazi’s gedeporteerd uit Frankrijk. Mijn moeder komt uit het destijds nog Poolse Vlov, tegenwoordig gelegen in Oekraïne. Tijdens de oorlog heeft ze, met valse papieren, gewerkt in Duitsland; daarna is ze gevlucht naar Antwerpen. Twee jaar na de oorlog ontmoette ze in Frankrijk mijn vader en zijn ze getrouwd. Ik ben hun enige zoon.

Ik ging in Parijs naar school. Mijn ouders hebben me altijd aangespoord om daar goed mijn best te doen; ik heb me ingespannen om dat te doen, en zo heb ik van de Franse cultuur tot me genomen wat ik kon. Zijzelf spraken onder elkaar vaak Pools, en ze kwamen van elders, dus werden de verschillen tussen ons steeds groter naarmate ik meer integreerde in Frankrijk; ik verwijderde me van hen omdat zij niet zo vertrouwd waren met de Franse taal als ik.

Mijn zoon is geboren in een wereld in mutatie, een technologische mutatie ten eerste: Régis Debray [Frans filosoof, FvR] spreekt over de passage van de graphosfeer naar de videosfeer – een andere mediasfeer. Mijn zoon communiceert per computer en boeken spelen een aanzienlijk kleinere rol in zijn leven dan in het mijne. Verder zijn er demografische veranderingen die maken dat het Frankrijk van nu steeds minder lijkt op het Frankrijk waarin ik ben opgegroeid. Het is een land waarin de immigranten van buiten Europa steeds talrijker zijn, met gevolgen voor de verhoudingen tussen de mensen. Mensen voelen zich vreemden op eigen bodem. Zelf ben ik nog altijd verbaasd, want ik dacht dat ik was geboren en opgegroeid in een soort France eternelle, en dat eeuwige Frankrijk blijkt vergankelijk. Onder mijn ogen valt het uit elkaar.’

Wat doet die nieuwe wereld van computers en internet met de samenleving?
‘Het web verbindt alle individuen, met beelden, maar meestal met andere mensen, toe wie ze zich richten per telefoon, sms, mail. Lezen is de ervaring van een scheiding. Lezen betekent dat je je losmaakt, al ben je niet alleen, want je bent verbonden met een auteur – maar in veel gevallen is die dood. Verder heb je behoefte aan kalmte en stilte om het werk binnen te gaan. Dus naarmate mensen meer verbonden zijn, hebben ze minder ruimte en tijd om te lezen, die vreemde vorm van communicatie met de doden. Connectie, hegemonie van het heden – dat zijn de voornaamste kenmerken van het web, terwijl lezen een scheiding met de actualiteit impliceert en de levenden met de doden verbindt.’

Prima toch, dat contact tussen mensen? Waarom moet je je afsluiten om boeken van dode schrijvers te lezen?
‘Omdat een maatschappij pas die naam waardig is – zo zegt Auguste Comte – als die is samengesteld uit meer doden dan levenden. Wat de mensheid karakteriseert in vergelijking met andere soorten is precies de herdenking, en lezen is een vorm van herdenking. Ik ben bang dat door de technologische veranderingen van tegenwoordig de mensheid armer wordt. De mensen leven tegenwoordig in een wereld van mogelijkheden, ze hebben de wereld tot hun beschikking, maar ik zie niet in hoe een beschaving zich kan voortzetten als de lijn tussen de levenden en de doden wordt verbroken.’

Ik begrijp het nog steeds niet. Waarom is die band met de doden zo belangrijk?
‘Ons tijdperk is paradoxaal. Het houdt maar niet op de rebel te prijzen, de excentriekeling, de transgressie, maar tegelijkertijd tolereert het absoluut geen nostalgie. Het weigert afstand te nemen van het heden. Terwijl dat toch is wat de cultuur ons aanbiedt: ze bevrijdt ons van het keurslijf van de actualiteit, ze nodigt ons uit een vervreemde blik op onszelf te werpen, ze stelt ons in staat te vergelijken. De cultuur moet daarom weer de plek krijgen die ze verdient. Ze moet ons van de wijs kunnen brengen.’

En wat levert dat op – je van de wijs laten brengen? Niet alles door de bril van het heden bekijken?
‘Het heden leert ons de Ander op een voetstuk te plaatsen, de ander met een hoofdletter A, de vluchteling, de vreemdeling, de immigrant. We vragen de Ander om zijn identiteit uit te dragen, zelfs om die te vieren. Die rehabilitatie hebben we zo’n beetje overal gezien, bij alle filosofen; de ideologische vertaling daarvan is de wel erg romantisch getinte omarming van de Ander. Tegelijkertijd zijn we bang om te verwijzen naar onze eigen cultuur, laat staan dat we daar trots op zijn. Dat zou er maar toe leiden dat we vreemdelingen uitsluiten of – erger nog – vervolgen.

Ik zal een voorbeeld geven. Laatst bezocht ik mijn vroegere lagere school. In de grote hal hangt een kaart van de wereld met daarop foto’s van leerlingen uit het buitenland, vooral uit Afrika. Onder die foto’s stond: “Ik kom uit … en daar ben ik trots op.” Maar er trots op zijn dat je uit Frankrijk komt, dat is niet meer mogelijk. Ik pleit ook niet voor trots, maar wel voor de mogelijkheid om te verwijzen naar je oorsprong. Zelfs als die Frans is.’

Hoe verklaart u die afkeer van de eigen cultuur?
‘Het zijn de demonen van de identiteit. Sinds Hitler zijn we wantrouwig wanneer een volk zich laat voorstaan op een eigen identiteit; we weten waar die aanspraak toe leidt. Ook hebben we afstand genomen van elke universele claim. We weten dat onze identiteit maar beperkte rechten heeft; daar heeft de geschiedenis van het kolonialisme wel voor gezorgd. We willen niet langer onze particuliere inzichten uitdragen als universeel en voorschrijven aan een ander volk.’

Voltaire
Finkielkraut heeft zijn boek doorspekt met de uitkomsten van onderzoeksrapporten. Daaruit blijkt dat ten tijde van het hoofddoekendebat ook een andere kwestie speelde: ‘Over allochtone leerlingen die Voltaire en Rousseau haram [verwerpelijk] vinden. Ook de literatuur moest het bij hen ontgelden. Madame Bovary was een gevaarlijk pleidooi voor de vrijheid van de vrouwen.’

Na het debat werd de lesstof aangepast. In in 2008 werd het vak algemene culturele ontwikkeling uit de staatsexamens gehaald, want het zou iedereen die niet vertrouwd is met klassieke culturele werken direct uitschakelen. Kennis daarvan wordt immers vaak via de familie doorgegeven – een onzichtbare vorm van discriminatie. Daarvoor in de plaats kwam een lesprogramma waarin het erom ging, aldus de commissie die zich erover boog, de zin voor innovatie te stimuleren. Andere deelnemers aan het debat stelden voor om ‘uit te gaan van de wijkcultuur’ en ‘videogames een centrale rol te geven’.

Maar we heben ons toch niet alleen maar aangepast aan de Ander, of aan degen die uit zijn naam spreken. In Nederland hebben we Geert Wilders, in uw land het Front National. Die nemen het toch op voor de eigen cultuur?
Finkielkrauts stem wordt luider en hij steekt zijn handen in de lucht om zijn woorden kracht bij te zeten. ‘We moeten ermee stoppen te denken dat alles waar ik voor sta door het Front National belichaamd wordt. De cultuur, de literatuur, de schoonheid van de taal, van het landschap – dat lijkt me niet bepaald de obsessie van die partij. Die partij geniet een groeiende populariteit omdat andere partijen weigeren de zorg om de eigen cultuur serieus te nemen. De ongerustheid is echter legitiem en er moet rekening mee worden gehouden door alle republikeinse partijen. Links maakt iedereen voor racist uit die dit aankaart. Dan kom ik in opstand. Die beschuldiging is niet op zijn plaats. We moeten nadenken over deze ellende en oplossingen bedenken.’

De eigen cultuur is al lang niet meer een dominante waarde die door middel van kruistochten wordt opgelegd, zegt Finkielkraut. ‘Frankrijk is niet meer zoals het misschien te lang heeft gedacht het land van de universele waarden. Onze oude cultuur verkeert in nood. Daarom refereer ik aan het patriottisme van de compassie waarover Simone Weil spreekt, “het gevoel van schrijnende tederheid voor iets moois, kostbaars, broos en vergankelijks”. Dat is wat er over is van Europa en Frankrijk. Onze beschaving verdient het des te meer om geliefd te worden naarmate ze fragieler is.’

Even terug naar uw zoon. Hij is, zegt u, geboren in een andere wereld dan u. Hoe is uw contact met hem?
‘Hij was bang dat mijn politieke voorkeuren zich slecht zouden ontwikkelen, maar ondertussen zijn de debatten tussen ons verzacht. Wat blijft is dat hij niet de lezer is die ik had gewenst dat hij was. Hij heeft niet dezelfde reflexen als ik, dezelfde voorliefde voor boeken. Ik lees graag, ik probeer daar zo veel mogelijk tijd aan te besteden, en het is ook een beetje mijn beroep. Dat verschil kan voor kleine moeilijkheden zorgen, want het valt me zwaar niet te proberen hem liefde voor boeken bij te brengen.’

Ik las een grappig blog van hem op internet. Daarin beschrijft hij jullie bezoek aan een match van Paris Saint-Germain (PSG). Vader, moeder en zoon zitten zelfs in het vak van de F-side.
‘Ik heb al heel vroeg die smaak voor voetbal op hem overgedragen – dáárin ben ik geslaagd. Op dat vlak hebben we in elk geval een verstandhouding, een enigszins curieuze, maar ludieke verstandhouding. We bekijken samen wedstrijden, we becommentariëren partijen. Ik houd me namelijk goed op de hoogte, terwijl ik gelukkig niet alle wedstrijden bekijk.’

Hij beschrijft ook hoe u in de metro onderweg naar het stadion, tegen het raampje gedrukt door de vele supporters, hard blijft praten, over de vraag om erkenning van de Palestijnse staat. ‘Ik voel me opgelaten’, schrijft hij, ‘door die geest die van alles om hem heen weet te abstraheren om door te gaan met denken.’
‘Ja, hij is erg aardig. Hij spot met me, met mijn omgang met de dingen. Juist door de ironie is het zo aardig.’

Er wordt flink gescholden tijdens de wedstrijd: de tegenstanders zijn zakken, de scheidsrechter is een mietje. Uw zoon schrijft: ‘Mijn vader vindt dat “gebrek aan elegantie” maar niets.’ Dit is niet bepaald de galante wereld waar u zo van houdt.
‘“Parijs, Parijs, sodemieter op” – dat is de extreem vulgaire kreet van de tegenstanders van PSG. Mijn zoon houdt van ze, hij begrijpt ze, hij zegt dat ze maar plagen. Voor mij is het te veel, ook omdat ik zulke goede herinneringen heb aan de tijd dat mijn vader mij meenam naar voetbal. Toen regeerde op de tribunes een zeker savoir-vivre. Ik herinner me nog dat er werd geapplaudisseerd voor de tegenstanders als ze een mooie actie uitvoerden. Dat gebeurt niet meer. De supporters zijn werkelijk debiel. Ze willen de overwinning van hun team tegen elke prijs. Als het andere team slecht speelt, doet dat niets af aan hun winst. Een winst door overtredingen is even verdienstelijk. Het doel heiligt de middelen. Ik zou willen dat de sport er nog toe opvoedde om verlies te leren aanvaarden. Je kunt niet altijd winnen. Winst mag ook niet ten koste van alles gaan. Ook leren supporters minder dan vroeger om te leven met onzekerheid: rijke clubs als PSG kopen goede spelers en daardoor kopen ze ook een grotere kans op winst.’

Hij schrijft ook dat u zich tijdens de wedstrijd kunt overgeven aan uw legendarische pessimisme: u vreest dat het 0-0 zal blijven. ‘Vaak heeft hij wel gelijk, maar ik vraag me af of zijn onverstoorbare en dappere zoektocht naar de waarheid, de basis voor zijn hele intellectuele engagement, hier werkelijk op zijn plaats is.’
‘Hij kent me inderdaad goed. We hebben niet meer de botsingen waarin hij alles herleidt tot politieke tegenstellingen tussen ons. Hij ziet goed dat ik met mijn eigen middelen de waarheid zoek. Dat getuigt toch van een grotere volwassenheid?’

Dus ondanks het feit dat lezen verdwijnt, gaat het zo slecht nog niet met uw zoon.
‘Zeker, ik ben ook niet helemaal wanhopig. Dingen kunnen nog ten goede keren. Maar als het lezen verdwijnt of wordt gemarginaliseerd, zal ik daar verdrietig om zijn.’