‘Dat was een stralende dageraad. Alle denkende wezens hebben deze periode gezamenlijk gevierd. Het was een tijd van verheven emoties, een spiritueel enthousiasme keek recht in het hart van de wereld, alsof de verzoening van het goddelijke en het wereldse nu voor het eerst tot stand kwam.’ Tijdens een van zijn colleges ‘filosofie van de geschiedenis’ haalt Hegel vol vuur herinneringen op aan de Franse Revolutie. Hegel (1770-1831) is inmiddels aan het einde van zijn leven. Hij is rector in Berlijn en herinnert zich veertig jaar na dato het ongekende optimisme dat de gebeurtenissen in Frankrijk destijds bij hem en de andere studenten in Tübingen teweegbrachten.
In oktober 1788 meldt Georg Wilhelm Friedrich Hegel zich bij de Tübinger Stift, een klein en niet erg vooruitstrevend protestants seminarie waar ruim tweehonderd studenten verblijven. Hegel komt uit het nabijgelegen Stuttgart en het was de wens van zijn overleden moeder dat hij theologie zou gaan studeren aan de Stift. Maar bij aankomst is hij erg teleurgesteld. Tübingen is een saaie en ouderwetse provinciestad. Er heerst aan de Stift een streng regime van orde en tucht: de leerlingen dragen lange zwarte pijen en wie ongehoorzaam is wordt opgesloten in de ‘studentencel’. En het onderwijs staat er ook al niet best voor.
Er is ook goed nieuws. Vrijwel direct na zijn aankomst raakt hij in contact met de latere dichter Friedrich Hölderlin, en twee jaar later sluit de vijf jaar jongere Friedrich Schelling zich bij hen aan. Met z’n drieën delen ze een kamer. Deze kennismaking zal een belangrijk stempel drukken op Hegels leven en zijn intellectuele en politieke vorming bepalen.
Ook Hölderlin en Schelling vinden Tübingen saai. De studenten vervelen zich. Ze spijbelen tijdens de lessen en het gebed. Hegel staat bekend als langslaper. Liever dan met de lessen houdt hij zich bezig met kaarten, drinken en discussiëren, en dat maakt dat hij nogal eens een uurtje te laat komt. ‘O, Hegel, je verdrinkt dat kleine beetje verstand dat je hebt!’ schijnt men in Tübingen regelmatig geroepen te hebben. Hegel en zijn vrienden leiden een typisch studentenleven. Hegel houdt erg van dansen en van feesten, en wordt tijdens het zomerfeest van 1791 verliefd op Auguste Hegelmaier, de dochter van een hoogleraar theologie. Maar helaas, zijn liefde wordt niet beantwoord. Doordat hij de kantjes ervanaf loopt, worden zijn cijfers gaandeweg slechter, en hoewel hij dat goed verbergt, lijdt Hegel daar behoorlijk onder.
Franse Revolutie
De studietijd van Hegel bestrijkt roerige jaren. In 1789 breekt de Franse Revolutie uit, maar in het Duitse Tübingen blijft alles nog een hele tijd onveranderd. Dat maakt de jonge studenten Hegel, Hölderlin en Schelling onrustig en opstandig: ze willen alles over de omwentelingen in Frankrijk weten. Gedrieën besluiten ze om in elk geval géén priester te worden. De idealen van vooruitgang, van een betere wereld en een nieuwe moraal lokken. De drie verruilen hun theologielessen voor colleges filosofie. Ze richten een politieke discussieclub op waarin ze de recente ontwikkelingen in Europa bespreken. Hölderlin en Schelling worden fanatieke deelnemers aan de buitenschoolse leesclub over Kant, maar Hegel doet daar niet aan mee. Hij wil op dat moment eigenlijk geen beroepsfilosoof worden, maar een ‘verlicht denker’ in de ruimste zin van het woord – een intellectueel. Met grote ernst en toewijding wijdt Hegel zich aan het bestuderen van Rousseau en aan politieke discussies. Zijn ernst zal Hegel de bijnaam ‘de oude man’ opleveren.
Samen met zijn vrienden Hölderlin en Schelling heeft Hegel ook nog een andere bijnaam: het trio wordt wel ‘de robuuste jakobijnen’ genoemd – naar de fanatieke voorvechters van de democratie uit Parijs. Vanaf 1789 herdenken de drie elk jaar de 14e juli, de verjaardag van de Franse Revolutie. Beroemd is de anekdote dat ze op een van die herdenkingsdagen zelfs een vrijheidsboom in Tübingen oprichten. Het verhaal, opgetekend door een ouderejaarsstudent, beschrijft hoe de drie vrienden de Franse Revolutie-dans Carmagnole om de boom heen dansen, terwijl ze daarbij een Duitse uitvoering van de ‘Marseillaise’ zingen – speciaal voor de gelegenheid door Schelling vertaald naar het Duits. Het verhaal is flink overdreven; volgens Hegel-biograaf Terry Pinkard zongen de vrienden waarschijnlijk alleen de Duitse ‘Marseillaise’. Toch blijft het een van de bekendste anekdotes om het enthousiasme weer te geven waarmeehet drietal de Franse Revolutie en de daaropvolgende toegenomen macht van het volk begroet. Ze voelen zich verenigd door een revolutionair elan. Ze dromen van een revolutie die door de filosofie bewerkstelligd zal worden.
Even tussendoor… Meer lezen over Hegel en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
‘Durf te weten’, de belangrijkste boodschap van de Verlichting, spreekt Hegel zeer aan. De theologie interesseert hem niet erg, maar verder heeft hij een nogal brede belangstelling: esthetiek, geometrie, geschiedenis en filosofie. En omdat hij pertinent geen priester wil worden, overweegt Hegel een overstap naar de studie rechten. Maar daar komt niets van in. Vader Hegel heeft zelf rechten gestudeerd, en heeft weliswaar een goede baan, maar voor zijn zoon heeft hij toch iets anders in gedachten. Hegel moet beslist het seminarie afmaken.
Dat doet hij. Maar Hegel weet niet hoe snel hij weg moet komen uit het benauwende Tübingen. Tijdens zijn laatste studiejaar gebruikt hij zijn slechte gezondheid als excuus om de examens thuis, vanuit Stuttgart, te kunnen doen. ‘Hoe gaat het in Tübingen?’ vraagt hij zijn vriend Schelling retorisch, om zijn brief te vervolgen met: ‘want nergens wordt de oude wereld zo oprecht gepropageerd als daar.’
Hegel studeert af en neemt nog voor hij is afgestudeerd een baan aan als huisleraar in het Zwitserse Bern om te voorkomen dat hij, ondanks zijn lage cijfers voor preken, toch nog opgeroepen zal worden als priester. Zijn eindrapport meldt dat Hegel een goed schrijver is (‘goed leesbare stijl’), maar een slecht redenaar (‘geen bijzondere retorische vaardigheden’). In 1793 verlaat Hegel Tübingen, en niemand verwacht eigenlijk nog ooit van hem te horen. Laat staan dat iemand verwacht dat hij ooit zou uitgroeien tot een van de belangrijkste filosofen aller tijden.
Popular-Philosoph
Zijn aanstelling in Bern biedt Hegel voldoende vrijheid om te beginnen aan zijn carrière als Popular-Philosoph, de Duitse variant van de philosophe, de Franse verlichtingsdenker. Zij beoefenen filosofie op een toegankelijke manier en verspreiden de ideeën van de Verlichting onder het publiek door bijdragen te leveren aan kranten en culturele tijdschriften. In Bern schrijft Hegel zijn eerste teksten, die grotendeels gebaseerd zijn op het lees- en denkwerk uit Tübingen. Meteen in 1793 voltooit hij Fragmente über Volksreligion und Christentum, waarin hij zijn ideeën over religie en theologie uiteenzet. De tekst, die beter bekendstaat als het Tübinger Fragment, behandelt het probleem hoe we het verlangen naar volledige en onvoorwaardelijke persoonlijke vrijheid en vrijheid van geweten kunnen verenigen met een gemeenschap die een gezamenlijke moraal moet hebben. Hegel citeert hierbij Kant, die stelt dat het individu, als het bij zijn verstand te rade gaat, dezelfde conclusies zal trekken als alle andere rationele wezens, en dat de spanning tussen een individuele en een gemeenschappelijk moraal dus op redelijke wijze op te lossen is.
Al aan het einde van de achttiende eeuw wil Hegel een onderscheid maken tussen de rol die religie speelt in het individuele en in het publieke leven, blijkt uit het Tübinger Fragment. Hij maakt daartoe een onderscheid tussen ‘subjectieve’ en ‘objectieve’ religie. Objectieve religie is verbonden met een kerk, een leer en met de theologie. Subjectieve religie daarentegen is een individuele zaak, een kwestie van geloof, dat de mens kan inspireren en motiveren. Volgens Hegel is de objectieve religie dood en de subjectieve springlevend. Als men wil weten welke rol religie speelt in een samenleving, moet men de subjectieve religie onderzoeken, dat wat de mensen beweegt, niet de kerkelijke dogma’s. Hegel sluit aan bij Rousseau en stelt dat de morele en spirituele vernieuwing die de mens nodig heeft, ontstaat uit het geloof van de mensen, de Volksreligion, en niet uit de leer van de kerk.
Een andere tekst die duidelijk de sporen van de politieke discussieclub van de Stift draagt is Das älteste Systemprogramm des deutschen Idealismus (1797). Het is te lezen als een vervolg op Rousseaus Het maatschappelijk verdrag. Aan het handschrift is te zien dat het geschreven is door Hegel, maar de geestelijk auteur van de tekst is naar alle waarschijnlijkheid Hölderlin, of mogelijk Schelling. De tekst is nogal anarchistisch. De staat is een mechanische en antihumane instelling die op den duur zal verdwijnen, stelt het programma. Want de staat is een machine, de menselijke vrijheid is een idee, en een idee kan niet in een machine gerealiseerd worden, redeneert de auteur. Verlichtingsdenker Hegel vindt dat het verstand alleen niet genoeg is om de wereld te kennen. De rede leidt tot weten en tot wetenschap, maar niet tot wijsheid, stelt hij. Het systeemprogramma benadrukt dan ook het belang van mythologie, kunst en poëzie, wat de rol verraadt van medeauteurs Hölderlin en Schelling
Napoleon
Het ideaal van de Verlichting – bevrijding van de mens uit zijn zelfverkozen onmondigheid – blijft leidraad in Hegels werk. De bestorming van de Bastille in 1789 en de onthoofding van de Franse koning hebben zo’n enorme indruk op hem gemaakt dat hij in zijn werk voortdurend op zoek is naar de betekenis van historische omwentelingen en ‘het doel in de geschiedenis’. De geest van de Franse Revolutie, die de individuele autonomie van de burgers tot uitgangspunt van alle sociale en politieke instituties heeft gemaakt, zal niet meer in de fles gaan. Maar vooruitgang gaat met horten en stoten. In 1806 trekken de troepen van Napoleon plunderend voorbij onder het raam van Hegel, die inmiddels in Jena is gevestigd. Ondanks zijn afkeer van de bezetting krijgt Hegel grote bewondering voor Napoleon: ‘De keizer – deze wereldziel –, ik zag hem door de stad rijden om zijn troepen te inspecteren. Het is fantastisch om een mens te zien die geconcentreerd in één punt, zittend op zijn paard, zich uitstrekt over de hele wereld en die regeert.’
De geestelijke erfenis en de vrijheid van de Franse Revolutie lijken met de inval van de Franse troepen in één beweging tenietgedaan te worden. Maar zo is het niet, stelt Hegel. De geschiedenis kent een ontwikkeling, weliswaar doelgericht, maar niet lineair. Met sprongen en terugvallen. Maar alle gebeurtenissen in de geschiedenis zullen uiteindelijk tot meer individuele vrijheid leiden. Het hele werk van Hegel, inclusief zijn meest beroemde werk Fenomenologie van de Geest, dat hij vlak voor de inval van Napoleon afrondt, draait om de realisering van individuele vrijheid. In Philosophie der Geschichte stelt hij: ‘De geschiedenis van de wereld is niets anders dan de ontwikkeling van het vrijheidsbewustzijn.’
Hegel is een laatbloeier, maar aan het einde van zijn leven is hij een beroemd en gevierd docent, auteur en rector aan de universiteit van Berlijn. Met zijn zware Zuid-Duitse accent is hij voor de Berlijnse studenten soms moeilijk te verstaan. Maar hij heeft bepaald geen heimwee naar zijn geboortestreek. Sterker: hij ziet het overstijgen van zijn provinciaalse afkomst en zijn eindbestemming in de grote stad als zijn levensdoel. Hegel wil deel uitmaken van de moderne Europese cultuur en toetreden tot een ‘universele klasse’, zegt hij tegen zijn vrouw Marie, zodat zijn reputatie niet slechts toevallig en lokaal zal zijn, maar kosmopolitisch.
Zijn jeugdvriend Schelling groeit al veel eerder uit tot een gerespecteerd filosoof – op voorspraak van hem kon Hegel een aantal jaren eerder aan de universiteit in Jena terecht –, maar als Hegels ster op zeker moment die van Schelling voorbijstreeft, zal Schelling in een jaloerse bui beweren dat Hegel alles van hem heeft gejat. Hegel is een koekoek, bazuint hij rond, en hij stelt laatdunkend vast dat Hegel niet meer heeft gedaan dan ‘een sonate voor viool omzetten in een pianosonate’. Hegel heeft zich publiekelijk nooit zo negatief over hem uitgelaten, maar hij heeft Schelling misschien ook niet alle credits gegeven die hij wel verdiende, meent hij later zelf ook. In zijn laatste levensjaar wil Hegel zich dan ook met Schelling verzoenen. Hölderlin, die dan al tientallen jaren krankzinnig is en in Tübingen wordt verpleegd, is hij uit het oog verloren. Maar jeugdvriend Schelling besluit hij opnieuw op te zoeken. Tijdens de jeugd, schrijft hij na die ontmoeting, ‘komen jongeren zo dicht bij elkaar en zijn ze zo op gericht op één neiging, de wil, en de handeling als gevolg daarvan, die maakt dat elke onderneming van de een vanzelf ook een onderneming van de ander wordt. In de vriendschap tussen volwassenen is dat niet langer zo. […] Vriendschap, de innerlijke neigingen, principes, de algemene richting van het leven blijft, maar het is niet langer de vriendschap tussen jonge mannen. […] Het is inherent aan de principes van ons leven dat, over het geheel genomen, elk mens voor zichzelf zorgt, dat wil zeggen, in elke fase bekwaam handelt.’ Hegel berust in de herinnering aan de vriendschap, die gekenmerkt werd door jeugdige overmoed, en de noodzaak van het uiteengroeien op latere leeftijd.
Schelling was tijdens zijn laatste ontmoeting met Hegel nog niet helemaal over zijn wrok heen. Maar enkele jaren later – Hegel is inmiddels dood – zal Hegels zoon Immanuel belangstelling tonen voor Schellings filosofie en colleges bij hem gaan volgen. Via hem zal hij zich postuum met Hegel herenigen, en vanaf dat moment zal hij de zoon van zijn oude vriend voortaan uitnodigen op zijn verjaardag.
Fenomenologie van de Geest
Georg Wilhelm Friedrich Hegel
vert. Willem Visser
Boom
496 blz.
€ 29,90