Home Historisch profiel Harry Frankfurt, de analyticus van de vrije wil
Historisch profiel Liefde Vrijheid Waarheid

Harry Frankfurt, de analyticus van de vrije wil

Je bent vrij als je kunt willen wat je wilt, dacht Harry Frankfurt. Hij richtte zijn analytische geest op doodgewone en diepmenselijke thema's.

Door Maarten Meester op 17 november 2023

Harry Frankfurt filosoof vrije wil

Je bent vrij als je kunt willen wat je wilt, dacht Harry Frankfurt. Hij richtte zijn analytische geest op doodgewone en diepmenselijke thema's.

FM12 FM 12 Filosofie Magazine cover
12-2023 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

‘Je kunt doen wat je wilt, maar je kunt niet willen wat je wilt.’ Harry G. Frankfurt – destijds onder medefilosofen bekend als Descartes-specialist, áls ze hem al kennen – lummelt eind jaren zestig wat rond in zijn kantoor op Rockefeller University in New York wanneer deze gemeenplaats hem te pakken krijgt. Klopt die wel? Kun je niet willen wat je wilt? En kun je ook niet niet willen wat je wilt? De filosoof werkt zijn gedachten uit in twee artikelen die hem tot een niet te passeren station in het vrije-wildebat maken.

In zijn artikel ‘Freedom of the Will and the Concept of a Person’ stelt ­Frankfurt (29 mei 1929 – 17 juli 2023) dat onze verlangens hiërarchisch geordend zijn. Eerste-ordeverlangens zijn puur gericht op iets buiten onszelf, terwijl tweede-­ordeverlangens gericht zijn op andere verlangens. Je handelt uit vrije wil als beide soorten verlangens overeenstemmen. Dus als je wilt wat je wilt.

Neem drie drugsverslaafden, stelt Frankfurt, A, B en C genoemd. A en B willen van hun verslaving af, volgen afkickcursus na afkickcursus, maar steken toch steeds weer – weliswaar vol afschuw – de spuit in hun aderen. Naast een eerste-ordeverlangen (drugs!) hebben zij dus ook een tweede-ordeverlangen (ik wil niet naar drugs verlangen). Drugsverslaafde C daarentegen spuit wanneer zijn lichaam aangeeft dat het daar behoefte aan heeft, zonder enige reflectie op dat verlangen.

We zijn geen speelbal van onze verlangens

Stel dat A uiteindelijk toch afkickt, dan handelt hij uit vrije wil (eerste- en tweedeordeverlangen zijn in overeenstemming). Stel dat B daarentegen tot het inzicht komt dat hij wel wil stoppen, maar niet tegen de verslavende werking van de drugs op kan – dan spuit hij niet uit vrije wil. Omdat C de vraag of hij verslaafd wil zijn niet eens stelt (en dus geen tweedeordeverlangen heeft), kan hij nooit uit vrije wil spuiten.

Zoals de titel van zijn artikel al aangeeft, verbindt Frankfurt zijn opvatting over de vrije wil met de vraag wanneer iemand een persoon is. Voor hem is dat alleen het geval als iemand tweede-­ordeverlangens heeft. Zowel A als B is een persoon omdat beiden naast het eerste-ordeverlangen ook een tweede-ordeverlangen hebben. C daarentegen heeft alleen eersteordeverlangens, wat maakt dat hij geen persoon is, maar een wanton, (een lastig te vertalen begrip, dat zoiets betekent als ‘robbedoes’, ‘wild kind’).

Niet-menselijke dieren, maar ook kleine kinderen en sommige volwassen mensen laten zich volgens Frankfurt puur door hun eerste-ordeverlangens leiden. Voor een wanton lijkt inderdaad de gemeenplaats te gelden: ‘Je kunt doen wat je wilt, maar je kunt niet willen wat je wilt.’ Wat iemand tot een persoon maakt, is dat hij niet uit losse verlangens bestaat, maar dat die verlangens een structuur vertonen, samenhang hebben.

Frankfurt neemt daarmee een middenpositie in in een discussie die zich al eeuwen voortsleept. In tegenstelling tot Immanuel Kant (1724-1804) stelt hij dat niet onze redelijke vermogens, maar onze verlangens ons tot een persoon maken. Maar anders dan David Hume (1711-1776) vindt Frankfurt dat wij niet de slaaf zijn van onze passies. Wij zijn geen speelbal van onze verlangens, maar kunnen ons ertoe verhouden, juist doordat we er een hiërarchie in kunnen aanbrengen.

Breinchip

In zijn andere beroemde paper ‘Alternate Possibilities and Moral Responsibility’ probeert Frankfurt een andere gemeenplaats in het vrije-wildebat onderuit te halen: alleen als een persoon ook anders had kunnen handelen, kunnen we hem in morele zin verantwoordelijk houden voor zijn daden. Om aan te tonen dat dit principe niet altijd opgaat, komt Frankfurt met wat in de literatuur een ‘tegenvoorbeeld in Frankfurtstijl’ is gaan heten: een onrealistisch, maar provocerend gedachte-experiment dat een gangbare theorie op losse schroeven zet.

Stel, Jones wil een ABN AMRO-filiaal beroven. Black wil ook dat Jones dat filiaal berooft, maar hij weet dat Jones niet altijd even dapper is. Om te voorkomen dat Jones zich op het laatste moment bedenkt, implanteert Black een chip in Jones’ hoofd waarmee hij hem kan laten doen wat hij wil. Zo kan hij Jones dus ook de bank laten beroven als hij dat zelf niet meer durft. Jones overwint echter zijn angst en berooft zelf de bank, zonder dat Black de chip hoeft te activeren. Conclusie: Jones heeft uit eigen wil de bank beroofd en is verantwoordelijk voor zijn (mis)daad. Maar hij had geen alternatieve mogelijkheden; ook als hij het uiteindelijk niet had gewild, had hij het toch gedaan, want Black had hem daartoe met behulp van de chip gedwongen. Ergo, het principe van alternatieve mogelijkheden gaat niet op.

De twee artikelen zorgen voor verhitte discussies. Leidt zijn theorie van meerdere-ordeverlangens niet tot een oneindige regressie? Zijn er dan derde-ordeverlangens over tweede-ordeverlangens, en vierde-ordeverlangens over derde-ordeverlangens enzovoort? En had Jones werkelijk geen alternatieve mogelijkheden? Hij had zich toch op het laatste moment kunnen terugtrekken? Goed, hij had dan alsnog onder dwang van Black de bank beroofd, maar onder dwang iets doen is toch iets anders dan vrijwillig iets doen?

Frankfurt werd bekend door zijn provocerende gedachte-experimenten

Frankfurt reageert met de hem kenmerkende nonchalance. ‘Er zijn talrijke pogingen ondernomen om mijn argumenten te weerleggen,’ schrijft hij later in een intellectueel zelfportret. ‘Deze pogingen werden almaar complexer en ik voelde er weinig voor om verwikkeld te raken in hun subtiliteiten. (…) Ik heb er tamelijk veel vertrouwen in dat mijn positie ter zake correct is en dat de juistheid ervan uiteindelijk voor iedereen duidelijk zal zijn zonder enige verdere bijdrage van mezelf.’

Een nuancering hierbij is dat ­Frankfurt niet zozeer zichzelf hoog aanslaat, maar de academische filosofie laag aanslaat. Zijn ‘ambities als geleerde en filosoof zijn in aanzienlijke mate onvervuld gebleven’, zo beoordeelt hij zichzelf. Dat is verrassend gezien zijn gelauwerde status als filosoof – hij was van 1990 tot 2002 hoogleraar aan Princeton University. Over de academische filosofie meldt hij dat hij al sinds het begin van zijn leven ‘als professioneel filosoof bezorgd is geweest over de droogheid en, om zo te zeggen, de filosofische irrelevantie van veel filosofische activiteit’.

Rabbijn

Opmerkelijk voor een filosoof die zoveel moeite heeft gedaan om aan te tonen dat je kunt willen wat je wilt, is dat hij schrijft dat zijn eigen keuze voor de filosofie is ‘gebaseerd op een onvermogen van mijn kant om te beslissen wat ik echt het liefst wilde doen’. Zijn carrière als filosoof, zegt hij tevens, ligt ‘dicht genoeg’ bij de eerste voorkeur van zijn pleegmoeder: rabbijn. Al had zij pianist ook goed gevonden – ze was zelf pianolerares.

Samen met haar man, een boekhouder, adopteert ze Harry kort nadat die als David Bernard Stern ter wereld is gekomen in een opvanghuis voor ongehuwde moeders. Zij geven hem de naam waaronder hij bekend zal worden: Harry Gordon Frankfurt. Hij zal zijn biologische ouders nooit leren kennen. Wel ontwikkelt hij zich tot een verdienstelijk amateurpianist. Uit zijn eigen eerste huwelijk krijgt hij twee dochters. Na zijn scheiding hertrouwt hij.

Bullshit is een groter gevaar voor de waarheid dan de leugen

‘Het is waar dat er sommige ongelukkige kinderen zijn van wie de ouders zich totaal niet om hun welzijn bekommeren,’ schrijft Frankfurt droog in zijn boek The Reasons of Love (2004), zonder iets over zijn eigen biologische ouders te zeggen. Hij is naar eigen zeggen over de liefde gaan schrijven omdat hij de filosofie dichter bij het gewone leven wil brengen: ‘Ik zag niet in waarom analytische filosofie ongeschikt zou zijn om op een verhelderende manier kwesties aan te pakken die centraal zijn voor de gewone bekommernissen in een mensenleven.’

Dat hij zich op de liefde werpt kun je ook zien als een poging om het regressieprobleem op te lossen dat velen zien in zijn theorie van meerdere-ordeverlangens. Neem de liefde van ouders voor hun kinderen, die Frankfurt – opmerkelijk gezien zijn eigen verleden – als exemplarisch ziet. Je kunt een eerste-ordeverlangen hebben naar een pop voor je kind. Je kunt ook een tweede-ordeverlangen hebben: ik wil dat ik een pop voor mijn kind wil. Maar je afvragen waarom je wilt dat je een pop voor je kind wilt, is onzinnig. Het is evident dat je dit wilt uit liefde voor je kind.

Wat in vrijwel absolute zin voor de liefde van ouders geldt, geldt op een soms minder strikte manier voor alles wat we willen. We voelen liefde voor bepaalde zaken en die drijft ons uiteindelijk. ‘De totaliteit van de verschillende dingen waar een persoon om geeft – samen met zijn ordening van hoe belangrijk ze voor hem zijn – specificeert doeltreffend zijn antwoord op de vraag hoe te leven.’ Een groot deel van de zaken waar we om geven ligt vast in onze biologie, psychologie en omgeving. Vrijwel iedereen wil dat het goed gaat met zijn kinderen, wil zelf in leven blijven, goede relaties met anderen enzovoort.

Small talk

Dit maakt Frankfurts filosofie pragmatisch en in zekere zin ook amoreel: buiten de liefde en wat we zelf belangrijk vinden, is er geen criterium om vast te stellen wat willenswaardig is. Uiteindelijk neigt hij toch meer naar Hume dan naar Kant. Net als Hume ziet hij de mens primair als een willend en handelend wezen. Als we niet goed weten wat we willen, is dat vooral vervelend omdat het ons onzeker maakt. Als we niets willen, is dat nog erger omdat het ons leven zinloos maakt. Onze geest is gezond als die ‘wholehearted’ (van ganser harte) is, wat wil zeggen dat die ‘een onverdeelde wil heeft’. Pogingen à la Kant om de moraal te gronden in onze redelijke vermogens vindt Frankfurt panrationalistisch, ze kennen de ratio een te grote rol toe in ons leven.

Maar dat leidt niet noodzakelijkerwijs tot immoreel gedrag. Denk aan de exemplarische rol van de liefde die ouders voor hun kinderen voelen. Van jezelf houden impliceert ook dat je geeft om anderen.

Even tussendoor… Meer lezen over Frankfurt en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Het betekent ook niet dat je zomaar wat in het rond kunt kletsen. Onverwacht heeft Frankfurt in 2005 nog een bestseller met On Bullshit. De heruitgave van dit essay uit 1986 verschijnt in 25 talen en staat zes maanden op de New York Times-bestsellerlijst. De filosoof betoogt erin dat bullshit een veel groter gevaar voor de waarheid is dan de leugen. De leugenaar is zich nog bewust van de waarheid – anders is liegen onmogelijk. Maar de bullshitter bekommert zich er totaal niet meer om.

De titel en onderwerp van zijn boek leveren moeilijkheden op als Frankfurt op de Amerikaanse televisie verschijnt; ‘bullshit’ wordt consequent ‘bull-pieeep’ – het woord wordt gezien als te grof om op televisie te zeggen. Desondanks geeft hij met zichtbaar plezier interviews, tot verbazing van zijn naasten. ‘He wasn’t big on small talk,’ zeggen zijn dochters na zijn overlijden.