Alleen een god kan ons nog redden,’ zei Martin Heidegger in 1966. Ons onvermogen om de stikstof-, water-, biodiversiteits- en klimaatcrisis aan te pakken lijkt de Duitse filosoof gelijk te geven. Niet alleen hebben we volgens hem geen greep op de technische ontwikkeling, medeoorzaak van de ecologische crisis; ook ontgaat het wezen van de techniek zelf ons. Filosoferen kan ons daardoor niet helpen, zoals alle menselijke reflectie en streven machteloos staan. Wat moeten we dan doen? Gedichten lezen misschien. Zo kunnen wij onszelf ontvankelijk maken voor de komst van een god, of voor ‘de absentie van een god in onze ondergang’.
De laatste decennia krijgt Hans Jonas (1903-1993) steeds meer aandacht, omdat hij een alternatief biedt voor het techniekfatalisme van zijn oud-docent Heidegger (1889-1976). Alleen al in Duitsland werden meer dan 200.000 exemplaren verkocht van zijn boek Das Prinzip Verantwortung (1979). Ook heeft Jonas’ denken sterk bijgedragen aan de opkomst van de linkse klimaatpartij Die Grünen. Wacht niet op een god, maar neem zelf je verantwoordelijkheid, zegt hij: ‘Handel zo dat de gevolgen van je handeling niet in strijd zijn met de bestendigheid van echt menselijk leven op aarde.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Neem altijd zelf je verantwoordelijkheid
Maar kunnen wij mensen zelf nog de verantwoordelijkheid nemen voor ons handelen als we de techniek niet in de hand hebben, zoals Heidegger stelt? Klassiek is de vergelijking met de tovenaarsleerling uit een gedicht van Goethe. Moe van het schoonmaken betovert hij een bezem, zodat die het werk voor hem kan doen. Maar dat werktuig gaat zo ijverig aan de slag dat de vloer overstroomt. Met zijn toverkrachten – hij is nog in de leer – kan de leerling de bezem niet bedwingen. Daarom probeert hij hem met een bijl te vernietigen en splitst hij hem. Het gevolg: nu zijn er twee betoverde bezems, waardoor de chaos twee keer zo snel toeneemt.
Vul voor ‘bezem splitsen’ ‘airco aanschaffen’ in. In onze geslaagde pogingen om het onszelf met techniek zo comfortabel mogelijk te maken, warmen wij de aarde op. De airco maakt de hogere temperatuur draaglijker (voor wie die kan betalen), maar draagt zelf ook weer bij aan de opwarming.
Stoel
Waarom moeten we Jonas’ ethische richtlijn dan toch serieus nemen? Om die vraag te beantwoorden kijken we eerst naar een stoel. ‘Hoe verschijnt een stoel aan het bewustzijn?’ vraagt Edmund Husserl (1859-1938) zich af in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog. Met een zorgvuldige analyse van dit soort vragen wil de Duitse filosoof afrekenen met ongefundeerde vooronderstellingen en de filosofie wetenschappelijk maken. Dat er een werkelijkheid correspondeert met de inhoud van ons bewustzijn valt niet te bewijzen, laat staan dat God die werkelijkheid heeft geschapen of wat filosofen verder dan ook mogen beweren. Maar dat er iets aan het bewustzijn verschijnt, is een keihard feit. Dat neemt Husserl als uitgangspunt. Zijn filosofie gaat fenomenologie heten, naar het Griekse phainomai (‘verschijnen’).
Volgens Heidegger stelt zijn leermeester ten onrechte de wijze waarop de stoel aan het bewustzijn verschijnt voor als de natuurlijke manier. Want Husserl bevond zich al in een betekenissamenhang met de stoel voordat hij erover ging theoretiseren – hij zat er namelijk al op. En voordat Husserl erop ging zitten, deelde de stoel al een geschiedenis met de meubelmaker, de houthakker enzovoort. Aan de zogenoemd natuurlijke instelling van Husserl gaat dus een samen in-de-wereld-zijn vooraf. Conclusie: in plaats van af te rekenen met ongefundeerde vooronderstellingen kijkt Husserl onbewust al op een specifieke, historisch bepaalde manier naar de wereld. Karakteristiek daarvoor is dat hij zichzelf als subject (waarnemend bewustzijn) tegenover een object (stoel) stelt.
Op deze methodekritiek bouwt Heidegger een radicale cultuurkritiek. Wat in de filosofische, metafysische traditie van Plato en Aristoteles is begonnen, is uitgemond in de moderne wetenschap en techniek die de wereld reduceren tot op zichzelf staande, te beheersen en manipuleren objecten. In Heideggers eigen terminologie: de mens heeft het ‘zijn’ vergeten, kent alleen de zijnden. In het opkomende nazisme met zijn Blut und Boden-ideologie ziet de filosoof een kans zijn denken om te zetten in politieke macht. Hitler verheerlijkt net als hij de traditie, het lokale en rurale. Met het bijbehorende antisemitisme heeft de filosoof geen moeite. Zo associeert hij das rechnende Denken (‘het berekenende denken’) waartegen hij zich verzet met het Jodendom.
Zijn student Jonas daarentegen voelt zich steeds ongemakkelijker. Aan de ene kant kan hij alleen al omdat hij Joods is Heideggers antisemitisme niet aanvaarden. Aan de andere kant staat hij sterk onder invloed van zijn leermeester, zowel persoonlijk als filosofisch. Hij helpt hem bijvoorbeeld aan het adres van zijn studievriendin Hannah Arendt als zij zonder Heidegger een adreswijziging te sturen is verhuisd in een poging een eind te maken aan haar relatie met de getrouwde antisemiet.
Gnosis
Om zich aan Heideggers invloed te onttrekken, begint Jonas een studie van de gnostiek. Dat is de parapluterm voor een verzameling sekten uit de eerste eeuwen na het begin van onze jaartelling. Wat ze delen is de gedachte dat deze wereld slecht en waardeloos is. We moeten dan ook een gezonde afstand bewaren tot de materiële wereld, inclusief ons eigen lichaam. Ons spirituele leven daarentegen moeten we cultiveren, zodat we de kennis (gnosis) verdiepen van een betere wereld die we op de een of andere manier al in ons hebben.
Jonas ziet parallellen tussen de gnostiek en de nihilistische cultuurkritiek van Heidegger. Dezelfde afkeer van de materiële wereld. Dezelfde vlucht in duistere kennis. Dezelfde blijvende onzekerheid of die kennis ware kennis is omdat de god – als die er al is – zwijgt. Hierachter schuilt volgens Jonas dualisme: een denken in tegenstellingen als wereld-zelf, wereld-god(en), bepaaldheid-vrijheid.
Overlevingsdrang is de fundering van ons bestaan
In 1933, het jaar waarin Hitler kanselier wordt en Heidegger toetreedt tot de nazipartij, verlaat Jonas zijn vaderland. In de Tweede Wereldoorlog vecht hij als lid van de Joodse brigade met de geallieerden aan het front. Hij vraagt zijn vrouw om hem biologieboeken te sturen, maar het slagveld is geen ideale studeerkamer. Dat werpt Jonas vaak terug op de kern van de filosofie: denken. ‘De nabijheid van de dood,’ schrijft hij later, ‘het feit dat alle belangrijke levenszaken tot hun grimmige naaktheid waren teruggebracht, dat was genoeg aanleiding om de funderingen van ons bestaan te herzien en de principes te herdenken die ons denken daarover leiden.’ Zo komt hij tot de conclusie dat de fundering van ons bestaan de drang om te overleven is.
Als Hans Jonas in 1945 als lid van het overwinnende leger in Duitsland terugkeert, komt hij erachter dat zijn moeder in Auschwitz is vergast. Hij wil niet meer in zijn geboorteland leven en vertrekt naar Palestina. Daar vecht hij weer, ditmaal tegen Arabieren. Pas daarna begint zijn academische carrière. Eerst werkt hij kort in Israël en Canada, dan tot zijn emeritaat in de Verenigde Staten. Hij werkt het overlevingsprincipe uit, mede op basis van een grondige studie van de natuurwetenschappen. Daarmee verdiept zijn kritiek op Heidegger zich, zonder dat hij de natuurwetenschappen kritiekloos napraat. Heidegger onderschrijft onbewust het dualisme van de wetenschappen, concludeert Jonas. Daardoor denkt hij te fatalistisch en te antropocentrisch over techniek.
Vrees
Terug naar de stoel. Is dat wel een goed voorbeeld als je de verhouding van de mens met de rest van de wereld wilt begrijpen? Jonas vindt van niet. Zijn oorlogservaringen en zijn studie van de natuurwetenschappen hebben hem geleerd dat mensen en stoelen iets essentieels niet delen, iets wat mensen wel delen met een groot deel van het bestaande. Neem de boom, waarvan de stoel is gemaakt. Net als de mens heeft die een stofwisseling en wil die overleven. De evolutietheorie maakt aannemelijk dat er een continuüm is waaraan zowel mens als boom deelheeft.
Dat ontkennen is vervallen in het gnostische dualisme: de mens staat los van de wereld. Datzelfde dualisme kenmerkt de moderne wetenschap: de bewuste, vrije mens is een anomalie in een materieel, door natuurwetten bepaald universum. Bij dat dualisme hoort ook de voor onze cultuur kenmerkende scheiding van moraal en wetenschap: de wetenschap houdt zich bezig met feiten, de moraal met waarden.
Deze scheidslijnen verklaren waarom de ecologische crises zo hardnekkig zijn. De meeste mensen kennen veel waarde toe aan zichzelf en weinig aan niet-mensen. Zij maken dankbaar gebruik van de schadelijke techniek die wetenschappers helpen ontwikkelen. Techniek die wetenschappers mede helpen ontwikkelen omdat zij zich niet druk hoeven te maken over de vraag of die wel ontwikkeld moet worden.
Gebruik geen nieuwe techniek die het overleven bedreigt
Jonas stelt daar een denken in gradaties tegenover. Ook niet-mensen willen overleven, waardoor ze voor en van zichzelf al waarde hebben. Daarbij is het probleem niet de techniek op zichzelf, maar dat we die op steeds grotere schaal zijn gaan gebruiken zonder onze ethiek daaraan aan te passen. In het morele gebod waarop Jonas voortbouwt, gaat Immanuel Kant (1724-1804) uit van de autonome burger, die dankzij zijn rationele vermogens zichzelf de wet kan stellen (auto is ‘zelf’ in het Oudgrieks en nomos ‘wet’). Maar Kants burger verplaatst zich te voet of te paard, per koets of per schip, verlicht zijn huis met kaarsen, vecht met geweer en bajonet. In een tijd van vliegtuigen, elektriciteit en atoombommen voldoet Kants ethiek niet meer, stelt Jonas. Met de toegenomen technische mogelijkheden heeft de mens veel meer macht gekregen over zijn medemens en zijn omgeving, inclusief de mogelijkheid om die te vernietigen.
En toegenomen macht impliceert toegenomen verantwoordelijkheid. Anders dan Heidegger sluit Jonas niet uit dat we die aankunnen – we zijn nog in de leer. Zijn oorlogservaringen hebben hem de kracht van het overlevingsinstinct geleerd. De Heuristik der Furcht die hij voorstaat, de ethische regel dat wij ons door vrees moeten laten leiden, wortelt in ons lijf, in ons organisme. Dat geeft Jonas’ imperatief een krachtige basis. Ontwikkel, produceer, koop en gebruik geen nieuwe techniek als je niet zeker weet dat die het overleven niet bedreigt, zegt hij tegen wezens voor wie overleven vooropstaat. Waarom wachten op de terugkomst van de tovenaar of god? We hebben onszelf in deze situatie getoverd. Dan moeten we onszelf er toch ook weer uit kunnen toveren?