Home Film: Maternale

Film: Maternale

Door Florentijn van Rootselaar op 03 oktober 2005

Film: Maternale
08-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

De emancipatie is niet klaar als vrouwen ‘net als mannen’ worden. Er moeten ook nieuwe beelden ontstaan over wie of wat vrouwen kunnen zijn, aldus de feministische filosofe Luce Irigaray. Haar hoofdwerk is in film verbeeld.

‘Zie je? Ik kan je nooit alleen laten… je bent een echt kind.’ De moeder speelt haar rol van de bezorgde moeder; de dochter speelt, aanvankelijk, mee. In de film Maternale (1978) toont de Italiaanse regisseuse Giovanna Gagliardo een symbiotische moeder-dochterrelatie, die vooral vorm krijgt door ‘voedingsincest’: de moeder dwingt de dochter, Carla, te eten (‘Je moet het opeten, dat is goed voor je.’) en in een fantasie deelt ze een slagroomtaart met haar dochter, aan een keurig, voor twee personen gedekte tafel.

Gagliardo liet zich bij het maken van de film inspireren door het werk van de feministische filosofe Luce Irigaray, die op Gagliardo’s verzoek een nawoord schreef bij de film. De film is meer dan een portret van een verstikkende relatie, hoewel het verhaal ook overtuigt als het verhaal van de moeder en haar dochter. Gagliardo toont – in extremis – het verhaal van elke vrouw of, voorzichtiger geformuleerd, van de gevaren die elke vrouw dreigen te verstikken.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De film wordt 27 jaar later weer in Nederland vertoond en voor het eerst verschijnen scenario en nawoord samen in een Nederlandse vertaling. Biedt het verhaal van de moeder en de dochter nog steeds een belangrijke visie op de vrouw, op de maatschappij? Een gesprek met de nieuwe generatie: Annemie Halsema (43), die op het denken van Irigaray promoveerde en tegenwoordig is verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek; Eva van der Plas (32), vertaalster van het scenario van Maternale, journaliste en filosofe.

Leegte

Gagliardo had voorafgaand aan de film met een groep vrouwen Speculum de l’autre femme, het bekendste werk van Irigaray, bestudeerd. Irigaray geeft in haar werk een verklaring voor de marginale rol van de vrouw. De vrouw, zegt Irigaray net als Simone de Beauvoir, is altijd De tweede sekse: de man bepaalt de maat voor het menszijn. De vrouw kan dan slechts een minder geslaagde kopie van het idee man zijn, zegt Irigaray in een variatie op Plato. Vrouwelijkheid heeft geen zelfstandige, positieve definitie, maar bestaat slechts als een afwijking van een norm: de man krijgt de ruimte om de normen te bepalen, om mannelijke identiteiten te ontwikkelen, om ze te delen met anderen, in een wereld buiten het huis.

Die diagnose van vrouwelijkheid verklaart de verstikkende relatie uit de film: de moeder leeft samen met haar dochter in een afgescheiden wereld, waarin ze moeder is en niet meer dan een moeder. De moeder verstikt de dochter bij gebrek aan een eigen leven, zelfs aan een eigen identiteit. De dochter moet de leegte van de moeder wegnemen, of in ieder geval zacht bedekken. Al te grote vrijheden mag de dochter zich daarbij niet permitteren, want dan zou ze wel eens kunnen ‘ontsnappen’ aan de moeder.

De moeder tracht zichzelf een vorm te geven door zich bijna letterlijk in haar dochter ‘uit te storten’. In het spel tussen moeder en dochter draait het steeds om voedsel. In haar nawoord laat Irigaray de dochter terugspreken naar de dwingende moeder. ‘Je wilt weer mijn mond, mijn buik volstoppen. Volledig mond en buik zijn. Zodat niets anders tussen ons vloeit dan bloed, melk, honing en vlees (maar het vlees, nee, ik wil je niet al dood in mij).’

Waarom staat het voedsel (Irigaray: ‘Een metafoor voor een obscuur liefdesdiscours’) tussen de twee in, verbindt het, en scheidt het ze? Voeden is de vorm die voorafgaat aan de ‘mannelijke wereld’, de wereld van identiteiten, van een mens tegenover een mens. Voedsel is het medium dat alle afstand wegneemt, volgens Irigaray: ‘Voeden vindt plaats vóór welke gedaante dan ook. Slechts het scanderen: het moment waarop de een de ander wordt. Consumptie voordat degene die zich geeft zichtbaar wordt. Verdwenen vóór gezien te zijn. Niet waarneembaar, behalve dan in de stroom die tot de rand toe vult. Die bij de ander binnengaat in haar omhulsel, de huid. Die binnendringt en bezet totdat alle ruimte tussen de een en de ander, elke afstand tussen de een en de ander, is weggenomen. Alleen die vloeistof die uit de een weggaat en in de ander aankomt, en die geen naam heeft.’

In de film lijkt de vader een mogelijkheid te bieden om te ontsnappen aan de symbiose met de moeder. Gagliardo, in haar scenario: ‘De vaderlijke trots daarentegen, wil dat de dochter een meisje is “als alle anderen”. Een toekomstige moeder, niet het heimelijk incestueuze aanhangsel van de schijnbare deugden van de moeder.’ In de film wendt de dochter zich tot de vader om te kunnen ontsnappen uit de symbiose, maar dat is geen echte uitweg. Als zij kiest voor de moederrol die haar vader haar het liefst ziet vervullen, zet ze het patroon voort waar haar moeder en haar oma ook al inzaten. Gagliardo: ‘Als de dochter geneest, rest de moeder niets anders dan de ondraaglijke zekerheid van haar definitieve amputatie – maar misschien ook twijfel over Carla’s veroverde onafhankelijkheid… Zal ze niet hetzelfde worden als moeder…? De moeder slaagt er echter niet in uit te leggen dat in haar egoïsme veel mededogen met haar evenbeeld schuilt.’

‘Het beklemmende van de film is dat er geen uitweg is’, reageert Eva van der Plas. ‘In de laatste scène die uiteindelijk uit de film is gesneden, ziet de moeder geen andere mogelijkheid dan het bestaan van haar dochter uit te wissen in een zeer surrealistisch vormgegeven moordscène. Via elkaar leefden zij nauwelijks, maar los van elkaar, als leeg omhulsel, ideaalbeeld van vrouwelijkheid, bestaan zij helemaal niet.’ Of, zoals Irigaray het verwoordt: ‘En, als ik wegga, verlies je het beeld van het leven, van jouw leven. En ben ik als ik blijf niet het bezinksel van jouw dood? Aan ieder van ons ontbreekt haar eigen voorstelling. Haar gezicht, de beweeglijkheid van haar lichaam is er niet. En de een draagt de rouw van de ander.’

Behagen

Is de film meer dan een beschrijving van een pathologisch geval? En is het beeld van de vrouw hierin anders niet gedateerd, omdat nu toch steeds meer een positief beeld is ontstaan van de vrouw buiten huis, op het werk bijvoorbeeld? Van der Plas: ‘Ik zie toch vaak om me heen vrouwen gedrag vertonen dat alleen gericht lijkt te zijn op het behagen van mannen, op het voldoen aan een door hen gestelde norm, of die nu ingebeeld is of reëel. Vaak is die niet reëel, maar dit geeft alleen maar aan hoezeer vrouwen verstrikt kunnen raken in het web van veronderstelde verwachtingen, van het moeten afmeten van hun identiteit aan een norm die hen in wezen vreemd is. Ik denk ook dat de mechanismen die Gagliardo tussen moeder en dochter laat zien – de angst van de moeder dat de dochter haar gebrek verraadt, de bevestiging die zij wil krijgen door haar dochter net zo te laten worden zoals zij, en zelfs beter –, dat je die in het dagelijks leven ook nog regelmatig tegenkomt, alleen dan niet in zo’n pure vorm.’

Maar is er dan geen uitweg uit de verstikking? Anders dan Simone de Beauvoir richt Irigaray zich daartoe niet op de gelijkheid van man en vrouw. Irigaray had net als De Beauvoir geconstateerd dat de vrouw de tweede sekse was, en tweede betekent ook laatste. Waar De Beauvoirs feministische project erop neerkwam die tweede positie te verlaten en te streven naar gelijkheid, wil Irigaray die tweede positie weliswaar ontdoen van zijn leegte en inferioriteit, maar daarvoor niet in de plaats gelijkheid stellen. Haar gaat het erom het verschil te ontwikkelen, een nadere vorm te geven aan de vrouw.

De Beauvoir en Irigaray stonden haaks op elkaar, is er tegenwoordig een uitweg uit die ‘strijd’ tussen gelijkheid en die om het verschil? Van der Plas: ‘Het lijkt een onoplosbaar dilemma, maar in werkelijkheid is het geen kwestie van een keuze moeten maken tussen de een en de ander. Ze zijn beide noodzakelijk voor het “project emancipatie”. Gelijkheidsdenken heeft meer raakvlakken met de praktijk, uitgaan van het verschil dient om niet uit het oog te verliezen waar het uiteindelijk om gaat. Wat hebben vrouwen eraan “man” te worden? Het gaat veel meer om het recht net zo’n sterk en positief en trefzeker geformuleerde positie in te kunnen nemen als de man. Willen vrouwen zich in al hun andersheid manifesteren, en zo weer voorbeelden kunnen vormen voor volgende generaties vrouwen, dan zullen zij in de praktijk hun rechten op moeten eisen, op gelijke kansen en gelijke mogelijkheden op participatie in de maatschappij, cultuur, politiek en wetenschap.’

Een van de strategieën waar Irigaray zich van wil bedienen om de vrouw de mogelijkheid te geven weer vrouw te worden, is om het idee van een louter mannelijke genealogie te verlaten. Waar het gebruikelijk is om in een genealogie alleen de mannelijke lijn te volgen, pleit Irigaray ervoor om ook de vrouwelijke lijn te volgen. De mannelijke genealogie moet niet verdrongen worden, benadrukt Irigaray, maar er moet een tweede aan toegevoegd worden: een stamboom van vrouwen. Verder moeten vrouwen een nieuwe taal vinden, beelden, representaties die hen bevallen. ‘Zelfs op het religieuze niveau, omdat de mannelijke God een belangrijke rol heeft gespeeld in de constructie van de identiteit, die alleen als mannelijk wordt beschouwd.’

Van der Plas: ‘Er zijn ook veel sterke moeders, met een sterke, eigen identiteit, die hun dochters opvoeden tot onafhankelijke wezens. En ik denk dat dit ook praktijkvoorbeelden zijn, althans praktisch haalbare praktijken, van wat Irigaray als oplossing aangeeft voor het probleem van vrouwen in onze westerse samenleving: moeders die een positief voorbeeld vormen voor hun dochters, zodat zij zich, om een zelfstandig en sterk individu te worden, niet hoeven te richten tot de vaderfiguur, die hen – niet uit onwil, maar vanuit zijn positie – geen ander beeld kan voorspiegelen van dat wat hijzelf niet is. Zij hoeven niet een negatief van de vader te worden, maar kunnen zich spiegelen aan hun eigen spiegelbeeld, aan andere vrouwen, aan hun eigen moeder.’
 

Golven

En aan welke vorm van feminisme hebben die moeder en die dochter tegenwoordig een houvast? Halsema: ‘Nu heeft het feminisme een heel andere vorm gekregen. Vaak wordt gezegd dat de derde feministische golf uiteenvalt in meerdere, kleine golven. Dat is overigens een ontwikkeling die je vaker ziet bij grote sociale bewegingen. Sociale bewegingen, zoals ook het feminisme, denken aanvankelijk in opposities – man-vrouw, onderdrukker-onderdrukte –, maar gaandeweg laten ze die oppositionele wijze van denken los. De beweging valt dan uit elkaar, in kleinere bewegingen, en uiteindelijk in verschillende praktijken. Meer concreet hebben de kleine golven betrekking op het werk van feministische vrouwen die in verschillende praktijken werkzaam zijn en daar veranderingen bewerkstelligen.’

‘In haar nadruk op de seksuele differentie verwerpt Irigaray de mogelijkheid om je als vrouw met een man te identificeren. Andere filosofes, zoals Jessica Benjamin, werken echter uit dat voor meisjes identificatie met hun vader juist vruchtbaar is. Mannen kunnen  voor vrouwen heel goed een voorbeeld vormen. Dat betekent niet dat je helemaal als een man moet worden. Je kunt ook aspecten van het mannelijk gedrag overnemen.’

Van der Plas: ‘Tegenwoordig wordt in het feminisme vooral gekeken naar praktijken. In beleidstermen heet dat tegenwoordig “best practices”, voorbeeldpraktijken, en in wetenschappelijk opzicht vertaalt dat zich volgens mij steeds vaker in het kijken naar voorbeelden in de verre en nabije geschiedenis die ons vandaag de dag behulpzaam kunnen zijn bij het vormen van onze vrouwelijke, seksuele, etnische … identiteit. Als je bijvoorbeeld kijkt naar hoe vrouwen in de loop der eeuwen om zijn gegaan met religie en spiritualiteit, als heksen, als nonnen, als mystica’s, kan je daaruit een lijn van vrouwelijke identiteit destilleren, waardoor vrouwen vandaag de dag zich weer kunnen laten inspireren. Zonder dat dat altijd even duidelijk wordt gezegd, sluit dit heel duidelijk aan bij het denken van Irigaray.’