Een zwijgende Martha Nussbaum valt niet op. Ze ziet er bedeesd uit als ze aantekeningen zit te maken of luistert naar de lezingen over haar werk. Klein en fragiel verdwijnt ze bijna uit het zicht achter de tafel. Totdat ze zelf het woord krijgt; dan staat ze op en verandert ze in een reuzin, met de stem van een operazangeres die het derde balkon achter moet bereiken. Ze geeft routineus uitleg en weerlegt kritiek, vakkundig en doeltreffend, alsof ze een toneelstuk opvoert dat ze al heel vaak heeft gespeeld.
‘Ik ben professioneel actrice geweest,’ legt ze later uit als ze achter een stellage met ijs en een paar oesters in een restaurant zit. ‘Soms speel ik nog wel eens. Het afgelopen jaar heb ik meegedaan in een stuk dat ik zelf heb geschreven. Het was een filosofische dialoog over de aard van emoties, die in Stockholm werd opgevoerd door de toneelgroep Dialogue seminars. Ik speelde mezelf, terwijl ik een lezing geef. Steeds wordt mijn monoloog onderbroken door flashbacks naar een gesprek tussen mij en mijn ouders. Dat flashbackgedeelte werd door professionele acteurs gespeeld. Het was een vreemde ervaring om mijn ouders op het toneel tot leven te wekken.’
Nussbaum zet regelmatig de schijnwerpers op haar privéleven, ook in haar essays. Ze neemt afstand van de traditie waarin auteurs zich bewust verscholen achter hun onderwerp, omdat het in de filosofie om de algemene kennis, en niet om hun toevallige leventje, zou gaan. Nussbaum ziet het anders: ‘Filosofie gaat over het gewone alledaagse leven, dus waarom zou je daar niet over schrijven? De oude Grieken en Romeinen verwerkten ook de bruikbare elementen uit hun dagelijkse ervaring in hun boeken. Seneca vertelt in zijn brieven bijvoorbeeld hoe hij in bad ging en dat hij de laatste tijd nogal verkouden is. Dat deed hij om de connectie tussen zijn filosofische ideeën en dagelijkse leven te benadrukken. In mijn eigen werk doe ik dat ook. Ik wil dat de lezer zich aangesproken voelt door wat ik schrijf.’
Eigen leven
‘Op dit moment ben ik een boek aan het schrijven over emoties en dat begint met een verslag van mijn verdriet om het overlijden van mijn moeder. Ik koos dat voorbeeld, omdat het een vrij universele ervaring is. Vrijwel iedereen krijgt in zijn leven te maken met het overlijden van zijn ouders. Met zo’n herkenbaar voorbeeld kan het publiek aan de hand van zijn eigen ervaringen testen of mijn theorie adequaat is.’
‘”Een tekst is een optisch instrument, waarmee de lezer zijn eigen leven kan inspecteren,” schreef Marcel Proust. Daar ben ik het mee eens. Via autobiografische verhalen probeer ik zo’n optisch instrument te creëren. Dat betekent niet dat ik alles gebruik wat er in mijn leven gebeurt. Het echte leven is nogal warrig. Als je wist wat er echt allemaal gebeurde toen mijn moeder stierf… Ik selecteer wat ik nodig heb om mijn visie over te brengen.’
Het ‘diepe ik’ bij Proust
Emoties zijn nooit constant, maar veranderen met het moment. Dat is ook de reden waarom filosofen er vroeger weinig belang aan hechtten. Zij waren op zoek naar een manier om de waarheid te ontsluieren, en waarheid is volgens hen per definitie niet veranderlijk. Een waarneming is bijvoorbeeld alleen een betrouwbare kennisbron, als nieuwe waarnemingen haar bevindingen blijven bevestigen. Een experiment dat echte kennis oplevert moet herhaalbaar zijn. Dit diskwalificeert de emotie als kennisbron, want emoties zijn niet herhaalbaar, maar juist wispelturig en chaotisch.
‘Filosofen zagen de emoties vroeger vooral als een soort “dierlijke oprispingen in het bloed”,’ zegt Martha Nussbaum. ‘Het blijkt nog knap lastig om zulke traditionele ideeën over emoties omver te werpen. Ik denk dat emoties in feite een intelligente perceptie van de realiteit belichamen. Emoties zijn een waardevolle bron van kennis. We voelen ons aangedaan, omdat een situatie een specifieke betekenis voor ons heeft. Die betekenis moeten we proberen te achterhalen, want anders missen we een belangrijk aspect van de manier waarop wij mensen de wereld begrijpen. Emotie is één manier waarop wij over de wereld nadenken. Een emotie is een gevoelige gedachte die naast andere vormen, zoals logische gedachten, bestaat.’
‘Juist omdat emoties een specifieke vorm van kennis bevatten, denk ik dat er ook in de filosofie meer aandacht voor moet komen. Het heeft ertoe geleid dat ik in de Verenigde Staten vaak word gestereotypeerd als de persoon die onlogisch is, omdat ik mensen vraag om hun emoties serieus te nemen. Hier in Nederland kreeg ik tot mijn verbazing juist de tegenovergestelde kritiek: ik zou de emoties te veel rationaliseren.’
‘Ik denk dat deze critici nog steeds denken volgens de oude tweedeling tussen de rede en de emotie. Zij denken dat de rede per definitie intelligent, stabiel en betrouwbaar is, en de emotie juist warrig, chaotisch en onbetrouwbaar. Maar die tweedeling verwerp ik nu juist. Ik zie emoties niet als irrationele impulsen, maar als intelligente gedachten over de wereld. Dat zijn natuurlijk geen koele logische gedachten, zoals de gedachten die men traditioneel met de rede associeert. Emoties kunnen stormachtig zijn en verontrustend chaotisch, maar ze hebben ons tegelijkertijd ook iets te vertellen.’
Goede burgers
‘In mijn laatste boek Cultivating humanity heb ik de rol van emoties en het voorstellingsvermogen proberen duidelijk te maken. Als je een goed burger wilt worden, heb je die emoties net zo hard nodig als logica. Daarom moet het onderwijs ook zo zijn gericht dat die emotionele vaardigheden worden ontwikkeld. De cultivering van emoties moet een plaats krijgen in het onderwijs. Studenten moeten niet alleen logisch leren nadenken, maar ook hun voorstellingsvermogen, fantasie en sensibiliteit ontwikkelen. Zij moeten niet alleen leren theoretiseren, maar horen ook die andere vorm van begrip te krijgen die hen in staat stelt om “goede burgers” te worden.’
‘Een van de belangrijkste dingen die goede burgers moeten kunnen, is omgaan met multiculturaliteit. Maar hoe kun je dat leren? De universiteit Saint Laurence verplicht de staf om een periode in Afrika of India te verblijven, voordat ze over die landen gaan lesgeven. En ook de studenten moeten een jaar in het buitenland wonen. Dat vind ik een heel goede manier om begrip te kweken voor mensen uit andere culturen. Als je leeft, eet, werkt en speelt met mensen die wonen in een dorp in Afrika, krijg je een ander soort begrip van hen: je ervaart hoe het is om een Afrikaanse dorpsbewoner te zijn. Dat is een vorm van kennis die je niet uit een antropologische studie kunt halen.’
‘Het probleem is alleen dat niet iedere universiteit het zich kan veroorloven om iedereen naar het buitenland te sturen. Daarom moest ik een alternatief bedenken, om ook minder rijke studenten deze vorm van kennis te verschaffen. Het lezen van romans is daarvoor volgens mij heel geschikt. Als je goede literatuur leest, kun je iets leren over de manier waarop sommige mensen het leven ervaren. Een verhaal verbreedt namelijk de eigen ervaring. Als je nog nooit in India bent geweest, kun je via een roman toch begrijpen hoe iemand uit India het leven ziet. Een roman van V.S. Naipaul laat bijvoorbeeld zien hoe een Indiaas persoon armoede ervaart. Dat is een soort begrip dat je niet kunt afleiden uit een geschiedenisboek of antropologisch onderzoek.’
‘Romans geven een diep besef van de manieren waarop politiek invloed kan uitoefenen op het leven van mensen. Richard Wrights Native son gaat over een crimineel. Hij zit vol woede, wrok en angst en zal de lezer in eerste instantie alleen tegenstaan. Maar beetje bij beetje begrijp je dat hij leeft in een samenleving waarin mensen van zijn huidskleur worden gestigmatiseerd. Je merkt dat ongelijkheid gevolgen heeft voor de ontwikkeling van de geest, emoties, aspiraties en ambities. Ik denk dat dit soort lectuur een bijdrage kan leveren aan goed burgerschap. Als je later nog eens lid wordt van een jury of op een andere wijze moet oordelen over iemand, zul je misschien nog eens terugdenken aan de hoofdpersoon van Native son. Misschien kun je dan een beter oordeel vellen, omdat je begrijpt dat politiek invloed heeft op het innerlijk van een persoon en hem niet alleen gelukkig of ongelukkig kan maken, maar ook goed of slecht.’
Typisch menselijke kenmerken
‘Natuurlijk kun je nooit precies vaststellen wat de invloed is van fictie op een lezer, maar ik denk dat het op z’n minst een goede bijdrage levert aan de ontwikkeling van een morele sensibiliteit. Dat is belangrijk, want ieder mens krijgt in zijn leven wel eens te maken met mensen die heel anders zijn en die hij misschien onsympathiek of zelfs slecht vindt. Feitenkennis die alleen in het hoofd zit is niet voldoende om daarmee om te gaan; ook voorstellingsvermogen, fantasie en emotie zijn nodig om tot een goed begrip van de situatie te komen.’
Literatuur leert ons niet alleen om ons in te leven in afzonderlijke individuen, je kunt er ook algemene eigenschappen van de mens uit distilleren. ‘Homerus zet de mens af tegen de Cyclopen. Dat zijn monsters die ongevoelig zijn voor de nood van anderen. Zo maakt hij het verschil duidelijk met de mens, die wel relaties aangaat met andere mensen en zich inleeft in hun wel en wee. Zo’n verhaal geeft ons op een levendige manier inzicht in een belangrijk kenmerk van de mens. Uit zo’n verhaal blijkt dat er typisch menselijke kenmerken bestaan, zoals de tendens van mensen om samen met anderen te leven. Literatuur bevat dus een filosofische wijsheid: het vertelt ons iets over hoe mensen zijn en over wat zij nodig hebben in hun leven.’
Net als haar belangrijkste inspirator Aristoteles leidt Nussbaum uit de concrete wereld – in haar geval de concrete literaire verhalen – informatie af over de capaciteiten die universeel menselijk zijn. Die capaciteiten moeten in een mensenleven tot bloei kunnen komen. Het gaat daarbij om het vermogen tot logisch denken, emotie, sensibiliteit, voorstellingsvermogen, fantasie. Als deze vermogens in hun ontwikkeling worden gestoord of belemmerd, leidt een mens geen bevredigend leven. Dat geldt zowel voor een blanke vrouw in de Verenigde Staten als voor een Indiase man uit de laagste kaste.
‘Het idee om een universeel geldende visie op de kwaliteit van leven te formuleren is ontstaan op het onderzoeksinstituut van de Verenigde Naties. Daar zat ik in het onderzoeksteam van Nobelprijswinnaar voor economie Amartya Sen. Samen met hem werkte ik aan een filosofische kritiek op economische methoden om welvaart te meten. De bestaande maatstaven vonden wij niet adequaat. Ontwikkelingseconomen maten de kwaliteit van leven in een land af aan het bruto nationaal product (BNP), maar het BNP gaf in onze ogen veel te weinig informatie.’
‘Sen en ik wilden veel meer weten over het welzijn van de mensen in een land. We wilden niet alleen weten hoe de inkomensverdeling was en of de armsten voldoende inkomen hebben; we wilden ook weten hoe mensen in een ontwikkelingsland functioneren. Wat missen ze? De vraag die wij moesten oplossen was dus: wat hebben mensen nodig om zichzelf optimaal te ontwikkelen?’
In The quality of life, een bundel die ze samen met Sen redigeerde, probeert Nussbaum een aantal criteria voor een kwalitatief waardevol leven uit te werken. Ze gaat daarbij te rade bij Aristoteles die in zijn Ethica Nicomachea het menselijk welzijn beschrijft. Aristoteles maakte een opsomming van elementair menselijke eigenschappen en behoeften. Nussbaum neemt dat rijtje over en vult het her en der aan. Er zijn een paar universeel menselijke zaken waar iedere theorie over welzijn bij moet aansluiten: mensen ontwikkelen zich, zijn sterfelijk, hebben een lichaam, kennen plezier en pijn, hebben rationele vermogens, maken plannen, hebben vrienden en houden van goede grappen. De mate waarin deze universeel menselijk eigenschappen tot hun recht kunnen komen, bepaalt de mate van menselijk welzijn.
Bruto nationaal product
‘Het rijtje is niet volledig,’ zegt Nussbaum. Hoe mensen hun onvervreemdbare eigenschappen tot hun recht laten komen, verschilt per periode en per cultuur. Dat blijkt als je de literatuur leest. ‘En toch geven die totaal verschillende literaire verhalen uit allerlei landen en tijden eenzelfde beeld van dat wat mensen nodig hebben om een goed en bevredigend leven te kunnen leiden. Daarom kunnen verhalen over concrete mensen dienen als bron voor universele uitspraken over wat mensen nodig hebben om gelukkig te worden.’
‘De opsomming van typisch menselijke vermogens die tot ontwikkeling moeten komen, geeft een veel rijkere maatstaf voor de kwaliteit van leven dan als je alleen kijkt naar het Bruto Nationaal Product. Maar de lijst is niet statisch, want zij moet steeds kunnen worden veranderd, aangevuld en gepreciseerd; en zij geeft ook niet aan hoe een gelukkig leven er in detail uitziet. In mijn liberale politieke visie moet iedereen zijn eigen levensplan kunnen maken. Iedereen moet voor zichzelf beslissen hoe hij zijn eigenschappen vertaalt in een concrete levensinvulling.’
‘Het zou verkeerd zijn om in een pluralistische samenleving te stellen dat er maar één manier zou zijn om goed te leven, maar er zijn wel een paar dingen die je nodig hebt om keuzes te kunnen maken over je leven. Goede voeding, medische zorg en lichamelijke integriteit is bijvoorbeeld noodzakelijk. Dat laatste betekent dat je niet steeds bang hoeft te zijn om te worden aangevallen of verkracht, wat in veel landen tot de dagelijkse realiteit behoort.’
‘Daarnaast moet ieder mens de mogelijkheid krijgen om onderwijs te volgen, om geestelijke krachten, voorstellingsvermogen en emoties te ontwikkelen. Iedereen moet ook de mogelijkheid krijgen om een rijk emotioneel leven te leiden; dus om boos te worden, affecties te vormen en deel te nemen aan een politieke gemeenschap. Ieder moet ook de vrijheid krijgen om een eigen leven te plannen en niet te worden behandeld als een kind. Dat laatste is géén grap, want vrouwen worden in grote delen van de wereld wettelijk nog steeds als kinderen behandeld: ze mogen niet reizen of elkaar ontmoeten, ze kennen geen vrijheid van meningsuiting en mogen geen huis of land bezitten.’
‘Tot slot moeten mensen ook tijd en ruimte krijgen om van de natuur te genieten en van elkaar. Een mens moet vrije tijd hebben om spelletjes te doen en te lachen. Ook dat heeft niet iedereen. In grote delen van de wereld mogen kleine meisjes bijvoorbeeld niet buiten spelen, omdat de ouders dat te gevaarlijk vinden. Jongetjes zie je daar overal rondrennen, maar de meisjes moeten binnen blijven en krijgen al vanaf hun vierde allerlei taken in het huishouden. Ik denk dat er iets belangrijks in hun leven ontbreekt als zij de mogelijkheid voor spel moeten missen.’
‘In vergelijking met een meting van het bruto nationaal inkomen per inwoner van een land is dit een veel rijkere lijst. Het bevat namelijk veel meer voorwaarden voor geluk dan geld alleen. Iedereen heeft ook een aantal andere zaken nodig om goed te kunnen leven. Ik hoop dat de nobelprijs voor Sen ervoor gaat zorgen dat economen oog krijgen voor onze visie op menselijk welzijn.’
Martha Nussbaum
Martha Nussbaum begon haar carrière als classica. Zij studeerde begin jaren zeventig klassieke talen op Harvard, maar was toen al geïnteresseerd in filosofie. Helaas waren de verschillende wetenschappelijke disciplines destijds nog scherp van elkaar onderscheiden en betekende een talenstudie vooral tekstinterpretatie. Nussbaums filosofische benadering van de oude Griekse en Romeinse teksten stuitte vaak op wrevel bij docenten. Na haar promotie zocht zij daarom een baan bij een filosofische faculteit. Ze verliet de filosofie nooit meer.De sporen van haar achtergrond zijn nog altijd merkbaar in haar werk: haar voornaamste inspiratoren zijn Aristoteles en Seneca. In 1986 brak Nussbaum door met haar bundel The fragility of goodness, over het menselijke gebrek aan volledige controle over het eigen levensgeluk. Een boek dat overal over de wereld een succes was en haar naam in de encyclopedieën bracht. Vier jaar later verscheen Love’s knowledge, een bundel essays over de relatie tussen literatuur en filosofie. ‘Vaak denken mensen dat literatuur een soort instrument is om dingen te zeggen die ook zonder die literaire vorm zouden kunnen worden gezegd. De waarheid staat los van de vorm. In Love’s knowledge heb ik tegen die visie gepleit.’
Haar belangrijkste boek over emoties is The therapy of desire. Hierin blaast zij de visie van de stoa nieuw leven in. Als zij begint te werken voor het onderzoeksinstituut van de Verenigde naties volgen twee bundels waarvan zij de redactie doet Quality of life (samen met Amartya Sen) en Women, culture and development. In haar bijdrage aan deze twee werken komt haar aristotelische benadering van de ethiek het beste naar voren. Naast haar eredoctoraat aan de Universiteit voor Humanistiek, kreeg zij eerder eredoctoraten in Leuven en Glassgow en van verschillende universiteiten in de Verenigde Staten.