Home De opvolger van Nietzsches laatste mens

De opvolger van Nietzsches laatste mens

Door Marc van den Bossche op 03 oktober 2005

08-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

‘De moderne mens is niet alleen weldoorvoed,  maar neemt hij ook veel ruimte in, vooral in de vorm van onverschillig, lomp of zelfs gewelddadig gedrag.’ Een grafrede.

Filosofen hebben iets gemeen met begrafenisondernemers. Niet dat dit altijd zo geweest is, maar pakweg de laatste honderdvijftig jaar heeft de geschiedenis van de filosofie aardig veel weg van een kerkhof. Zeg nu zelf: welke (mens)wetenschap zou het in het hoofd durven halen zeer volmondig te verklaren dat de Mens dood is. Of variaties daarop: het subject, het individu, het ik, het zelf… Filosofen doen dat. Zij delven een graf en leiden met al dan niet moraliserende taal het te begraven specimen daarheen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Persoonlijk vind ik dat schitterend. Zolang er doden vallen, blijft de filosofie namelijk springlevend. Onder de begrafenisondernemers staat de naam van Friedrich Nietzsche al sedert het einde van de negentiende eeuw met stip genoteerd. Ik denk zelfs dat pas dankzij hem het beroep salonfähig is geworden. Vóór Nietzsche blaakte de mens van gezondheid. Dat was eigenlijk niet moeilijk. Levenskunst had je niet nodig om een naar perfectie en vervolmaking tenderend leven te leiden. Met name God spreidde zijn fluwelen mantel over de door ons te bewandelen weg. Die weg eindigde in verlossing of Waarheid. Of andere soortgelijke verheven toestanden. Gods woord leidde ons daarheen.

En toen zei Nietzsche dat God dood was. De weg was eensklaps – nou ja – wég. Ik schat dat het zowat honderd jaar heeft geduurd eer de nazaten van Nietzsche kwijt konden dat hun zwaar besnorde leermeester een dubbele lading had verstopt in Gods stervensbericht: niet alleen God sierde niet langer onze horizon, ook de Mens – mét hoofdletter – fungeerde niet meer als stichtend voorbeeld voor de aardwormen die wij zijn. Nietzsche wilde eigenlijk niet langer verticaal denken. Hogere waarden zouden geen oriëntatiepunt meer vormen. Voortaan hadden we het hier en nu te doen. Levenskunstig. Toen postmoderne filosofen vanaf eind jaren zeventig van vorige eeuw met Jean-François Lyotard het einde van de Grote Verhalen afkondigden, maakten ze eigenlijk alleen maar Nietzsches testament waar.

Raderwerk

Ondanks een groot talent voor toekomstvoorspelling kon Nietzsche niet helemaal bevroeden dat de mens zich nieuwe goden zou creëren. Of toch niet welke vorm die zouden gaan aannemen. God is ten grave gedragen op een moment dat de mens alsmaar uitdrukkelijker almachtsfantasieën begon te ontwikkelen. Rookpluimen en geolied raderwerk, dé beelden van het opkomende industrietijdperk, wekten bij de westerse mens een nieuw soort devotie op. De machine zou voortaan de contouren van ons mens- en wereldbeeld gaan uittekenen. Bovendien zou dat luidruchtige ding ons ook nog eens bevrijden. Voor emancipatie en voor de weg naar het paradijs bestond vanaf dan een technische handleiding. De weg was terug van weggeweest. Utopieën allerhande laafden zich met graagte aan de technische overvloedbron.

Het pakte anders uit. De weg van de techniek mocht dan wel allerlei schitterend en blinkend spul in het vooruitzicht stellen, het Grote Geluk hoorde daar spijtig genoeg niet bij. De begrafenisondernemende filosoof kreeg een wat nijdige en verbeten trek om de mond. Het moraliserende toontje werd plots ook gespekt met giftig woordgebruik. Hoort u ook de toorn van God doorklinken in volgende woorden?

‘Zelfbepaling en de autonomie van het individu krijgen vorm in het recht om te racen met de auto, om machtsinstrumenten te benutten, om een pistool te kopen en om z’n opinie massaal te verkondigen, hoe onwetend of agressief men ook mogen zijn.’ Aan deze wereld schort er één en ander zo te zien. Vandaar dat de toornige woorden overgaan in een bezwerend ‘dat wat is, kan niet de waarheid zijn’. U voelt de belofte van waarheid al aankomen. Als we maar anders gaan leven.

Variatie op hetzelfde thema en een ander citaat: ‘Hij beveelt respect aan voor regels en verordeningen, maar neemt daarbij stilletjes aan dat die niet van toepassing zijn op hemzelf. Hij is hebzuchtig in die zin dat zijn heftige verlangens geen grenzen kennen, maar hij gaat die geaccumuleerde goederen en voorzieningen niet opbouwen met het oog op de toekomst, zoals de hebzuchtige individualist in de negentiende eeuw dat deed, neen, hij wil een onmiddellijke bevrediging en hij leeft in een toestand van rusteloos, voortdurend onbevredigd verlangen.’ Ook dit soort mens mag op hoop leven. Een terugkeer naar basiswaarden zoals familie, gemeenschap en natuur, kunnen het ontaarde individu verlossen van de gevoelens van vervreemding en wanhoop. Opnieuw een belofte van verlossing dus. Als we maar…

Als we maar Gods woord volgen. Of dat van Herbert Marcuse en Christopher Lasch. Van die twee mokkende begrafenisondernemers zijn bovenstaande – vrij vertaalde – citaten afkomstig. Het eerste van Marcuse (1898-1979), het tweede van Lasch (1932-1994). Beiden hebben het zowat tot cultfiguur geschopt in hun betere dagen. Herbert Marcuse gaf zijn bijbel de titel De eendimensionale mens mee, de oorspronkelijke Engelse editie dateert van 1964. Christopher Lasch beschuldigde de techniekdevote mens van ontspoord narcisme. Zijn boek heet De cultuur van het narcisme, in het Engels gepubliceerd in 1979.

Ik zou mezelf als een zeer onaardig mens beschouwen als ik die twee auteurs hier zomaar te kakken zet op deze manier. Zoals alle filosofen zijn ook zij kinderen van hun tijd. Ongetwijfeld drukken zij een gevoel uit dat voor die periode nijpend aanwezig was. Zelfs de vroegere Amerikaanse president Jimmy Carter citeerde graag het werk van Lasch, in een oratie waarin hij het had over een in zijn land heersende malaise. Best knap van een intellectueel als Lasch die mede op marxistisch geïnspireerd gedachtegoed teerde. (Hoort u George Bush zo al bezig?)

Zowel Marcuse als Lasch leggen de vinger op erg zere plekken van ons eindige mensenbestaan. De overvloed aan technische luxe en de pletwals van productie en consumptie – beide in het kwadraat – lijken veel te beloven, maar niks te vervullen. Overvloed blijkt gewoonweg hand in hand te gaan met onbehagen. Jammer maar helaas: zowel Marcuse als Lasch bleken roependen in de woestijn. De decennia volgend op hun poging tot zelfverbetering van de mens hebben vooral veel van hetzelfde opgeleverd: individuen op jacht naar meer. En hoe meer ze hebben, hoe meer ze willen. En ze willen dat alsmaar sneller. Misschien hadden Marcuse en Lasch een andere grafrede moeten bedenken. Misschien hadden ze die eendimensionale en narcistische would be-lijken ernstiger moeten nemen. Hen niet moeten toespreken alsof Gods toorn nog van deze wereld was. Misschien.

Slecht karakter
Sedert God dood is – en de Mens – mogen wij ons vrij voelen verhalen te vertellen over onszelf. Ik zou dat een narratief pragmatisme willen noemen. We bedenken een verhaal en hopen dat het werkt. Is dat niet zo dan kunnen we een en ander bijschaven en hopen op beterschap. Net dat was het grote probleem van filosofen als Marcuse en Lasch: zij schaafden niet bij. Ze wilden iets radicaals doen. Het ‘systeem’ op z’n kop zetten of zo. Daarbij zagen ze nog altijd die Weg. Een weg die zou leiden naar waarheid, naar een punt waar de mens niet meer vervreemd zou zijn van zijn (vermeende) wezen. Hij/zij zou er in alle vrijheid zeer broederlijk en even zusterlijk de beloofde wereld delen met alle andere eertijds gealiëneerden. Die verhalen zijn daarom niet pragmatistisch, maar absoluut. En van absolute verhalen hebben we er genoeg gehad. Dat wist Nietzsche al.

Voor ik een wat prettiger klinkend slot aan mijn schrijfprobeersel hier brei, wil ik nog even mijn slechte karakter opdiepen. Dat doe ik nog eens aan de hand van een citaat. ‘Als belichaming van het moderne, autonome en welvarende individu is de eendimensionale mens niet alleen weldoorvoed, om niet te zeggen volgevreten, maar neemt hij ook veel ruimte in, vooral in de vorm van onverschillig, lomp of zelfs gewelddadig gedrag. Het narcistische individu neemt wat het nodig denkt te hebben en dat is heel wat. Het wil niet alleen steeds meer consumeren maar eist ook erkenning van zijn handelingsvrijheid en respect voor zijn hoogst individuele opvattingen en verlangens.’

U meent dit citaat netjes te zien aansluiten bij de twee eerdere. Mis: waar nu ‘de eendimensionale mens’ en ‘het narcistische individu’ staat, moet u eigenlijk lezen: ‘het dikke-ik’. Mijn slechte karakter zegt dan: er is niks veranderd met dat onmogelijke schepsel, wiens rationele brein voortdurend in het zand moet bijten bij conflicten met evolutionair oudere, naar bevrediging graaiende instincten.

Dat zou dan betekenen dat de Utrechtse filosoof en socioloog Harry Kunneman geen stap verder is gekomen dan Marcuse en Lasch, met zijn pas verschenen boek Voorbij het dikke-ik. Maar Kunneman kent de verhalen van zijn voorgangers. Hij weet dat het geen zoden aan de dijk zet om een bepaald soort individu plompverloren onder een grafzerk weg te stoppen en driftig het moraliserende vingertje in de richting van weer een nieuw paradijs te laten wijzen. Kunneman is geen begrafenisondernemer, hij doet aan stervensbegeleiding.

Zijn aanklacht vertoont natuurlijk opvallende parallellen met die van Marcuse en Lasch. De individuele vrijheid en autonomie, die dingen die we te danken hebben aan de dood van God, worden veel te eenzijdig, want louter via economie en technologie ingevuld. We hebben dan wel een ontvoogde vrijheid verworven, maar geven die uit handen door slaafs op onze consumentenknietjes te gaan zitten kwijlen voor het allerlaatste lekkers van de dag. De diagnose die de Utrechtse humanist stelt, klinkt al even vertrouwd: ondanks dit alles overheerst een gevoel van ontevredenheid. Het goede leven is ook voor hem niet maakbaar langs economische, technologische en bestuurlijke weg. Wat niet betekent dat Kunneman de technologische wereld naar het verdomhoekje verwijst. Eerder kunnen we technologische verworvenheden trachten in te passen in wat een humaan leven heet te zijn.

Kunneman is een diagnosticus die geleerd heeft van eerdere therapieën die niet bleken te werken. Bij hem geen verticaal denken meer, geen hogere doelen die ons van buitenaf worden aangereikt. Op meerdere manieren krijgt de filosofie hier een horizontaal karakter. Gelijkwaardigheid en mensenliefde staan voorop bij Kunneman. Die verkrijg je niet door een alomvattende theorie over het humanisme te formuleren, maar door na te gaan hoe humane waarden gestalte kunnen krijgen in onze levenspraktijk. Anders dan voorgaande cultuurcritici pleit Kunneman voor een doorleefd individualisme. Individuele ontwikkeling en persoonlijke vervolmaking zijn daar belangrijke drijfveren. Maar, die gaan gepaard met politieke emancipatie en maatschappelijke rechtvaardigheid. En dus met dialoog.

Kunneman illustreert zijn ‘kritisch humanisme’ – dat is de term die hij zelf gebruikt – aan de hand van praktijkvoorbeelden uit de psychiatrie, de criminaliteit en het organisatieleven. Zo vertelt hij het verhaal van een psychotherapeute, Virginia Slater, die een jonge vrouw, Marie, begeleidt die bij herhaling de levensweg bemoeilijkt ziet door hardnekkige toestanden van depressiviteit. Slater geeft toe dat technieken niet altijd de almachtige werkzaamheid etaleren die ervan verhoopt wordt. Ze probeert cognitieve therapie uit zonder resultaat. Dan tracht ze enig opstandig feminisme in de vrouw wakker te maken. Het maakt geen verschil. Marie krijgt vervolgens een gedragsmatige aanpak. Elke dag op tijd uit bed, drie vrienden bellen, regelmatig douchen. Ook dat werkt niet. Gelukspil Prozac moet dan maar het verschil maken, maar doet dat na twaalf weken nog altijd niet.

Met dit verhaal toont Kunneman hoe techniek kan falen en hoe alleen maar een gelijkwaardige, humane relatie voor verlichting kan zorgen: de psychotherapeute stapt uit haar ‘superieure’ expertrol. Haar woorden blijven haar bijna in de keel steken: ‘Misschien kom je de depressie niet te boven’. De twijfelende reactie van Marie dan: ‘En wat betekent dat?’. Volg dan het antwoord van de therapeute, een antwoord dat niets oplost. Niet zoals je een rekensom oplost of zoals je een vastgelopen motor opnieuw doet lopen. Ze zegt: ‘Ik wist het niet. We dachten er beide over na en het was alsof we door een gespannen draad verbonden waren’. En proef nu deze woorden: ‘De draad was geen reddingslijn die ik haar had toegeworpen, maar de blootliggende zenuw die mensen verbindt zodra ze bereid zijn samen een wond binnen te gaan’.

Of hoe zwakheid kan zinderen van kracht.