Home Historisch profiel Maurice Merleau-Ponty: wat het lichaam weet
Historisch profiel

Maurice Merleau-Ponty: wat het lichaam weet

Door Elselien Dijkstra op 11 februari 2008

Maurice Merleau-Ponty filosoof fenomoloog
02-2008 Filosofie magazine Lees het magazine
Het lichaam is een bron van kennis die we veronachtzamen, stelt Maurice Merleau Ponty (1908-1961).

Dit artikel krijg je van ons cadeau

Wil je onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? Je bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en je hebt direct toegang.

Op 14 maart 1908 werd Maurice Merleau-Ponty geboren in Rochefort-sur-Mer, Frankrijk. Omdat zijn vader in de Eerste Wereldoorlog stierf, werd hij grotendeels opgevoed door zijn moeder. Volgens Jean-Paul Sartre, met wie hij studeerde aan de École Normale Supérieure in Parijs en lange tijd bevriend was, heeft Merleau-Ponty een zeer gelukkige jeugd gehad. De serieuze Maurice had tijdens zijn studie filosofie veelbelovende medestudenten, onder wie Simone Weil en Simone de Beauvoir die wedijverden om de hoogste cijfers. Zelf toonde hij veel belangstelling voor moraal en psychologie.

In een van zijn twee proefschriften, getiteld Fenomenologie van de waarneming, analyseert Merleau-Ponty het menselijk lichaam zoals wij dat ervaren. De fysiologie en psychologie van die tijd beschouwden het lichaam als een ding zoals alle andere dingen, een object tussen andere objecten. Met zijn fenomenologische studie wilde Merleau-Ponty tegenwicht bieden aan de dominante wetenschappelijke benadering van het lichaam. Door te wijzen op de ‘geleefde ervaring’, probeerde Merleau-Ponty de eenzijdige wetenschappelijke benadering van ons lichaam doorbreken.

Huid, vlees, botten

Zijn analyse is gemakkelijk te volgen met het volgende experiment: leg je linkerhand op tafel en bevoel met je rechterhand de linker. De rechterhand voelt huid met daaronder botten en vlees, de materie van je lichaam. Maar je linkerhand voelt de aanraking van je rechterhand ook. En andersom. Je linkerhand is tegelijkertijd ‘subject’ (de ontvanger van prikkels) en object (huid, vlees en botten). Een ander voorbeeld: geef jezelf een hand. Dan ervaar je hetzelfde. Als het om ons eigen lichaam gaat, valt de strikte scheiding tussen een subject en een object weg. Je hébt niet alleen een lichaam; je bént ook een lichaam. Daarom noemt Merleau-Ponty het lichaam een ‘subject-object’, of een ‘geïncarneerd subject’.

Uiteraard kun je het lichaam ook bestuderen als object, zoals bijvoorbeeld in de anatomie, of eraan sleutelen zoals een chirurg doet, maar dat is altijd maar één kant van het verhaal. Dat doet geen recht aan de ervaring van de ambiguïteit van onze lichamelijkheid, die blijkt uit de dubbele gewaarwording van onze tastende handen. De ervaring van ons lichaam waar Merleau-Ponty op duidt, is niet primair visueel (zoals de bestuderende, objectiverende blik: ik heb een lichaam), maar gebruikt ook andere zintuigen, zoals de tastzin (ik ben mijn lichaam). Je linkerhand voelt van binnenuit de aanraking van de rechterhand. Je ervaart je lichaam van binnenuit, in plaats van je er tegenover te stellen.

Die ambiguïteit van onze ervaring van ons lichaam is niet op te heffen. We kunnen abstraheren van ons lichaam en het zien als een materieel object of ding. Husserl, door wie Merleau-Ponty is geïnspireerd, noemt deze meer afstandelijke benadering de ervaring van het ‘Körperliche’. Deze afstand is nodig om je lichaam te veranderen en te verbouwen, er een nieuwe arm aan te zetten of het een nieuw gezicht te geven. In die zin is ons lichaam maakbaar, versleutelbaar, en zijn de organen vervangbaar zoals de onderdelen van een auto.

Aan de andere kant ervaren we ons lichaam tegelijkertijd ook altijd als ‘Leib’, lijf. We kunnen ons nooit volledig losmaken van ons lichaam. Daarom ervaren we ons lichaam niet als een ding, zoals alle andere dingen in de wereld. ‘Mijn hand ligt op tafel’ betekent iets anders dan ‘mijn telefoon ligt op tafel’. Je hand ligt niet op dezelfde manier ‘naast de asbak’, zoals de telefoon ‘naast de asbak’ ligt. Je weet waar je hand ligt, daar hoef je niet naar te zoeken, zoals je naar je mobiele telefoon kunt zoeken. Je hebt een ‘absoluut weten’ van je lichaam, een soort intern zintuig. Zonder erover na te denken weet je waar je voeten zich bevinden ten opzichte van je hoofd, en waar je handen zijn. Deze motorische eenheid noemt Merleau-Ponty het idee van een ‘lichaamsschema.’

‘Ik kan’

Dit alles heeft ook consequenties voor het denken, want voordat we denken, nemen we al waar. En die waarneming is altijd gebonden aan een waarnemer, een lichaam. Onder de bewuste kennis van het ‘ik denk’ – wat bij Descartes het beginpunt van de filosofie is – schuilt het ‘ik kan’: een lichamelijke kennis van de omgeving, van de wereld om je heen. Je moet het lichaam niet tegenover de geest plaatsen – die twee gaan samen in één ‘lijf-subject’, het ‘ik-lijf’. Merleau-Ponty noemt deze kennis van zintuigen en ledematen ook wel ‘het zwijgende denken’. Het lichaam wéét dingen, en heeft kennis van de wereld om zich heen.

Het idee van een lichaamsschema werd al in de fysiologie en psychologie gebruikt, maar Merleau-Ponty geeft er een existentiële betekenis aan. Volgens hem is het lichaam altijd gericht op zijn omgeving, en is ons lichaam oorspronkelijk op de wereld betrokken, in die zin dat het met de wereld samenvalt. Wanneer je bijvoorbeeld piano speelt, valt je lichaam tijdelijk samen met het instrument. Je vingers kennen de toetsen, ze weten al waar ze naartoe moeten voordat je dit bedenkt. Met andere woorden: het denken heeft een materiële basis. Je kunt alleen maar denken dankzij het feit dat je een lichaam hebt. De pianist ‘denkt’ met zijn vingers. Sterker nog: al te zeer ‘bewust denken’ aan het pianospel staat het spelen in de weg. Net zoals je beter niet kunt nadenken terwijl je danst. Je lichaam danst en speelt vanzelf.

Wij hebben altijd al een bepaalde relatie tot de wereld en de dingen, voordat we onszelf in ons denken tegenover de wereld kunnen plaatsen. In de woorden van Merleau Ponty: ‘Uiteindelijk is de wereld niet tegenover mij, maar om mij heen.’ Dankzij het feit dat we al in de wereld zijn, kunnen we afstand doen van onze omgeving. Dit merk je bijvoorbeeld wanneer je ’s ochtends zonder na te denken de wekker uitzet, zodra hij afgaat. Ons lichaam lijkt soms zelfs onafhankelijk van onszelf – van ons denkende ik – een eigen leven te leiden. Bijvoorbeeld wanneer je de wekker half slapend drie keer hebt uitgezet, waardoor je te laat komt op je werk.

Merleau-Ponty ziet het lichaamsschema als een manier van in de wereld staan. Het lichaamsschema is de ervaring van onmiddellijke eenheid of het samenvallen met de wereld. Dat betekent niet dat ons lichaamsschema altijd hetzelfde blijft. Integendeel, ons lichaamsschema verandert constant, het past zich aan, aan ons körperliche (materiële) lichaam.

Chauffeur

Fietsen, zwemmen, de trap aflopen, een muziek instrument bespelen – ons lijf heeft zich die bewegingen eigen gemaakt. Mijn lijf weet van alles over de wereld, waarvan ik me, als denkend wezen, niet bewust ben. En dit lijf kan zich aanpassen aan veranderingen in de wereld. We kunnen ons lichaamsschema uitbreiden door er iets aan toe te voegen, zoals een hoed of een auto. ‘Een vrouw bewaart zonder enige berekening een veilige afstand tussen de pluim op haar hoed en de dingen die deze zouden kunnen afbreken; zij voelt waar de pluim is zoals wij voelen waar onze hand is,’ schrijft Merleau-Ponty. Op dezelfde manier weet een chauffeur ‘of hij erdoor kan’, wanneer hij met zijn auto een steegje inrijdt. Het lichaam breidt zichzelf op die manier uit.

Een uitbreiding van je lichaamsschema is mogelijk dankzij herhaling. Je kunt pas autorijden of pianospelen, wanneer je dit herhaaldelijk hebt geoefend. Je lichaam neemt de bewegingen die je tijdens het autorijden uitvoert in zich op. Je krijgt het autorijden ‘onder de knie’ en het pianospelen ‘in je vingers’. De herhaalde bewegingen worden een gewoonte, en gaan na verloop van tijd deel uitmaken van wat Merleau-Ponty het ‘habituele lichaam’ noemt. Hetzelfde geldt voor gebaren die je veel maakt, de manier waarop je loopt, kijkt, eet en denkt. Dit ‘habituele lichaam’ onderscheidt hij van het ‘actuele lichaam’; dit onderscheid is vergelijkbaar met Husserls onderscheid tussen Leiblich en Körperlich, lijfelijk en lichamelijk.

Ook met dit onderscheid probeert Merleau-Ponty het objectieve denken over het lichaam te doorbreken. Een objectieve benadering van het lichaam beperkt zich tot het actuele lichaam en vergeet de dimensie van het habituele. In tegenstelling tot het lichaam als materieel object is het habituele lichaam een wijze van in de wereld zijn, niet een abstract punt in de ruimte. ‘Habitueel’ verwijst niet alleen naar een ‘gewoonte’, maar ook naar de habitat, de omgeving. Het lichaam bewoont de ruimte. Het is gericht op de wekker, ons bed, en ervaart zichzelf als liggend, dankzij dit bed. Het heeft een betekenisvolle relatie met de wereld en is altijd op de wereld gericht. Dankzij de vloer waarop je kunt staan, ‘weet’ je lichaam dat het rechtop staat.

Om houvast te vinden in het leven zoekt het lichaam naar herhaalbare situaties.

Fantoompijn

Een extreem voorbeeld waarbij het actuele lichaam en habituele lichaam niet met elkaar samenvallen, is wanneer iemand zijn geamputeerde arm blijft voelen. Hoe kunnen we verklaren dat een lichaamsdeel dat er niet meer is nog pijn doet? Is dat een bewijs voor de onbetrouwbaarheid van onze zintuigen? Volgens Merleau-Ponty bewijst de ervaring van een fantoomarm dat we ons lichaam niet kunnen begrijpen als we het als een louter materieel ding kunnen.

Een patiënt met een fantoomarm blijft op dezelfde wijze op de wereld gericht als voor de amputatie. De hanteerbare objecten in zijn omgeving blijven voor hem dezelfde ‘aantrekkingskracht’ behouden. Zijn habituele lichaam blijft evenwicht vinden in de zekerheid van het voornemen om piano te gaan spelen of te gaan schrijven. Een fantoomarm is niet een voorstelling van een arm, maar de ambivalente aanwezigheid van een arm. De patiënt blijft op zijn arm rekenen, ook al is die niet meer fysiek aanwezig.

Even tussendoor… Meer lezen over Merleau-Ponty en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Het fenomeen van een fantoomarm wijst op de dubbele verhouding die we tot ons lichaam hebben. We ervaren het zowel van buiten als van binnen. Merleau-Ponty wijst erop dat die ambiguïteit er altijd zal blijven. Deze ambiguïteit stelt grenzen aan de maakbaarheid van het lichaam. Je kunt je lichaam als object behandelen en een nieuwe hand krijgen. Maar deze nieuwe hand zal deel moeten worden van je habituele lichaam. De ervaring moet weer in overeenstemming gebracht worden met de feitelijke toestand van je lichaam. Dat dit niet vanzelfsprekend is, blijkt wanneer iemand zijn prothesehand weer laat verwijderen omdat hij er niet aan kan wennen. Volgens Merleau-Ponty is die persoon niet in staat zijn om zijn ervaring van zijn habituele lichaam in overeenstemming te brengen met zijn actuele lichaam.

Merleau-Ponty laat ons stilstaan bij dat wij niet alleen een visuele ervaring van ons lichaam hebben. Wij ervaren ons lichaam ook van binnenuit, en ontwikkelen in ons handelen en door gewoontevorming een bepaalde stijl. Die dubbele ervaring van ons lichaam maakt het mogelijk om nu eens naar ons lichaam te kijken als een object, en het dan weer van binnenuit te ervaren.

Meningsverschillen

Met zijn filosofie van het lichaam heeft Maurice Merleau-Ponty een belangrijk stempel op het existentialistische denken gedrukt. Maar door ideologische meningsverschillen en een strijd om de macht groeiden hij en zijn oude vriend Sartre uit elkaar. Bij de dood van Merleau-Ponty – hij stierf onverwacht op 53-jarige leeftijd aan een hartaanval – schrijft Sartre in Les Temps Modernes, het tijdschrift dat hij ooit samen met onder anderen Merleau-Ponty oprichtte, in het In Memoriam: ‘Ik heb veel vrienden verloren terwijl zij nog leven. Dat was niemands schuld, zij waren die zij waren, en ik ook; het gebeuren had ons gemaakt en tot elkaar gebracht en heeft ons weer gescheiden. (..) Hij [Merleau-Ponty, red.] heeft mij nooit verloren en door zijn dood moest ik hem verliezen. Wij waren gelijken, vrienden, al leken wij niet op elkaar; wij hadden dat meteen begrepen en in het begin lachten wij om onze meningsverschillen; en toen, omstreeks 1950, daalde de barometer en ging er een harde wind over Europa en over de hele wereld, door de deining beukten onze koppen tegen elkaar en op het volgende moment kwamen wij lijnrecht tegenover elkaar te staan.’

Fenomenologie van de waarneming
Maurice Merleau-Ponty
vert. Douwe Tiemersma en Rens Vlasblom
Boom
640 blz.
€ 54,90