Home Identiteit Jan Bor: ‘In de eindigheid zie je de schoonheid van alles’
Identiteit Niet-westerse filosofie Tijd

Jan Bor: ‘In de eindigheid zie je de schoonheid van alles’

In Japan moest filosoof Jan Bor voor dag en dauw mediteren in de halve lotus. ‘Wie ben ik?' vroeg hij zich af, ‘en wat is werkelijk?’

Door Marco Kamphuis op 16 januari 2006

Jan Bor filosoof beeld Sijmen Hendriks

In Japan moest filosoof Jan Bor voor dag en dauw mediteren in de halve lotus. ‘Wie ben ik?' vroeg hij zich af, ‘en wat is werkelijk?’

01-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

Jan Bor is een begeesterd spreker. In een met boeken en schilderijen volgestouwd appartement in de Amsterdamse binnenstad zit hij op het puntje van zijn stoel. Hij is beweeglijk – ook in zijn denken. Gevraagd naar uitleg bij zijn boek Op de grens van het denken. De filosofie van het onzegbare, geeft hij te kennen dat hij sommige daarin verwoorde standpunten alweer verder heeft uitgewerkt, en formuleert ter plekke nieuwe inzichten. ‘Wie zelfstandig nadenkt, staat nooit stil. Ook ideeën die je dierbaar zijn, moet je weer loslaten.’

Jan Bor werd in 1946 geboren in een artistiek milieu. Hij studeerde filosofie in Amsterdam alvorens zich in Kyoto en Londen langdurig in zenboeddhisme te verdiepen. Hij promoveerde op een studie over Bergson en was redacteur van 25 eeuwen oosterse filosofie en de bestsellers 25 eeuwen westerse filosofie en De verbeelding van het denken.

Zijn boek is het verslag van een levenslange filosofische zoektocht. Reeds in zijn jeugd vroeg hij zich af of er een andere werkelijkheid bestond achter de waargenomen verschijnselen, een werkelijkheid die niet door de empirische wetenschappen wordt beschreven. De studie wijsbegeerte bracht hem veel, maar niet precies wat hij ervan verwachtte; hij wendde zich van de dorre theorie af. ‘Ik ben filosoof, en ik omarm de westerse filosofie,’ zegt hij nu. ‘Maar onze denktraditie heeft de neiging zich vast te bijten in haar eigen taal, en ze kon mij geen bevredigend antwoord geven op de twee vragen die ik stelde: Wie ben ik? En wat is nu eigenlijk werkelijk?’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In 1976 vertrok Bor naar Japan en klopte bij een zentempel aan. Een rijzige priester deed open. ‘Naar later bleek, was hij een neef van de keizer, en dat straalde hij ook wel uit.’ Bor trad een wereld van stilte binnen, een door rituelen beheerste wereld. Dat betekende voor dag en dauw mediteren in de halve lotus, in een open ruimte waar de winterse wind doorheen gierde. ‘En je mocht echt geen vin verroeren.’ Na de meditatie bladeren vegen op het kerkhof. Als de priester langskwam, keurde hij zijn leerling geen blik waardig. Na een half jaar zei Bor dit kille, eenzame bestaan vaarwel, om zijn zentraining in Engeland voort te zetten. Tien jaar later hield hij het daar voor gezien. Wat had hij in de tussentijd geleerd?

‘Niets, helemaal niets! Althans, dat dacht ik toen. Achteraf gezien had ik het echt nodig, het heeft me gevormd, het heeft me ten minste enige discipline bijgebracht. Maar dat had ik toen niet door, het stond me verschrikkelijk tegen. Die hele sfeer van volgzaamheid en onderworpenheid… Pas later ga je de dingen in perspectief zien. Mijn vader was een gevoelige, maar toch ook licht despotische man, tegen wie ik me hevig was gaan verzetten. Maar verdomd als het niet waar is, die autoriteit zoek je naderhand weer op! Vervolgens kun je er voorgoed afscheid van nemen.’

Bor schetst kort de geschiedenis van het zenboeddhisme. Het boeddhisme, afkomstig uit India, ontwikkelde in de zesde en zevende eeuw in China een geheel eigen vorm, nauw verwant aan het taoïsme. Deze vorm verhuisde in de twaalfde eeuw naar Japan, paste zich opnieuw aan de cultuur aan, verbond zich met de samoeraistand en kwam in een strenge, aristocratische gedaante tot grote bloei. ‘Ik ben blij dat ik uit het zenboeddhisme Japanse stijl ben gestapt, al kostte het moeite het los te laten. Pas veel later kwam ik erachter dat er ook een andere zen mogelijk is, waarin de traditie, de training en het meesterschap worden gerelativeerd. Ik identificeer zen nu ook niet meer met het Japanse zenboeddhisme, dat is me te streng en te formeel.’

Geheim

Bor ging zich weer volop met de filosofie bezighouden. Hij hoopte de dimensie die hij zocht in de metafysica te vinden, maar moest vaststellen dat de metafysica had afgedaan. ‘Laten we wel zijn, onze metafysica is door en door getekend door het christelijke denken. Ze is gericht op een bovennatuurlijke werkelijkheid waarvan we afscheid hebben genomen. Met de opkomst van de moderne wetenschap leven we in een ander paradigma.’

Al had de traditionele metafysica afgedaan, er was zoiets als een ‘metafysische ervaring’ gebleven, zeker voor Jan Bor: een ervaring van het doorgaans verhulde geheim van de wereld, een ervaring die door grote kunst wordt uitgedrukt, maar wordt ontkend door de wetenschap, althans die wetenschap die meent alles te kunnen verklaren. In het werk van de Franse filosoof Henri Bergson – die hij op één lijn stelt met denkers als Descartes, Kant en Husserl – trof hij het begrip intuïtie aan. Met intuïtie duidt Bergson een visie op de wereld aan, die ons de dingen doet kennen op een fundamenteel andere manier dan de wetenschap, ‘een waarneming die zich ternauwernood onderscheidt van het waargenomen voorwerp’. Mede beïnvloed door Bergson ontwikkelde Bor de notie van de onmiddellijke ervaring – een ervaring die geen beroep doet op rationaliteit, die uit elke conceptualisering breekt.

Dat vergt enige uitleg.
Aan Kant danken we het inzicht dat we de wereld zien door de bril van onze begrippen. Waarneming is niet een louter registreren van onafhankelijk van het waarnemende bewustzijn gegeven objecten. Onze begrippen, verduidelijkt Bor, spelen een vitale rol in de perceptie van de objecten; ze ‘constitueren’ het waargenomen object. Door de objecten te benoemen kennen we ze een bepaalde identiteit toe. In de woorden van Bergson: we plakken etiketten op de ervaring. Het is vaak nuttig dat ons bewustzijn ons slechts een praktische vereenvoudiging van de dingen biedt, maar het gevolg is wel dat we zo in feite niet de veranderlijke werkelijkheid zelf zien, omdat we ons er meestal toe beperken de opgeplakte etiketten te lezen.

Volgens Kant kunnen we de bril van onze begrippen niet afzetten. Volgens Bergson kunnen we echter via onze intuïtie doordringen tot de dingen zelf. Ook Jan Bor, met zijn zenboeddhistische achtergrond, meent dat het denken niet altijd tussen de waarnemer en de realiteit hoeft te staan. ‘Het denken stopzetten is niet mogelijk, maar je kunt het tussen haakjes zetten, opschorten en opgaan in de stroom van ervaringen. Daardoor ontstaat contact met de naakte werkelijkheid.’ In zijn boek legt hij uit dat mediteren daarbij kan helpen, maar je kunt ook gewoon in de tuin zitten en de omgevingsgeluiden voorbij laten trekken, zonder er bepaalde gedachten aan te verbinden. In de terminologie van zen heet dat ‘before thinking’. Op zeker moment denk je: hé, een merel. De ervaring van het horen van een merel wordt op dat moment object van benoeming, en daarmee is de voortgang van de ervaring verbroken.

Maar wat is nu het belang van deze onmiddellijke – of zuivere – ervaring? Leren we zo de werkelijke dingen kennen? Aangezien er geen denken aan te pas komt, kunnen we er moeilijk over praten. Vergaren we woordloze kennis – als je dat al kennis mag noemen?

Bor: ‘Ik ben meer en meer geneigd te zeggen dat dat geen kennis is. Kennis is een soort bezit, een weten hoe alles in elkaar zit. Ik gebruik graag de term “wetende onwetendheid”. Wat wél ontstaat is een soort zekerheid van het hart, maar het is nooit iets wat je vasthoudt. De zentraditie kent de term “beginner’s mind”: je moet altijd opnieuw openstaan voor de dingen en de mensen.’

We kunnen de dingen zelf niet kennen?
‘Kant zegt: je kunt het ding op zichzelf niet kennen, maar je kunt het wel denken. Bergson zegt: je kunt er via de intuïtie in doordringen; zo val je ermee samen en ken je het. Op de schouders van deze twee reuzen zeg ik: je kunt het zeker niet kennen, en je kunt er ook niet mee samenvallen, maar je kunt er wel door geraakt worden.’

Tekst loopt door onder afbeelding

Stamelen

Bors opvatting wijkt op nog een ander belangrijk punt van die van Bergson af. Voor Bergson is tijd die voortduurt de kern van de werkelijkheid. Met zijn beroemde ‘durée’ introduceerde hij een originele analyse van het tijdsbegrip. De tijd die we innerlijk ervaren – hij noemt dit de ‘zuivere duur’ – is onmeetbaar; hij onderscheidt die van de fysische, meetbare tijd. In ons bewustzijn is er een organisch verband tussen verschillende momenten, dus de ene toestand duurt voort in de volgende. Bor: ‘Bij Bergson heeft de tijd als het ware een geheugen.’

Zelf is Bor juist doordrongen van de vergankelijkheid van de dingen. Hij ziet de tijd niet als een opeenvolging van voortdurende maar van wegstervende momenten. ‘De tijd duurt niet voort. De tijd houdt soms op. De dingen zijn eindig. Die vergankelijkheid is tragisch, maar juist in die eindigheid zie je de totale schoonheid, het wonder van alles.’

Zoals vaker tijdens het gesprek onderbreekt hij zichzelf met de woorden: ‘Dit is slechts stamelen. Ik praat steeds over dingen waarvan ik eigenlijk weet dat je ze niet adequaat kunt zeggen – maar ik waag toch een poging.’

‘De tijd draagt de vernietiging in zich. De tijd verslindt zichzelf als het ware. Op elk moment is alles en iedereen anders. Alles verandert, alles vernieuwt zich, of het houdt op. En omdat elk grassprietje, ieder lieveheersbeestje, maar ook je geliefde – die je niet kunt doorgronden – steeds anders is, en omdat alles uniek is en eenmalig, kun je het nooit in een algemeen begrip vatten. Maar je kunt erdoor geraakt worden.’

Je kunt ermee in contact komen.
‘Precies. En dat is wat de beoefenaars van zen tot in eeuwigheid proberen: hun hart te openen. Het idee dat je alles kunt beheersen en met je denken vatten, moet je laten varen. Je moet uit het denken stappen en in je diepste gevoel gaan zitten.’

En dat is dus de onmiddellijke ervaring. Wat je in die onmiddellijkheid gewaarwordt, vervolgt Bor, is niet iets wat je kunt objectiveren, niet iets wat je met begrippen kunt vastleggen, maar een veranderlijke, objectloze werkelijkheid – ‘een lege werkelijkheid, wat natuurlijk een paradox is’. Zo komen we tot een objectloze filosofie, ofwel een filosofie van het niets.

Bor vraagt vriendelijk: ‘Komt dat over? ‘

Openbaring

Terug naar de vragen die Bor zich aan het begin van zijn ongewone filosofische zoektocht stelde: Wie ben ik? Wat is werkelijk? ‘Het antwoord op beide vragen is dat er geen antwoord is. Beide bevatten een paradox, en die wijst uiteindelijk buiten de taal.’

Is dat geen teleurstellende conclusie?
‘Dat is een enorme conclusie! Als de twee belangrijkste vragen die een filosoof zich kan stellen fundamenteel onbeantwoordbaar blijken, als hun oplossing ligt in het feit dat ze letterlijk oplossen in het grote niets, dan is dat nogal een conclusie. Ik vind dat, om het een beetje gewichtig te zeggen, een openbaring.’

Deze vragen kunnen niet rationeel opgelost worden… omdat alle dingen onkenbaar zijn – eenmalig, uniek en veranderlijk als ze zijn?
‘De dingen laten zich niet onder een algemene noemer brengen. Ze zijn onvergelijkbaar, onbenoembaar, onuitsprekelijk. Daarom spreken de boeddhistische filosofen in dit verband van leegte. De dingen zijn een groot mysterie. Wij zijn zelf een mysterie.’

In zijn boek haalt Bor de stichter van het zenboeddhisme Bodhidharma aan. Toen de Chinese keizer hem vroeg: ‘Maar wie bent u?’ antwoordde hij: ‘Weet niet!’ ‘De vraag is het antwoord,’ zegt Bor. ‘Het hart zelf geeft het antwoord. Een woordloos antwoord.’

Het is niet gemakkelijk te begrijpen.
‘Het is intellectueel niet te vatten. Het is een ervaring.’