Zenmeester Dogen kijkt naar de herfstmaan. Zo luidt de titel van een zelfportret van Eihei Dogen (1200-1253), de beroemdste zendenker die Japan heeft voortgebracht. Wie aandachtig naar het portret kijkt, merkt echter dat er iets ontbreekt. De zenmeester heeft namelijk wel zichzelf afgebeeld, maar niet de maan. Je kunt de weerspiegeling van dit hemellichaam hoogstens in zijn ogen aantreffen.
Een enkele dauwdruppel op het gras herbergt ontelbare werelden
Het ontbreken van de maan op het schilderij vormt een veelzeggend staaltje van visuele zenretoriek. Zij staat namelijk symbool voor de verlichting, die de mens nooit via woorden of gedachten uitputtend kan uitdrukken. Je moet deze realisatie van onovertroffen openheid en vrijheid als het ware buiten het kader zoeken, in dit geval van het schilderij. Een goede meester kan op deze zoektocht behulpzaam zijn, omdat hij iets van zijn wijsheid met je kan delen. Dit inzicht wordt traditioneel gesymboliseerd door een open oog. Een ander gangbaar symbool is de vis, want ‘die slaapt nooit’. Een vissenoog staat immers altijd open; het knippert nooit.
Tekst loopt door onder afbeelding
Ontwaken
Het leven van Dogen stond van begin tot eind in het teken van het zoeken naar en het doorgeven van de verlichting (Sanskriet: bodhi, letterlijk ‘ontwaken’). Hoewel hij de Japanse geschiedenis is ingegaan als de man die zen vanuit China naar het Land van de Rijzende Zon heeft gebracht, zag hij zichzelf niet als zen-adept, maar simpelweg als een volgeling van de Leer van de Boeddha. Volgens Dogen had de Ontwaakte namelijk slechts één boodschap en was de onderverdeling in verschillende scholen uiteindelijk een illusie. Hoe dit ook zij, hij begon zijn carrière als boeddhistisch denker niet bij de zenschool, maar bij de Tendai-sekte.
Deze boeddhistische stroming had in de ogen van de jonge Dogen een paradoxale leer. Enerzijds stelden Tendai-aanhangers dat de mens oorspronkelijk al verlicht was, terwijl er anderzijds grote nadruk op de dagelijkse meditatiepraktijk werd gelegd. Volgens traditionele biografieën ontsproot uit deze tegenspraak de fundamentele filosofische vraag van de zenmeester in spe: ‘Waarom zou ik mediteren als ik toch al verlicht ben?’ Omdat geen enkele leraar een adequaat antwoord kon geven, ondernam Dogen de gevaarlijke zeereis naar China, het land waaraan de Japanse cultuur van oudsher veel ontleende.
De mens is wat hij is omdat hij op een edelsteen lijkt die het licht van alle andere edelstenen weerkaatst
In het Rijk van het Midden raakte hij echter al snel gedesillusioneerd: de meeste monniken en bestuurders van boeddhistische kloosters hielden zich met politiek en winstbejag bezig in plaats van het volgen van Boeddha’s meditatieve weg. Op de terugweg naar Japan bezocht Dogen nog één klooster, waar hij toevallig zijn belangrijkste leraar tegen het lijf liep, namelijk Rujing Tiantong (1163-1228). Deze meester hield de legendarische Chinese zendiscipline van de negende en tiende eeuw in ere. De monniken maakten dan ook lange uren in de meditatiehal, terwijl de met vliegenmepper of stok gewapende Rujing hen scherp in de gaten hield. Op een avond viel een monnik naast Dogen in slaap tijdens de meditatie. De meester schreeuwde tegen hem: ‘Als je in zitmeditatie bent, vallen lichaam en geest weg! Hoe kun je dan in slaap vallen?’ Op dat moment realiseert Dogen de verlichting. Hij gaat naar de vertrekken van zijn meester en meldt: ‘Lichaam en geest zijn weggevallen.’ Rujing bevestigt zijn realisatie met de woorden: ‘Weggevallen zijn lichaam en geest.’ Daarop geeft hij zijn Japanse leerling de autoriteit om zelf zen-onderwijs te verzorgen.
Met zijn realisatie in China verkreeg Dogen een antwoord op zijn vraag naar de verhouding tussen meditatie en verlichting. Hoewel de mens oorspronkelijk verlicht is, kan hij zich dit alleen realiseren in de beoefening. Op die manier zijn verlichting en beoefening onscheidbaar: ze vormen een proces dat fundamenteel onafgerond is en daardoor steeds opnieuw kan worden ontdekt en verdiept. Het gesprekje tussen Dogen en zijn meester vormt een expressie van deze activiteit. Dat ze het beiden over het wegvallen van lichaam en geest hebben houdt overigens niet in dat er een ultieme waarheid over verlichting wordt geformuleerd, maar eerder dat hun inzichten met elkaar harmoniëren. Ongeveer zoals twee hartsvrienden de gevoelens van de ander feilloos kunnen aanvoelen; ze hebben aan een half woord (of soms helemaal geen woorden) genoeg.
Paradoxen
Terug in Japan begint Dogen na enige tijd met het schrijven van een groot, uit preken en opstellen bestaand werk: de Schatkamer van het oog van de ware leer (Japans: Shobogenzo). In een van de eerste essays, dat de filosofie van de hele bundel in een notendop bevat, doet hij verslag van zijn spirituele zoektocht. Paradoxen zijn hierbij eerder regel dan uitzondering:
‘De Weg van de Boeddha bestuderen is jezelf bestuderen. Jezelf bestuderen is jezelf vergeten. Jezelf vergeten is verlicht (of bevestigd) worden door de tienduizend dingen. Verlicht of bevestigd worden door de tienduizend dingen is lichaam-en-geest van jezelf en de anderen laten wegvallen. Alle sporen van verlichting komen dan tot rust; maak je steeds weer los van het tevreden rusten in zulke sporen.’
Over de interpretatie van deze raadselachtige zinnen zijn boekenkasten vol geschreven. Een moderne Dogen-interpretator heeft met een knipoog naar Whiteheads beroemde uitspraak over Plato eens opgemerkt dat zijn werk ‘een serie voetnoten bij zitmeditatie’ vormt. Het ‘bestuderen’ uit de eerste zin slaat dan ook op meditatie: wie de Weg van de Boeddha volgt, begint met zelfonderzoek. Opmerkelijk genoeg ontdekt zo iemand dat hij in zijn binnenste geen fixeerbaar zelf aantreft: ‘Jezelf bestuderen is jezelf vergeten.’ Deze uitspraak bevat een opmerkelijke parallel met het werk van de achttiende-eeuwse verlichtingsdenker Hume, die ook stelde dat er in de mens geen vastomlijnd ‘ik’ te vinden was, alleen een constant veranderende stroom van gedachten, gevoelens, waarnemingen en herinneringen. Voor Hume leidde dit inzicht echter niet direct tot een existentiële bevrijding.
Tekst loopt door onder afbeelding
Caleidoscopisch
Wie zichzelf vergeet, zo vervolgt Dogen, wordt verlicht door de tienduizend dingen of alles wat er in het universum bestaat. Deze uitspraak lijkt onzinnig, tenzij je hem leest vanuit de filosofie van Chinese Bloemenkransschool, een van de grootste inspiratiebronnen van de Japanner. In de basistekst van deze vroegmiddeleeuwse boeddhistische richting, de Bloemenkranssoetra, wordt een holistische visie op de werkelijkheid ontvouwd. Centraal in deze filosofie staat het Net van Indra, een metafoor die de boeddhisten van de hindoes hebben overgenomen. De god Indra zou namelijk ter decoratie van zijn hemelse paleis een net hebben gespannen met op elk knooppunt een schitterende edelsteen. De Bloemenkranssoetra merkt hierover op: ‘Deze juwelen schitteren en reflecteren elkaar, hun spiegelbeelden doordringen elkaar over en weer. In een enkel juweel verschijnen ze allemaal tegelijkertijd, en je kunt dit waarnemen in elk juweel. Deze spiegelbeelden worden herhaald en vermenigvuldigd op een onbegrensde wijze. Binnen de grenzen van een enkele edelsteen bevinden zich de grenzeloze herhaling en weerspiegeling van alle juwelen. Deze weerspiegelingen zijn helder en volkomen ongehinderd.’
De activiteit van de verlichting vormt een radicale intimiteit met alle dingen
Dogen verwijst in zijn werk met grote regelmaat naar dit caleidoscopische beeld, bijvoorbeeld met de opmerking dat een enkele dauwdruppel op het gras ontelbare werelden herbergt. In de hierboven aangehaalde tekst over de verlichting wijst hij erop dat alle dingen, of het nu mensen, dieren, planten of objecten zijn, elkaar grenzeloos ondersteunen. De mens die het idee van een vastomlijnd zelf heeft opgegeven, beseft dat hij één is met dit wereldomspannende proces. Hierbij deelt hij in een bijzondere vorm van eenheid, omdat zijn identiteit niet verloren gaat, maar juist door het netwerk van andere dingen mogelijk wordt gemaakt. De mens is wat hij is omdat hij op een edelsteen lijkt die het licht van alle andere edelstenen weerkaatst. Verlichting is volgens Dogen dan ook geen statische innerlijke toestand, maar een activiteit. Het doorgeven van het licht.
Radicale intimiteit
Dit proces wordt door hem nader uitgewerkt met de frase dat je ‘lichaam-en-geest van jezelf en de anderen laat wegvallen’. In deze uitdrukking, die rechtstreeks met Dogens eigen realisatie van de verlichting verbonden is, gaapt een grote valkuil voor de westerse lezer. Het gaat er namelijk niet om de tegenstelling tussen ‘lichaam’ en ‘geest’ los te laten. Voor de Chinese en Japanse denkers bestaat dit dualisme namelijk niet: ‘lichaam-en-geest’ (Japans: shinjin) zijn een eenheid. Hoogstwaarschijnlijk bedoelt Dogen dat je het gevoel dat jij een geïsoleerde ‘lichaam-en-geest’ bent tegenover andere zaken doorbreekt. Op die manier transformeert het onderscheid tussen jezelf en de ander of het andere in een grenzeloze afstemming of nabijheid. Zo vormt de activiteit van de verlichting een radicale intimiteit met alle dingen.
Wie deze afstemming op de werkelijkheid bereikt, bevindt zich volgens Dogen niet in een hogere toestand dan andere mensen, want ‘alle sporen van verlichting komen tot rust’. Tevens moet hij of zij vooral niet zelfgenoegzaam worden: ‘Maak je steeds los van het tevreden rusten in zulke sporen.’ Omdat de hele werkelijkheid voortdurend aan verandering onderhevig is, dient de volgeling van het boeddhistische pad continu mee te bewegen. De mens moet de verlichting steeds opnieuw ontdekken, in elke context waarin hij zich bevindt. Ook kan de mens zich beter niet overgeven aan de gedachte dat hij vanuit zijn ‘door oefening veredelde geest’ de hele werkelijkheid zal kunnen doorgronden. Dogen waarschuwt voor deze arrogantie met een kernachtig zinnetje: ‘Wanneer de ene kant verlicht is, blijft de andere zijde duister.’
Hoewel de betekenis van deze uitspraak tot op de dag van vandaag door tekstanalyses niet uitputtend is blootgelegd, kan de beeldende kunst wellicht te hulp komen. Een van de beroemdste zenschilderijen, gemaakt door de Chinese middeleeuwse schilder Muqi Fachang (1206-1269), heet Zes kakivruchten. Dit stilleven van Dogens tijdgenoot bestaat uit niets anders dan een leeg vlak met daarop de vruchten. Als je ernaar kijkt, blijkt echter dat de kakivruchten een bijzonder krachtige uitstraling hebben, vergelijkbaar met indringende portretten. Een imposante illustratie van Indra’s net, omdat de schilder speelt met de grenzen tussen vegetatie en mens. Dit effect doet zich alleen voor als je naar de drie vruchten in het midden van het doek kijkt; de overige drie blijven wazig. Volgens Dogen werkt de verlichting net zo: de mens kijkt zo ver als zijn beoefening reikt. Deze oefenweg is echter een fundamenteel open proces.
Tekst loopt door onder afbeelding
Merg en been
Met zulke opmerkingen over de beperktheid van de mens wil de zenmeester niet aangeven dat er iets fundamenteels mis met ons is. Integendeel, er valt altijd iets nieuws in de omgang met alles om ons heen te ontdekken. Op die manier toont Dogen juist medeleven met zijn leerlingen en lezers. Zo waarschuwt hij er ook voor om mensen die zogenaamd ‘minder verlicht’ zijn dan jezelf te veroordelen. In een van de oudste zenverhalen, over het afscheid van meester Bodhidharma, wordt dit wel gedaan. Als Bodhidharma, de legendarische monnik die zen vanuit India naar China zou hebben gebracht, definitief afscheid neemt van zijn leerlingen, vraagt hij wat ze van hem hebben geleerd. De meester beoordeelt hun uitspraken met antwoorden als: ‘Je hebt mijn huid geraakt’, ‘mijn vlees geproefd’, ‘Je bent me tot op het bot gekomen’, en ten slotte: ‘Je hebt mijn merg geraakt’. Deze laatste uitspraak slaat op de hoogste verlichting. De leerling die dit zei, deelt volledig in de wijsheid van de meester en stelt alle andere realisaties in de schaduw.
Volgens Dogen klopt deze zienswijze niet, want een arm bestaat nu eenmaal uit huid, spieren, botten en merg. Zonder al deze onderdelen zou hij er niet zijn. Sterker nog: alle onderdelen van een arm werken samen en vormen zo het leven. De ene is niet fundamenteler of dieper dan de andere. Zo staat het ook met de ontwikkelingswegen van de leerlingen. Er is geen absolute standaard om ze te beoordelen; iedereen gaat zijn eigen pad op de eindeloze beweging van de realiteit.
Dogen waarschuwt ervoor om mensen die zogenaamd ‘minder verlicht’ zijn dan jezelf te veroordelen
Op een meer poëtische, door het taoïsme beïnvloedde manier heeft de zenmeester deze gelijkwaardigheid van alle oefenwegen met deze frasen geformuleerd: ‘Vissen zwemmen in het water, en hoe ver zij ook zwemmen, er komt geen einde aan het water. Vogels vliegen in de lucht, en hoe ver zij ook vliegen, er komt geen einde aan de lucht.’ Dit betekent niet dat de lucht en het water letterlijk oneindig zijn, maar dat vogels en vissen het zo ervaren. Of ze nu enorme afstanden door oceanen en oerwouden of kleine tochtjes door sloten en parken maken doet niet ter zake. De vogel of vis die zich in zijn element bevindt, put hier eindeloze vreugde en vitaliteit uit.
Het element van de mens is de verlichting, zo stelt Dogen. Wie op zijn eigen, authentieke wijze verbondenheid met alle dingen realiseert is een boeddha in het hier en nu.