Home Rechtvaardigheid Raadselachtige rechtvaardigheid
Rechtvaardigheid

Raadselachtige rechtvaardigheid

29 oktober 2013

Cover van 11-2013
11-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Ronald Tinnevelt en Thomas Mertens schreven een mooie introductie op het thema mondiale rechtvaardigheid, maar de slotsom is teleurstellend. Amartya Sen is een van de besproken filosofen.  

De rijke landen hebben met elkaar afgesproken dat 0,7 procent van hun bruto nationaal product (bnp) naar ontwikkelingshulp gaat. In absolute cijfers gaat het om miljarden, maar als het aan de Indiase filosoof en econoom Amartya Sen ligt, wordt het bedrag verder opgeschroefd. Hij zegt het niet letterlijk, maar die conclusie lijkt onvermijdelijk na lezing van Het idee van rechtvaardigheid, Sens hoofdwerk, dat zojuist in het Nederlands is vertaald.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De erelijst van Sen is indrukwekkend. Hij is hoogleraar aan Harvard en heeft in de loop der jaren meer dan honderd eredoctoraten verzameld. Maar de kroon op zijn carrière is de Nobelprijs voor de economie, die hij in 1998 ontving. Het Nobelcomité loofde met name zijn aandacht voor de allerarmsten op de wereld. 

Over die groep gaat in zekere zin ook Het idee van rechtvaardigheid. Toch doet Sen niet zomaar een oproep om meer geld over te maken aan de behoeftigen. Bedrag x is voor de een namelijk iets heel anders dan voor de ander. Sen verwijst ter illustratie naar gehandicapten. Zij worden niet zozeer geplaagd door lage inkomens, maar ‘hun vrijheid om een goed leven te leiden wordt op allerlei manieren beknot’. Zo wil hij het gangbare beeld van onrechtvaardigheid corrigeren.

Wie gehandicapt is, heeft meer aan een rolstoel dan aan een zak geld. Het stuk techniek vergroot de actieradius en daarmee de autonomie van een gehandicapte. In een notendop is dit de capabiliteitentheorie waar Sen zijn faam aan dankt. ‘De nadruk’, zegt hij, ‘ligt hier op de vrijheid die iemand in feite heeft om iets te doen of te zijn – dingen die hij of zij de moeite waard vindt om te doen of te zijn.’ [cursivering SV] Iemand kan wel het recht hebben om te gaan en te staan waar hij wil, maar dit is een lege huls als het hem ontbreekt aan de juiste middelen.

Vermoedelijk zal niemand een gehandicapte zijn voertuig willen ontzeggen. Toch zit er een verraderlijke kant aan de capabiliteitentheorie, die bij Sen nogal impliciet blijft. Iemand met een rijbewijs zou je ook vrijer kunnen noemen dan iemand zonder, en zo zijn er nog talloze voorbeelden te bedenken. Is hier ook sprake van onrechtvaardigheid die gerepareerd moet worden? Sen laat goeddeels onbeantwoord waar je stopt met ongelijkheid corrigeren. Wel geeft hij een aantal richtlijnen mee. Zo moeten mensen in staat gesteld worden om waardevolle activiteiten te ontplooien. Maar hoe definieer je ‘waardevol’? Dat kan per persoon variëren. Een hard criterium dat zegt welke verschillen mogen blijven bestaan reikt hij niet aan, terwijl je daar als lezer juist behoefte aan hebt.

VIJVER
In elk geval lijkt Sen de overheid níét te zien als de grote herverdeler die voor alle ongemakken een potje geld heeft klaarstaan. Dat je niet alles oplost met een financiële ondersteuning leerde hij al vroeg. In zijn jeugd maakte hij de Bengaalse hongersnood mee, die 3 miljoen mensen het leven kostte. Een ramp, aldus Sen, maar géén natuurramp. Falend bestuur was hier de grote boosdoener. Jaren later schrijft hij in Het idee van rechtvaardigheid ‘dat er nooit een ernstige hongersnood is geweest in een goed functionerende democratie met verkiezingen op gezette tijden, oppositiepartijen, vrijheid van meningsuiting en relatief vrije media (zelfs wanneer het land erg arm is en met ernstige voedseltekorten kampt)’.

Deze passage halen de Nijmeegse rechtsfilosofen Thomas Mertens en Ronald Tinnevelt ook aan in hun boek Mondiale rechtvaardigheid. ‘We willen vooral een kritisch overzicht geven van de meest gebruikte filosofische theorieën over mondiale rechtvaardigheid en de verschillende aspecten daarvan (zoals armoede, ongelijkheid, de effectiviteit van ontwikkelingshulp en humanitaire interventie)’, zeggen de auteurs in het voorwoord.

Het levert een imposante galerij der groten op: Aristoteles, Cicero, Adam Smith, maar ook hedendaagse denkers als John Rawls en Peter Singer worden besproken. Vooral de laatste geeft stof tot nadenken. Zijn theorie sluit namelijk het best aan bij de gangbare visie dat je zodra je onrechtvaardigheid ziet in actie móét komen. Of zoals Mertens en Tinnevelt het zeggen: Singer gaat uit van onze krachtigste ‘morele intuïtie’.

Singer licht zijn standpunt toe aan de hand van een pakkende casus. Hij stelt zich voor dat hij op weg is naar een lezing die hij moet houden. Onderweg ziet hij een klein kind dat in een vijver is gevallen. Wat moet hij doen? Optie één: het kind proberen te redden, maar dan worden zijn kleren vies en kan hij niet spreken. Optie twee: hard doorlopen, zodat hij op tijd komt voor zijn lezing. Singer kiest voor het laatste en het kind verdrinkt.

Bestaat er iemand die dit géén immorele daad vindt? Kom dan ook over de brug in het geval van schrijnende armoede of ander leed, is de reactie van Singer. Wat hem betreft is er geen verschil tussen het verdrinkende kind uit het voorbeeld en iemand wiens enige maaltijd een handje rijst is.

Het is een glibberig pad dat we hier inslaan. Een biertje drinken op een terras, aldus Mertens en Tinnevelt in hun bespreking van Singer, verwordt zo tot een twijfelachtige activiteit. Wat voor goede werken had je niet kunnen verrichten met die paar euro’s? ‘Als het in ons vermogen ligt om iets slechts te voorkomen zonder daarvoor iets van vergelijkbaar moreel belang op te offeren, zijn we verplicht om dat te doen.’ Ofwel: wie kan helpen, moet helpen.

SYRIË
Iedereen kent de reflex van Singer. We zien beelden van een hongersnood in Afrika of, recenter, van de burgeroorlog in Syrië. Zulke schrijnende situaties schreeuwen om stevig ingrijpen. Mertens en Tinnevelt roemen het als een kwaliteit van de rechtvaardigheidstheorie van Singer dat die rekening houdt met de meest basale morele intuïties die op dat moment in ons wakker worden. Het is echter de vraag of ze dat standpunt zelf ook innemen. Uiteindelijk pleiten ze, na veel wikken en wegen, juist voor een terughoudende opstelling, die Singer vreemd is. ‘Laten we niet te snel “ja” zeggen’, staat dan ook boven de slotparagraaf van Mondiale rechtvaardigheid.

De internationale gemeenschap heeft namelijk ook te maken met het soevereiniteitsbeginsel. Dit verbod op inmenging in binnenlandse kwesties is de hoeksteen van de internationale rechtsorde en kun je niet zomaar terzijde schuiven. Of zoals Mertens en Tinnevelt het zeggen: dat vrouwen in Saoedi-Arabië niet mogen stemmen is een mensenrechtenschending, maar niemand peinst erover om er een vredesmacht op af te sturen. Het duidt dus niet automatisch op onverschilligheid of nalatigheid als we niet onmiddellijk een interventie plegen bij het zien van onrechtvaardigheid. Soms is de remedie erger dan de kwaal.

Dat hadden Mertens en Tinnevelt best explicieter mogen uitspreken. Mondiale rechtvaardigheid is een nuttige introductie op een ingewikkeld thema, vol mooie citaten en – zie het vijvervoorbeeld van Singer – prikkelende gedachte-experimenten. Nadeel is dat de positie van de auteurs lastig te bepalen is. Ze stellen vooral veel vragen en geven weinig antwoorden. Dat breekt ze ietwat op in de afsluitende zin van het laatste hoofdstuk. Daar houden Mertens en Tinnevelt het erop dat er ‘verschil van mening’ bestaat over wat rechtvaardigheid behelst. Uiteindelijk leggen ze zich erbij neer dat het begrip ‘iets raadselachtigs’ heeft, iets is ‘wat moeilijk te bereiken is’. Het is een teleurstellende slotsom als je 165 leerzame pagina’s hebt doorgewerkt. Terwijl je op een uitsmijter had gehoopt, gaat het boek uit als een nachtkaars.

Sebastien Valkenberg