1200 pagina’s vol filosofische en historische uitweidingen, sprookjes, afbeeldingen en tabellen: Geschichte und Eigensinn (1981)van filmmaker en romanschrijver Alexander Kluge en socioloog Oskar Negt is geen boek dat je er voor het slapengaan even bij pakt. Wél is het een klassieker uit de Kritische theorie, de maatschappijkritiek die veel denkers van de Frankfurter Schule beoefenden. Geïnspireerd door Marx’ analyse van de kapitalistische samenleving, analyseerden Duitse denkers in deze en de vorige eeuw hoe cultuur vormgeeft aan onze maatschappij.
Ruim veertig jaar duurde het voor er een Nederlandse vertaling van het boek kwam, maar nu is het met Eigenzinnigheid, werk en geschiedenis. Over menselijke vermogens toch zover. Drastisch geredigeerd en ingekort, maar nog altijd zo’n 500 pagina’s lang. De vertaling en redactie was in handen van Gertjan Schuiling, Frans Berkers en Rudi Laermans. Volgens Laermans, emeritus hoogleraar theoretische sociologie aan de KU Leuven, is het een boek waarin je telkens weer nieuwe ontdekkingen kunt doen.
De begrippen uit de titel – ‘werk’, eigenzinnigheid’, geschiedenis’ – maken direct de kern uit van het boek. Wat verstaan Negt en Kluge onder eigenzinnigheid, en hoe verbinden ze die aan werk en geschiedenis?
‘Eigenzinnigheid staat bij Negt en Kluge voor het niet-controleerbare van de menselijke vermogens. Bij vermogens kun je denken aan de zintuigen, maar ook de vermogens om te communiceren, te verlangen of het vermogen van het brein om verbindingen te maken. Het subject is zelf nooit volledig meester over zijn vermogens – denk aan Freuds onderbewustzijn – maar ook aan het spijsverteringssysteem. Elk vermogen heeft z’n eigen logica, z’n eigen dynamiek. Ze zijn ook supra-individueel, dus niet alleen eigenzinnig, maar ook ‘gemeen-zinnig’, zoals zij het noemen.
In arbeid worden die vermogens aan het werk gezet. Binnen de kapitalistische productie betekent dat: onteigend. Door nieuwe productiemiddelen en -technologieën worden vermogens veranderd en ook nieuwe gecreëerd, zoals het vermogen om te typen of te scrollen. Daarin zit ten slotte de verbinding met geschiedenis: met elke nieuwe productiewijze ontstaan weer nieuwe vermogens.
Maar Negt en Kluge denken niet deterministisch; juist daarin zit de eigenzinnigheid van de vermogens. De eigenzinnigheid van het lichaam is bijvoorbeeld dat het moe wordt. De ‘dressuur’ van het lichaam waar Karl Marx het over heeft is nooit volledig. Omdat het moe wordt, ontkomt het lichaam aan een totale overheersing door het systeem. Zodra zich een vermogen manifesteert heb je daar nooit volledig grip op; het begint zijn eigen weg te gaan, of het ontwikkelt een eigen logica om überhaupt te kunnen functioneren.’
Kluge en Negt zeggen dat Marx eigenlijk geen theorie van arbeid had. Wat bedoelen ze daarmee?
‘Marx schrijft in Das Kapital over de exploitatie van arbeid in de kapitalistische productie, maar hij neemt arbeid zelf voor lief. Negt en Kluge willen juist kijken naar al die vormen van arbeid die nodig zijn vóórdat de arbeid in de fabriek verschijnt, die de condities vormen voor arbeid, ook in een postindustriële samenleving. Ze verbinden het begrip arbeid aan sferen als persoonlijke relaties, intelligentie, oorlog en politiek. Daarmee leveren ze kritiek op een al te strikt onderscheid – zoals je dit bijvoorbeeld bij Hannah Arendt en Jürgen Habermas ziet – tussen instrumenteel en communicatief handelen, tussen werk en politiek. Er is een politieke sfeer, maar er zit ook politiek in andere sferen.
Even tussendoor… Meer lezen over het denken over werk en politiek? Schrijf je dan in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Daarom gaat hun interesse ook uit naar het ‘werk van de intelligentie’ (Intelligenzarbeit), oftewel werk in het onderwijs, media, journalistiek, maar ook naar computerwerk. In al dat werk zit in potentie veel meer kracht verscholen, juist door de eigenzinnigheid ervan, dan wat onder de heersende productieverhoudingen tot uiting komt.’
Kluge was bevriend met Theodor Adorno en Negt was een tijd lang zijn assistent. Beiden waren ook bevriend met Habermas. Hoe past hun denken in de traditie van de Frankfurter Schule, waar zij deel van uitmaakten?
‘Het denken van de andersheid hebben Negt en Kluge zeker met Adorno gemeen – bij Adorno heette dat het Nicht-identische. Maar Negt en Kluge zijn hierover een stuk optimistischer. De totale controle, die verwaltende Welt waar Adorno over rept, is volgens hen niet aan de orde. De eigenzinnigheid van de vermogens betekent dat er altijd weerstand mogelijk is en plaatsvindt.
Habermas wordt vaak genoemd als voorbeeld van de linguistic turn in de kritische theorie: hij onderstreept het belang van taal voor ons begrijpen van de werkelijkheid. Negt en Kluge kiezen voor een andere afslag. Bij hen vind je wat ik een ‘intelligent naturalisme’ zou willen noemen. De vermogens waarover ze schrijven zijn biologisch gegrond, wat vanuit de postmoderne lens – waarin de culturele constructie van de werkelijkheid belangrijk is – allerminst bon ton is. Maar let op: het begrip van natuur waartegen het postmodernisme zich verzette was dat van de natuur als iets dat vastligt. Negt en Kluge begrijpen natuur juist als openheid, als iets waarin voortdurend nieuwe mogelijkheden ontstaan. Door elke interactie met de wereld verandert het vermogen van richting.’
Jullie schrijven dat het boek tot de ‘canon van de Duitse filosofie’ zou moeten worden gerekend. Waarom is deze klassieker dan toch zo onbekend? En waarom moest het toch vertaald worden?
‘Het boek is een nogal eigenzinnige verwerking van een aantal motieven uit de eerste generatie van de Frankfurter Schule, en van de jonge Marx, wat in de tijd van verschijnen absoluut niet vanzelfsprekend was. Daardoor stond het op zichzelf, ook in het oeuvre van Negt en Kluge. Dat is ook de reden waarom het snel is weggezakt in Duitsland: het is eigenlijk een boek zonder vervolg, zonder auteurs die erop voortborduren.
Wat het toch zo belangrijk maakt is dat het een expliciete dialoog bevat met auteurs als Deleuze en Guattari en met Foucault, en dat het in zijn wildheid en breedheid van denken veel overeenkomsten vertoont met die Franse denkers. Het boek is een soort verborgen schakel tussen de kritische theorie van de Frankfurter Schule en het poststructuralisme.’
Het boek bevat naast filosofische uitweidingen ook sprookjes en afbeeldingen. Is dit een systematisch filosofisch werk of meer een soort Gesamtkunstwerk?
‘Het boek is geen afgeronde theorie; veeleer zijn we getuige van de praktijk van het theoretiseren, met alle eigenzinnigheid van deze twee zeer verschillende denkers. Bovendien worden zo ook meerdere vermogens van de lezer aangesproken. Ook in verhalen en in kunst zit volgens Kluge en Negt waarheid. Dat is bij uitstek een kerngedachte van de kritische theorie, zeker van Adorno.
De totstandkoming van het boek – ze schreven het echt samen, soms hardop denkend, terwijl assistenten notuleerden – illustreert bovendien een belangrijk theoretisch punt, namelijk dat van de mogelijkheid van een samenhang van vermogens. Die samenhang is nooit gegeven; je kan er weliswaar condities voor creëren, maar dan nog is er nooit een garantie dat ze plaatsvindt. Samenhang is een gebeurtenis, een contingentie die historisch inbreekt in een proces. Dat geldt zowel voor het denken als voor geschiedenis en werk. Geen van die dingen ligt vast.’
In jullie inleiding schrijven jullie dat het boek eigenlijk ook gezamenlijk gelezen zou moeten worden. Waarom?
‘Omdat verschillende mensen, liefst ook divers qua professionele of culturele achtergrond, ook weer verschillend met zo’n boek in verbinding zullen staan. Hoe maken mensen voor zichzelf samenhang? De eerste gebruiksaanwijzing moet dan zijn: wat je niet begrijpt, sla je over. Lees dit boek vanuit de ervaring: wat resoneert, wat pik je op, wat roept weerstand op? Uiteindelijk gaat het niet om het boek, maar om de lezer.’
Het boek is nu ruim veertig jaar oud. Waarom is het nog steeds relevant?
‘Dit is een boek om telkens nieuwe vondsten in te doen; het is zo rijk, maakt zoveel zijsprongen, je blijft altijd aan dingen haken. Juist omdat het boek zo polyfoon is, actualiseert de lezer het zelf.
Maar als ik dit zelf nu zou moeten beantwoorden met één zin, zou ik zeggen: lees het stuk over oorlog. Ze schrijven: werken aan het beëindigen van oorlog betekent het herstellen van wederzijdse autonomie. Wat betekent dat? Ik ga daar geen antwoord op geven, dat zou aanmatigend zijn. Maar ik denk niet dat het meeste wat gezegd en geschreven wordt over de oorlog tussen Rusland en Oekraïne vanuit deze premisse vertrekt.’
Met dank aan René Gabriëls. Een uitgebreidere versie van dit interview wordt later gepubliceerd in Krisis. Tijdschrift voor actuele filosofie.
Eigenzinnigheid, werk en geschiedenis
Oskar Negt en Alexander Kluge
vert. en red. door Gertjan Schuiling, Frans Berkers en Rudi Laermans
Boom
528 blz.
€ 39,90