Home Psyche ‘Je krijgt nooit wat je verlangt, ook niet als je krijgt wat je verlangt’
Psyche

‘Je krijgt nooit wat je verlangt, ook niet als je krijgt wat je verlangt’

Door Alexandra van Ditmars op 28 november 2024

Martijn Meijer verlangen wijn
beeld Jeremy Meek
FM12 Filosofie Magazine 12 2024 Arnon Grunberg rituelen
12-2024 Filosofie Magazine Lees het magazine
Filosoof Martijn Meijer legt uit waarom onze verlangens nooit bevredigd worden. En hoe je in het leven desondanks kunt genieten.

In zijn boek De droom van het genot beschrijft filosoof Martijn Meijer een man die met vakantie gaat. Hij pakt zijn koffers in, rijdt naar de luchthaven en vliegt naar de all-inclusive waar hij al maanden naar uitkijkt. Maar eenmaal daar weet hij niet wat hij met zichzelf aan moet. Hij zit met een ongelukkig gezicht aan het zwembad, vindt de zon irritant, voelt zich rusteloos, drinkt te veel en vraagt zich af of het leven wel zin heeft. Hij verlangt hevig naar het einde van de vakantie, waarna hij weer gewoon ongelukkig kan zijn op werk.

Is Martijn Meijer deze man? ‘Nou, niet een-op-een,’ zegt Meijer (1974), zittend in zijn Amsterdamse appartement. ‘Maar ik heb wel altijd een tweeslachtige verhouding tot genot gehad. Zeker in situaties waarin je móét genieten – pretparken, toeristenresorts, stranden, kermissen. Het genot wordt daar op zo’n intimiderende manier uitgedragen dat er niet aan te ontsnappen valt. En juist als het moet, dan lukt het me niet om te genieten. Al lukt me dat in veel andere situaties ook niet, hoor.’

Martijn Meijer (1974) is filosoof en journalist. Hij schrijft onder andere voor NRC en Filosofie Magazine. Eerder verscheen van zijn hand Moeilijk te geloven dat ik echt besta (2014).

Waarom ons verlangen nooit bevredigd wordt, zo luidt de ondertitel van Meijers boek. Is dat inderdaad zo? Worden onze verlangens nooit vervuld? Meijer: ‘In mijn leven heb ik best vaak gekregen wat ik wilde, alleen raakte ik daardoor nooit bevredigd. Wat ik kreeg bleek toch niet exact dat te zijn waarnaar ik verlangde. Ik kreeg dus nooit wat ik verlangde, zelfs als ik kreeg wat ik verlangde.’ De voorbeelden die hij hierbij noemt zijn zowel groot als klein: dat je als kind heel graag een bepaald stuk speelgoed wilde hebben, maar dat als je het eenmaal had de pret maar van korte duur was. Maar ook dat je een liefdesrelatie aangaat, eentje waarbij je denkt dat alles in je leven nu toch echt op zijn plek zal vallen, maar dat dat vervolgens helemaal niet zo is. Het genot lijkt uit elkaar te spatten als een zeepbel zodra je het aanraakt. ‘Lange tijd zag ik mijn gebrek aan bevrediging slechts als een persoonlijk probleem. Ik dacht dat het misschien anders was geweest als ik meer geld zou hebben gehad, of een minder geremd karakter.’ Maar uiteindelijk zag Meijer in dat zijn probleem ook een algemeen probleem is. Hij schrijft: ‘Mijn aandoening is een kwaal waaraan we allemaal in zekere mate lijden: een verlangen dat niet te bevredigen valt omdat datgene waarop we hopen een illusie is.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Tekst loopt door onder afbeelding

Martijn Meijer verlangen wijn

Louter schijn

Meijer is niet de eerste denker die zich over de verlangens en het genot buigt, en ook niet de eerste die zich er niet al te positief over uitlaat. In zijn boek citeert hij de pessimist Arthur Schopenhauer (1788-1860): ‘Het overgrote deel van alle luister is louter schijn, waaraan het wezen van de zaak ontbreekt. (…) Feestverlichtingen, toeters en bellen, juichen en gillen enzovoorts – dit alles is enkel het uithangbord van de vreugde. (…) De vreugde is de enige genodigde die voor het feest heeft bedankt.’ Meijer: ‘Schopenhauer benoemt ook al dat mensen die volop lijken te genieten eigenlijk een soort show opvoeren.’

Maar is dat echt zo? Zijn er geen mensen die zich wél goed vermaken op een feestje, vakantie of festival? ‘Ik zeg niet dat het allemaal bittere ellende is, maar ik denk wel dat mensen vaak doen alsof ze genieten. Niet alleen om anderen daarvan te overtuigen, maar ook zichzelf.’ Voor dit idee grijpt hij terug op het denken van psychoanalyticus Jacques Lacan (1901-1981). ‘Die liet zien dat jouw genot eigenlijk het genot van anderen is. Dat klinkt tegenstrijdig: hoe kunnen jouw verlangens – datgene wat jíj ten diepste wil – nou eigenlijk van anderen zijn? Verlangens voelen immers zo intiem. Maar Lacan toont dat ze het product zijn van externe structuren. We zijn fundamenteel gevormd door de cultuur waarin we leven en de taal die we spreken – ook in emotioneel opzicht. Deze symbolische orde, zoals hij dat noemt, kun je zien als een weefsel van wetten, regels, ideeën, verhalen. En die orde voedt onze gevoelens en verlangens, waardoor het genot dat ik als eigen beschouw in werkelijkheid het genot van anderen is. Het is ons ingeplant gedurende een langdurig proces van socialisering.’

Hij geeft een voorbeeld. ‘Neem zoetigheid. Er is zeker een biologisch component waardoor we van zoete dingen houden, maar je krijgt het ook aangeleerd: je krijgt als kind snoep als beloning, en als het feest is eten we taart. Ons genot heeft eigenlijk altijd iets kunstmatigs omdat het cultureel en sociaal gevormd is, maar dat vergeten we vaak omdat we zo vertrouwd zijn met ons genot. Alleen bij bepaalde extreme uitingen van genotzucht is die kunstmatigheid zo overheersend dat ze opvalt. Als ik bijvoorbeeld een groep mensen schreeuwend over de grachten zie varen, dan denk ik: is dit nou werkelijk een uiting van vreugde of is het gewoon een toneelspel dat ze opvoeren? Zijn ze niet bezig zichzelf ervan te overtuigen dat ze genieten, om aan het heersende beeld te voldoen en in hun sociale kring te passen? En om zichzelf wijs te maken dat ze hun eigen genot helemaal in de hand hebben?’ Een korte stilte. ‘Ik hoop dat ik niet te cynisch klink. Natuurlijk zijn dingen soms echt fijn. Maar ik denk wel dat de verwachting altijd groter is dan wat je krijgt.’

Verlossing

Meijer leidt een vrij bescheiden leven. ‘Ik drink niet veel, koop ­weinig spullen, eet niet vaak koekjes. Vroeger had ik een losser leven; ik dronk bijvoorbeeld meer en gebruikte soms drugs op feestjes. Maar ik merkte dat mijn lichaam en geest daartegen begonnen te protesteren; ik voelde me er niet langer lekker bij. Ik begon in te zien: je verheugen op iets en de teleurstelling die erop volgt, dat is een cyclus die je eindeloos kunt doorleven. Dat genot voor een groot deel een illusie is werd me steeds duidelijker, maar toch bleef het lastig om aan die betovering te ontsnappen. Zo ontstond bij mij de wens om het verlangen beter te doorzien. Als ik met filosofische reflectie kan doorgronden hoe genot werkt, kan ik me er misschien van bevrijden, dacht ik.’

‘De verwachting is altijd groter dan wat je krijgt’

In de boekenkast in Meijers woonkamer staat ook een rijtje oosterse filosofie. Heeft hij daar misschien wat aan gehad? ­Beoefenaars van het boeddhisme en het taoïsme proberen toch afstand te creëren van hun gedachtes en gevoelens? ‘Ja, dat is zo. Door bepaalde ­oefeningen te doen, kunnen ze zich van de onrust van het verlangen naar genot bevrijden. Maar slechts tot op zekere hoogte. Want niemand is uiteindelijk in staat zijn biologische programmering ongedaan te maken, die ons bang voor pijn en begerig naar genot maakt. Ik vraag me trouwens ook af of mensen wel echt willen ontsnappen aan hun verlangens. Want wat blijft er nog van ons over als we nergens meer naar verlangen? Daarom zegt Lacan ook dat we ons verlangen zijn, een verlangen dat uiteindelijk niet bevredigd wil worden omdat de totale bevrediging ons einde zou betekenen.’

En die wat ascetische houding van Meijer, helpt die? ‘Die houding is niet zaligmakend, maar ik voel me er wel prettiger bij dan wanneer ik me meer laat gaan. De paradox is namelijk: hoe vaker we krijgen wat we verlangen, hoe groter het tekort is dat we voelen. Hedonistische aanpassing wordt dat genoemd. Door jezelf dingen te ontzeggen, geniet je er meer van als je jezelf wel iets gunt. Wie elke dag een feestmaal eet, geniet er uiteindelijk niet echt meer van – het valt enkel tegen als je het een keer niet krijgt.’ In dit opzicht kunnen we wat leren van de oude Griekse filosofen, meent Meijer. ‘Epicurus schrijft in een van zijn brieven: “Stuur me een stuk kaas, zodat ik te allen tijde een feestmaal kan aanrichten.” Over deze passage wordt weleens lacherig gedaan, maar ik denk dat hij een verstandige man was. Hij onthield zichzelf van al te sterke genotsprikkels, waardoor iets kleins als een stuk kaas hem al veel genoegen kon schenken.’

Tekst loopt door onder afbeelding

De hele dag porno

De zucht naar genot is van alle tijden, zegt Meijer, maar in onze tijd is die geïntensiveerd. ‘We leven in het Westen in een utopie van overvloed. We kunnen eten, drinken, gamen, gokken en films, series en porno kijken tot we erbij neervallen. We hebben een ongelimiteerde toegang tot zogenaamd genot en veel mensen kunnen daar slecht mee omgaan. We zijn vaak angstig, depressief en overprikkeld – en dat heeft denk ik niet alleen te maken met stressprikkels, maar ook met genotsprikkels. En we móéten ook genieten; als je een reep chocola of een trui koopt, krijg je bij het afrekenen al te horen: “Geniet ervan!”’

Zijn er niet ook andere genoegens dan die van de consumptiemaatschappij? Een kopje koffie in je eentje in de ochtendzon, ­bijvoorbeeld? ‘Dat kan natuurlijk fijn zijn, maar ook hier ontkom je niet aan Lacans symbolische orde: het is ons ook aangeleerd dat koffie lekker is, en dat we soms tijd voor onszelf, me-time, willen hebben.’

Ontsnappen we dan nooit aan onze genotzucht? Ontkomen we niet aan, in Meijers woorden, ‘een eindeloos verlangen dat ons innerlijk uitholt’? Meijer: ‘Nou, ik zie het wel positiever in dan bijvoorbeeld Schopenhauer. Die schrijft dat al het genot negatief is. Dat kan voor opgetrokken wenkbrauwen zorgen, omdat we genot juist ervaren als iets positiefs. Maar in essentie bedoelt hij dat het lijden in het leven bestaat uit het verlangen, het gebrek en de behoefte. Het genot kan ons dat tijdelijk doen vergeten. Het voegt dus niets toe, het genot zorgt slechts voor een moment waarop je niet zozeer die pijnlijke behoefte voelt. Je kunt het vergelijken met de situatie waarin je denkt dat je een ziekte hebt, een onderzoek krijgt van de dokter en vervolgens hoort dat je gezond bent. Dat is dan een opluchting, er wordt een zorg weggenomen. Zo werkt het ook met genot, volgens Schopenhauer: genot neemt je pijn even weg, maar geeft je niet werkelijk iets. Ik vind dat een aardig inzicht, maar te radicaal: er zou dan aan elke genotservaring een pijnlijk verlangen voorafgaan. Volgens mij kunnen er ook spontane genotservaringen optreden. Bijvoorbeeld wanneer ik onverwachts een vriend tref op straat, of de zon opeens doorbreekt. Al zegt Plato daarover heel sneaky: blijkbaar had je daar onbewust toch behoefte aan. Maar dat vind ik wat flauw.’

Het inzicht waar Meijer zelf op uitkwam is: in plaats van een consumptief genot na te jagen, waarbij je steeds verwacht dat andere mensen, objecten of producten dat genot bieden, kun je proberen het genot uit jezelf te halen en dat als het ware te schenken aan de situatie waarin je zit. ‘Dat heb ik een beetje aan Aristoteles ontleend. Genot is dan geen leegte die gevuld moet worden, maar een bijproduct van een activiteit. Denk aan een kind dat een spel speelt – en dat kan al in z’n eentje met een tennisbal zijn. Die maakt de situatie dan leuk voor zichzelf, vanuit zichzelf. Terwijl een volwassene vaak eerder de houding heeft van: ik verveel me en er moet iets van buiten komen om mij weer plezier te geven. Maar genot kun je niet afdwingen, het is iets wat naar jou toe komt, of niet. Genot is een passief verschijnsel. Het gaat om openstaan voor een bepaald genot, een ontvankelijkheid. Daarbij geniet ík niet zozeer, het is eerder dat er iets in mij geniet als ik dat toelaat. Het genot geniet in mij. Wat dat betreft had Schopenhauer wel gelijk – hij schrijft dat genot enkel “ongenood en onaangediend” opduikt.’