Home Marli Huijer: ‘Discipline kan onze vrijheid waarborgen’

Marli Huijer: ‘Discipline kan onze vrijheid waarborgen’

Door Brechtje Keulen op 04 december 2013

Marli Huijer: ‘Discipline kan onze vrijheid waarborgen’
Cover van 12-2013
12-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Jarenlang stond voor veel filosofen het streven naar persoonlijke vrijheid voorop, maar filosoof Marli Huijer ziet een ommekeer. ‘Steeds meer denkers zijn op zoek naar matiging.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Marli Huijer heeft net een nieuwe hond, een puppy die nog afgericht moet worden. Milan dribbelt kwispelend door het huis en loopt de gang in, maar als hij geroepen wordt, komt hij niet meer terug. Hij kauwt op een stuk hondenspeelgoed en als niemand kijkt ook op de plastic gesp van een rugtas. ‘Hé, dat mag niet’, zegt Huijer als haar oog erop valt. Ze pakt Milan op en zet hem in zijn mand. ‘Hij moet gedisciplineerd worden.’ Discipline is het onderwerp van Huijers nieuwste boek. En sinds ze zich op het thema begon te oriënteren, ziet ze het overal.

Discipline heeft in Nederland een negatieve connotatie gekregen, vertelt ze, en dat terwijl we er toch heel wat aan te danken hebben. Het kapitalisme, bijvoorbeeld, is tot bloei gekomen dankzij het harde, gedisciplineerde werken in het Westen van vooral protestantse werknemers. Onze welvaart is grotendeels het resultaat daarvan. Maar wonderlijk genoeg is de waardering voor discipline verminderd toen de rijkdom groter werd. Discipline associëren we sinds de Tweede Wereldoorlog met ondoordachte gehoorzaamheid – Befehl ist Befehl – en sinds de jaren vijftig met burgerlijkheid, saaiheid en onmondigheid. In de jaren zestig werd disciplinering bovendien gezien als bedreiging voor persoonlijke vrijheid. Mensen begonnen zich af te zetten tegen alles waar een disciplinerende werking van uit zou kunnen gaan: traditionele rolpatronen, een kleinburgerlijke moraal, materialisme, autoriteit en een rigide houding ten opzichte van seks, drugs en alcohol.

Daarmee begon een decennialang proces van ‘dedisciplinering’, met de bedoeling om het individu te bevrijden. Discipline kwam gelijk te staan aan onvrijheid, vrijheid aan ongedisciplineerdheid.

Huijer pleit nu voor een herwaardering van discipline. ‘In onze tijd hoeft discipline geen bedreiging voor vrijheid te zijn’, zegt ze. ‘Het is een instrument dat, als het op de juiste manier wordt ingezet, onze vrijheid juist kan waarborgen.’
 
Waarom is die herwaardering van discipline nu nodig?   
‘We leven in een tijd van enorme overvloed. Veel westerse landen zijn gigantisch welvarend geworden. Rijk en arm worden omringd door meer voedsel en spullen dan ooit; we worden overspoeld met informatie, staan met de hele wereld in contact en kunnen dag en nacht online kopen. We moeten voortdurend keuzes maken. Zodra een samenleving geen schaarste aan eerste levensbehoeften meer kent, zie je ook een roep om vrijheid ontstaan. Mensen willen dan niet meer gedisciplineerd zijn, maar de overvloed maximaal tot zich nemen. Ten opzichte van bijvoorbeeld de jaren vijftig hebben we nu veel meer vrijheden. We zijn vrijer om te doen en te laten wat we willen, en zijn niet meer gebonden aan het leven dat onze ouders voor ons uitgestippeld hebben.
Die combinatie van vrijheid en overvloed zorgt ervoor dat onbekommerd genieten op grenzen stuit. Meer dan de helft van de mensen in westerse landen kampt inmiddels met overgewicht, en die epidemie brengt minstens even grote gezondheidsrisico’s met zich mee als het hongerprobleem in de wereld. We dreigen aan onze vrijheid en overvloed ten onder te gaan, en daarom denk ik dat we op een historisch kantelmoment zijn aangekomen. We zijn gedwongen om weer stil te staan bij de vraag: waar trekken we grenzen? Waar stellen we onszelf beperkingen? En ik denk dat daar een belangrijke rol is weggelegd voor discipline.’
 
U verwijst in uw boek veel naar hedendaagse, Nederlandse denkers. Is dat een bewuste keuze?
‘Ik had de boeken van die Nederlandse denkers allemaal al gelezen, maar ik realiseerde me tijdens het schrijven van dit boek pas dat ze zo’n duidelijke eenheid vormen. Hans Achterhuis, Trudy Dehue, Paul Verhaeghe, Harry Kunneman en Joep Dohmen: ineens zag ik dat die progressieve denkers allemaal dezelfde woorden gebruiken. Op een of andere manier zijn ze allemaal op zoek naar matiging, naar nieuwe begrenzingen. En dat thema houdt ook conservatievere denkers in Nederland bezig. We kunnen wel roepen dat het is misgegaan met dat jaren-zestigideaal van persoonlijke vrijheid, maar nu moeten we ook uitdenken hoe we dan tot nieuwe vormen van discipline kunnen komen.’
 
In Discipline gaat Huijer terug naar de jaren zestig en zeventig, naar het streven naar persoonlijke vrijheid dat toen voet aan de grond kreeg. En naar het verzet tegen disciplinerende instituties en structuren, dat bijvoorbeeld uitmondde in een pleidooi voor een antiautoritaire opvoeding en nieuwe onderwijsidealen. Ze begint bij die dedisciplinering om in kaart te brengen wat er in de loop van decennia is gebeurd in ons denken over discipline en vrijheid. Een belangrijke rol is daarin weggelegd voor Michel Foucault.

Midden jaren zeventig vond de hang naar dedisciplinering een filosofische onderbouwing in zijn werk, in het bijzonder in Surveiller et punir. In dat boek omschrijft de Franse filosoof discipline als een onzichtbare macht, die in instituties en structuren is verankerd en waaraan we ons niet kunnen onttrekken. Zonder dat we het in de gaten hebben, worden we zo in alles wat we doen gedisciplineerd. Lang onderschreef Huijer dat idee. ‘In de tijd dat ik Foucault las, zag ik die disciplinerende krachten ook overal om me heen. Maar langzaam ben ik gaan denken dat die blik op discipline mij en veel van mijn generatiegenoten in de filosofie in de weg heeft gezeten om op nieuwe manieren naar discipline te kunnen kijken. Ik sta inmiddels kritischer tegenover Foucault. Discipline is voor hem in Surveiller et punir een soort vijand waartegen we ons moeten afzetten, terwijl ik denk dat die ons nu juist heel veel kan brengen.’

Discipline in de opvoeding is bijvoorbeeld essentieel om later een zekere mate van zelfdiscipline te ontwikkelen, schrijft Huijer. Niemand wordt gedisciplineerd geboren. ‘Wie als kind niet heeft geleerd zichzelf te disciplineren, blijkt dat op latere leeftijd vaak ook niet te kunnen.’ En omdat de gededisciplineerde samenleving een cultuur van zelfdiscipline veronderstelt, ontstaat zo een kloof tussen mensen die meer en minder gedisciplineerd zijn opgevoed. De vangnetten voor minder gedisciplineerden zijn in het proces van dedisciplinering grotendeels verdwenen, dus we moeten op zoek naar nieuwe vormen van discipline om die kloof te kunnen dichten.
 
Bestaan er geen stabiele instituties meer waar minder gedisciplineerde mensen op kunnen terugvallen? Zijn bijvoorbeeld scholen geen disciplinerende instellingen?
‘Ik weet het niet. Sommige scholen wel, maar het onderwijs is sinds de jaren zestig wel sterk veranderd. De verhouding tussen leerkracht en klas was heel hiërarchisch, maar is veel gelijkwaardiger geworden, en er is veel meer vrijheid om zelf te bepalen wanneer je iets wilt doen.’
 
Die situatie vraagt om een herwaardering van discipline, schrijft u. Betekent dat ook dat we gedisciplineerder moeten leven?
‘Nee, dat zou ik niet zeggen. Cultuurcritici als Theodore Dalrymple en Ad Verbrugge roepen al tien of vijftien jaar dat we gedisciplineerder moeten worden, omdat we allemaal onbeheerst, grof en hufterig zouden zijn. Zij willen bijvoorbeeld orde en tucht terugbrengen in ons onderwijssysteem. Ik heb daar ambivalente gevoelens over. Ik geloof wel dat leerlingen in rustige, ordelijke klassen beter werk afleveren dan kinderen in ongestructureerde klassen. En als de sancties streng genoeg zijn, zullen meer studenten alle studiepunten in een jaar halen. Maar ik vraag me af of dat op de lange termijn helpt. We leren onze scholieren en studenten dan om te gehoorzamen, maar of we ze werkelijk de bagage meegeven die ze nodig hebben om goed te kunnen functioneren in een situatie van overvloed, in omstandigheden waar die disciplinerende tucht en orde dus niet aanwezig zijn, betwijfel ik. Ik vind niet dat we terug moeten naar een klassiek systeem waarin de leraar kennis overbrengt en de klas gehoorzaam zwijgt, maar ik vind wel dat we kinderen zelfdiscipline moeten meegeven. We moeten hun leren te leren. Hoogopgeleide kinderen van hoogopgeleide ouders komen op elite-instituten als university colleges terecht, waar hun veel zelfdiscipline wordt bijgebracht. Ik vind dat een slechte ontwikkeling: de elite leert extra veel zelfdiscipline aan, en de rest leert vooral gehoorzaam te zijn.’
 
Waar kunnen we dan wel de nodige zelfdiscipline vandaan halen?
‘In mijn boek lever ik daarvoor een aantal ideeën aan. Ik denk bijvoorbeeld dat je discipline voor een groot deel kunt uitbesteden binnen je netwerk van relaties. Volgens mij is discipline geen onzichtbare kracht, maar iets dat zich in relaties tussen mensen afspeelt. Ik zit daarmee meer op de lijn van Hannah Arendt dan op die van Foucault: we disciplineren elkaar binnen onze relationele netwerken, en kunnen daar volgens mij ook zoeken naar manieren om de verhouding tussen vrijheid en discipline binnen dat netwerk opnieuw vorm te geven. Daarbij moet je je dan wel voortdurend afvragen hoe je dat kunt doen op een manier die je helpt om dingen die je belangrijk vindt te bereiken en die voorkomt dat je gedisciplineerd wordt op manieren die je eigenlijk niet wilt.’
 
Hoe besteedt u zelf de discipline uit binnen uw relationele netwerk?
‘Als ik bijvoorbeeld een nieuw boek schrijf, leg ik elke fase van het proces vast in afspraken met anderen, want ik weet van mezelf: als ik dat niet doe, komt er niets van terecht. Ik maak een schema en beloof de uitgever welk deel van de tekst ik wanneer inlever. Thuis spreek ik af dat ik elke dag van negen uur ’s ochtends tot zeven uur ’s avonds werk, en dat ik na het eten niets meer doe. Want discipline heb je nodig om te gaan werken, maar ook om daarna weer te kunnen ontspannen. Als ik aan zo’n boek werk, kan ik zonder zulke afspraken echt ongedisciplineerd hard gaan werken. Zo vergroot ik door discipline uit te besteden mijn vrijheid, maar kan ik ook meer genieten van de overvloed.

En ook apparaten en technologieën kunnen heel disciplinerend zijn. Zo gebruik ik een app die me waarschuwt als ik te weinig water drink. Dat soort strategieën kun je ook goed inzetten bij bijvoorbeeld de behandeling van overgewicht. Een autoritaire aanpak – waarin de Gezondheidsraad beslist wat goed is voor de mensen – is niet effectief. Daarmee kweek je gehoorzaamheid, maar geen zelfdiscipline, waardoor mensen zich in situaties van overvloed nog steeds niet staande kunnen houden. Ik denk dat je ook daar zou moeten kijken naar de sociale netwerken van mensen, en naar bijvoorbeeld hun gebruik van sociale media. Er zijn veel apps die disciplinerend werken, en die zo uiteindelijk de kloof tussen mensen die van huis uit meer en minder zelfdiscipline hebben meegekregen kunnen dichten.’   
 
Milan ligt inmiddels rustig in zijn mand te slapen. ‘Ik moet hem disciplineren, maar hij disciplineert mij ook enorm’, zegt Huijer met een blik op haar puppy. ‘Hij dwingt me om ’s ochtends vroeg op te staan, en om geregeld naar buiten te gaan. Het is een van de redenen dat ik een hond heb genomen.’

Vier Nederlandse denkers over discipline
Hans Achterhuis, Vrij Nederland, 2 april 2011:
‘Ik waarschuw voor utopische mensbeelden. Ze verabsoluteren een bepaald aspect van de mens. Het kapitalisme verabsoluteert het voor jezelf opkomen, het communisme de gemeenschapszin. Dat is gevaarlijk. Men moet maat houden. Ik zie nu sterk het neoliberaal mensbeeld opkomen en hoe makkelijk mensen daarin de maat vergeten.’

Harry Kunneman, Trouw, 9 oktober 2005:
‘Ik vind het opvallend dat we zogenaamd vrijer en zelfstandiger zijn dan ooit en tegelijkertijd en masse dikker worden en ons op onszelf terugtrekken. De consumptiemaatschappij vormt een heel succesvolle verleidingsmachine, die ons stelselmatig in één richting dreigt te trekken. […] We lopen steeds meer tegen de grenzen van beheersbaarheid en controle aan. Ik denk dat het om twee soorten grenzen gaat: om persoonlijke zingeving en om morele inspiratie. Neem plastische chirurgie. Ik kan me heel goed voorstellen dat een facelift en andere lichamelijke correcties nieuw zelfvertrouwen kunnen geven en een tijdlang voor nieuwe glans in je leven kunnen zorgen. Bij de tweede facelift wordt dat al moeilijker en bij de derde houdt het wel ongeveer op. Dan kun je de confrontatie met ouder worden en de eindigheid van je lichaam niet meer ontwijken en zul je op zoek moeten naar andere, diepere vormen van zingeving. Dan stuit je ook op de grenzen van verleiding en van dikke ik-gedrag: vriendschap, trouw, zorg en intimiteit kun je niet produceren of aanschaffen. Hier liggen ook de wortels van de nieuwe aandacht voor zingeving en religie. Juist de enorme toename van technologische beheersingsmacht maakt de grenzen daarvan zichtbaar en daarmee ook het belang van religie, levensbeschouwing, filosofie en kunst als bronnen van inspiratie en als toegang tot diepere vormen van zingeving.’

Trudy Dehue, De Depressie-epidemie, blz 258/259:
‘In een ver doorgevoerde vorm laat het neoliberale systeem veel mensen volledig aan hun lot over, omdat de uitweg van het beroep op ongunstige omstandigheden voor de ‘losers’ is afgesloten. Die hadden maar tijdig maatregelen moeten treffen om niet werkloos, gehandicapt of ziek te worden of dienende banen te hebben waarin weinig te schitteren valt. Een systeem dat iedereen leert primair uit te zijn op eigenbelang, leert bovendien per definitie ook dat niemand kan rekenen op substantiële hulp van anderen en dat is alleen te verdragen voor de echte winnaars die niemand nodig hebben.’

Paul Verhaeghe, Vrij Nederland, 23 augustus 2012:
‘De neoliberale ethiek – wat ik een contradictio in terminis vind – gaat ervan uit dat elk tekort perfect invulbaar is en we zo veel mogelijk moeten genieten. Dus lopen we van partner naar partner in de hoop op totale vervulling. We shoppen tot we alleen achterblijven.’