We wrijven elkaar voortdurend in dat we gelukkig moeten zijn, zegt filosoof en psycholoog Trudy Dehue. Een onterechte eis, vindt ze. ‘We zoeken de oorzaak van ongeluk bij onszelf, terwijl het misschien eerder ligt aan deze tijd.’
Steeds meer mensen lijden aan depressie – zo horen we de laatste tijd. Maar is dat wel zo? Filosoof en psycholoog Trudy Dehue ontmaskert de depressie-epidemie in haar gelijknamige boek. ‘In een persbericht van een universiteit lezen we dat 5,2 procent van de bevolking in meer of mindere mate lijdt aan bipolaire stoornis (ook wel manisch-depressiviteit), vertelt Dehue. ‘Hoe kan dat nu, in meer of mindere mate manisch-depressief? Je vertoont bepaalde verschijnselen, en dan past het label “bipolaire stoornis”. Of je vertoont die verschijnselen niet, en dan past het label niet. Klaar. Nu lijkt het ten onrechte alsof de groep mensen die lijdt aan manisch-depressiviteit steeds groter wordt. Met deze kritiek wil ik op geen enkele manier ontkennen dat manisch-depressiviteit bestaat, en dat het een zeer ernstige ziekte is. Maar daarom moeten we juist zorgvuldig omgaan met de definitie daarvan, en dan moet je dus niet gaan spreken over “in meer of mindere mate”.’
‘Oorspronkelijk gingen deskundigen er nog van uit dat 1 procent van de bevolking lijdt aan manisch-depressiviteit’, zegt Dehue, die als hoogleraar wetenschapstheorie en wetenschapsgeschiedenis werkt bij de Vakgroep Psychologie van de Rijksuniversiteit Groningen. ‘Dan is het nogal wat om dit op te rekken naar meer dan 5 procent. Je medicaliseert een grotere groep mensen. Dat leidt dus tot koppen in de media als: “Veel meer manisch-depressieven dan gedacht”. Maar is dat nu werkelijk zo, of is er iets anders aan de hand? Door het label manisch-depressiviteit op te rekken, vergroot je immers ook de afzetmarkt van de farmaceutische industrie. De kleine lettertjes onder aan het bewuste persbericht zullen de gemiddelde kranten- of tijdschriftenlezer vrijwel nooit bereiken. Daarin staat dat een bepaalde fabrikant, die veel adverteert met een medicijn tegen deze stoornis, het onderzoek mede betaald heeft.’
Een ander probleem is dat gesuggereerd wordt dat manisch-depressiviteit de oorzaak is van schommelingen in het humeur. Dat staat in hetzelfde persbericht: ‘Bipolaire stoornis leidt tot zeer wisselende gemoedstoestanden’, terwijl het precies omgekeerd is, legt Dehue uit. ‘Een bipolaire stoornis leidt niet tot zeer wisselende gemoedstoestanden, er is alleen de afspraak dat psychiaters de naam bipolaire stoornis gebruiken als iemand voldoet aan bepaalde criteria, waaronder vooral zeer wisselende gemoedstoestanden.’ Manisch-depressiviteit is dus een etiket dat mensen achteraf ergens op plakken, op iemand met bepaalde verschijnselen. En niet de oorzaak van die verschijnselen.
Ook bij een andere psychische stoornis wordt de fout gemaakt om die te zien als oorzaak van bepaald gedrag, en niet als een label dat wordt geplakt op iemand met dat gedrag: ‘Neem mensen die is verteld dat hun kind PDD-NOS heeft. Die afkorting staat voor Pervasive Developmental Disorder – Not Otherwise Specified, een diepgaande ontwikkelingsstoornis, niet anderszins omschreven. Het gaat om een groep stoornissen die niet te classificeren zijn, die wel verwantschap vertonen met autisme, Asperger, enzovoorts, maar daaraan niet gelijk zijn. Ouders die menen: “Mijn kind heeft PDD-NOS” zeggen dus eigenlijk: “Mijn kind heeft ik weet het niet.” Eerst heeft het kind dus een aantal symptomen die we PDD-NOS noemen, vervolgens zou PDD-NOS de oorzaak zijn van die symptomen.’
Wie kan wel meekomen en wie niet?
Goed, een label kan dus tot problemen leiden. Maar kunnen we wel zonder labels? ‘Ik weet ook wel dat we niet kunnen leven zonder de werkelijkheid in te delen’, antwoordt Dehue. ‘We groeperen dingen, verzinnen er namen voor. Dat moet ook. Als we dat niet deden, werden we gek. Maar wat we niet moeten vergeten, is dat die indeling berust op een menselijke beslissing, die zeer is bepaald door het mensbeeld van de tijd. Tegenwoordig moet je bijvoorbeeld fit zijn, actief en ondernemend. Ben je dat niet, dan ligt het al snel aan je zelf. Dus slikken steeds meer mensen antidepressiva – inmiddels zo’n 6 procent van de totale bevolking – of gaan in psychotherapie, doen aan neurolinguïstisch programmeren, bestrijden hun depressie via een van de vele gespecialiseerde sites op internet (zoals www.gripopjedip.nl en www.kleurjeleven.nl), nemen Sint-Janskruid of omega-3 vetzuren, doen aan antidepressieve yoga of sport. We hebben “depressie” opgerekt tot een soort toetssteen: wie kan wel meekomen en wie niet? We zoeken de oorzaak ervan bij onszelf, terwijl het misschien eerder ligt aan deze tijd. Het is niet gek dat mensen die wat bedachtzamer of meer aarzelend in het leven staan, het moeilijk hebben.’
‘We geven bij iedere imperfectie de schuld aan onszelf, en stellen dat we beter kunnen. Neem nu de cosmetische industrie. Ja, er zijn mensen die een enorme neus hebben, of vreemd gevormde oren, en die zijn zeker geholpen met cosmetische ingrepen. Maar verklaart dat nou de enorme toename daarvan de laatste decennia? De gemiddelde lelijkheid is niet toegenomen. Wel zijn we schoonheid steeds belangrijker gaan vinden. Denk aan Sunny Bergmans documentaire Beperkt houdbaar, die laat zien hoe we steeds hogere eisen stellen aan onze schoonheid. We wrijven elkaar ook voortdurend in dat we mooi en stralend moeten zijn.’
Met een mengeling van ironie en verbazing haalt Dehue haar NS-kortingskaart tevoorschijn. Daarop staat ze zelf afgebeeld met daarnaast – inderdaad – een mooi en stralend meisje, dat fit op een trein vooruit rent. ‘Waarom moet ik als treinreiziger steeds dat meisje zien als ik mijn kortingskaart pak?’, vraagt Dehue. ‘Zo krijg ik voortdurend de boodschap binnen dat ik jong, stralend en vooral actief moet zijn. Veel bladen spelen ook in op deze fitheids- en maakbaarheidscultus: die zijn doortrokken van het idee dat je zelf verantwoordelijkheid moet nemen voor je leven en dat je keihard aan je lichamelijke en ook je psychische gesteldheid moet werken. Je ziet dan artikelen als “zeven manieren om uw brein te verbeteren” en “een stappenplan voor meer plezier en daadkracht in uw leven”.’
We eisen erg veel van onszelf
Zoals we het niet meer accepteren dat oogleden nu eenmaal gaan hangen, dat vrouwenborsten niet eeuwig achttien jaar blijven of dat oudere mannen hun haar verliezen, zo is de eis volgens Dehue tegenwoordig dat we voortdurend opgewekt, actief en ondernemend zijn. We stellen enorm hoge eisen aan onszelf. Daarmee verzet Dehue zich tegen denkers die vinden dat we tegenwoordig maar snel maar de pakken neer gaan zitten, dat we slap en verwend zijn. Volgens die denkers – bijvoorbeeld de neoconservatief Frank Furedi en de Britse arts Theodore Dalrymple – is die depressieve houding het gevolg van de verzorgingsstaat. Die heeft ons teveel gepamperd.
Dehue werpt die gedachte verre van zich: ‘De depressie-epidemie kwam juist op toen de verzorgingsstaat alweer op zijn retour was. Bovendien maakt de hulpverlening ons helemaal niet kleinzerig. Neem het Trimbos Instituut, dat miljoenen euro’s van de overheid krijgt om depressie te bestrijden. Trekt dat het land in om ons te vertellen dat we zielig zijn? Welnee, het vertelt mensen dat ze weerbaarder, ondernemender en succesvoller moeten worden. Kijk maar wat het Trimbos Instituut belooft aan minister Klink, als het geld vraagt voor een depressiepreventiecampagne. Het zal ervoor zorgen dat we “mentaal gezond blijven en daardoor weerbaar zijn voor tegenslag en andere negatieve ervaringen”. Het leert mensen zichzelf aan te pakken, te presteren.’
‘Het Trimbos beroept zich ook op economische belangen, wijst erop dat depressie de maatschappij veel geld kost, doordat mensen aan productiviteit inboeten. “Preventie vanuit een diseasemanagement benadering levert gezondheidswinst op en verlaagt de kosten. (…) De samenleving heeft immers baat bij vitale burgers, werknemers, leerlingen, en patiënten.” Dat past bij onze maatschappij. De burger moet presteren, niet zeuren. Het Trimbos Instituut heeft deze tijdgeest niet gemaakt, maar drijft mee op de golven.’ Zoals Dehue in haar boek schrijft: ‘In de eenentwintigste eeuw houden overheden, hulpverleners en uiteindelijk alle mensen elkáár de plicht voor het lot in eigen hand te nemen.’
Sommige psychiaters en patiënten stelden dat Dehue ontkent dat er écht zoiets is als depressie, een ziekte waar mensen onder lijden en die serieuze behandeling behoeft. Daarom wil ze graag dat de volgende bijsluiter bij dit interview komt te staan: ‘Ik ontken niet dat mensen ontzettend kunnen lijden. Het gaat erom dat depressie er een betekenis bij gekregen heeft. Ik heb een vergelijking bedacht. Stel je voor dat de diagnose kanker ineens enorm toeneemt. Iemand onderzoekt dat verschijnsel en komt tot de conclusie dat alle moedervlekken opeens meetellen als vormen van kanker. Heeft die onderzoeker dan ook gezegd dat alle vormen van kanker slechts een moedervlek zijn? Nee, en die onderzoeker heeft zelfs niet gezegd dat mensen zich aanstellen als ze zich zorgen gaan maken over hun moedervlekken.’