Home Mens en techniek Hubert Dreyfus: ‘Kunstmatige intelligentie? Dat wordt niks’
Mens en techniek

Hubert Dreyfus: ‘Kunstmatige intelligentie? Dat wordt niks’

Kunstmatige intelligentie kan het menselijk brein nooit vervangen, zegt filosoof Hubert Dreyfus. Hij rekent af met de juich- en horrorverhalen.

Door Frank Meester en Maarten Meester op 13 maart 2013

Hubert Dreyfus filosoof beeld Sijmen Hendriks

Kunstmatige intelligentie kan het menselijk brein nooit vervangen, zegt filosoof Hubert Dreyfus. Hij rekent af met de juich- en horrorverhalen.

07-2003 Filosofie magazine Lees het magazine

Meer brains dan muscles. Hij doet eerder denken aan Woody Allen dan aan Arnold Schwarzenegger. Hubert Dreyfus is cerebraal, tenger en klein. Zo klein dat hij zelfs om een kussen in zijn stoel vraagt, zodat hij wat prominenter op de foto aanwezig zal zijn. En toch kun je hem zonder problemen The Body noemen. In zijn werk komt Dreyfus immers steeds terug op het lichaam en nuanceert hij de rol van het intellect.

Hubert Dreyfus (1929) is hoogleraar filosofie aan Harvard University. Samen met Paul Rabinow publiceerde hij in de jaren tachtig veel over Michel Foucault en het structuralisme. Hij schreef over Husserl en Heidegger en belandde in de hoek van de artificiële intelligentie. Een van zijn bekendste werken is What Computers Still Can’t Do: A Critique of Artificial Reason (1992).

Hij doet dat al sinds hij zich als een van de eerste Amerikanen verdiepte in de continentale filosofie, in denkers als Husserl, Heidegger en Merleau-Ponty. Later begeleidt hij voor de invloedrijke Amerikaanse denktank Rand Corporation – één van de grondleggers van internet – onderzoek naar artificiële intelligentie. Nog later – hij is inmiddels professor in Californië – schrijft hij over internet en de Matrix-filmtrilogie. De mens is voor Dreyfus primair een wezen dat betekenis geeft aan de wereld om hem heen. In Merleau-Ponty’s woorden: een open hoofd, gericht op de wereld. Een hoofd dat de wereld kan interpreteren doordat het op een lichaam zit. Een schijnbaar futiel voorbeeld: als we horen dat George Washington op een zeker moment ergens een lezing heeft gegeven, weten wij automatisch dat zijn linkervoet ook bij die lezing aanwezig was. Dreyfus: ‘Die kennis spreekt voor zich voor iemand met een lichaam. Je hoeft daarvoor ook geen kennis van het lichaam te hebben. We hoeven er niet veel over te weten omdat we het zijn. Zelfs tijd ervaren we lichamelijk. We begrijpen de termen “verleden” en “heden” doordat we ergens langs kunnen lopen. Eerst is het voor ons, dan naast ons en dan achter ons.’ En juist de vanzelfsprekendheid van dit soort kennis maakt het tot een onmogelijke taak de basiskennis te verwerven die nodig is om het menselijk intellect na te bootsen. Dreyfus’ conclusie: artificiële intelligentie zal de functies van het menselijk brein nooit kunnen overnemen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Internethype

En dat terwijl zijn carrière begon in de wereld van de artificiële intelligentie, al kwam hij daar per ongeluk terecht. Hij maakte eerst kennis met de continentale filosofie, in het bijzonder met de fenomenologie en met de Duitse filosoof Heidegger. Na zijn promotie kon Dreyfus geen universiteit vinden die hem toestond Heidegger te lezen met graduates. Amerikaanse wijsgeren haalden hun neus op voor Heidegger – hij stond te ver af van de analytische filosofie. Dreyfus mocht wel lesgeven aan undergraduates bij een laboratorium dat zich bezighield met artificiële intelligentie. ‘Ze zeiden: Ach, hij heeft het over interpretatie, perceptie en taal. Het is wel handig als de AI-studenten daar iets van afweten, al is op dat gebied in tweeduizend jaar filosofie geen enkele vooruitgang geboekt. En ik dacht: als ik hier toch lesgeef, kan ik beter proberen te begrijpen wat ze aan het doen zijn. Een andere toevalligheid was dat mijn broer, een wiskundige, ging werken bij de Rand Corporation. Iemand zei tegen hem: als je Merleau-Ponty kende, zou je inzien dat die artificiële intelligentie niet gaat werken. Toen zei mijn broer: “Is dat niet grappig! Mijn broer schreef me net dat hij Merleau-Ponty leest.” Ik ging werken bij de Rand Corporation en schreef een artikel waarin ik uitlegde waarom AI nooit zou werken. Rand wilde het niet publiceren, terwijl ze me betaald hadden om het te schrijven! Sterker nog: Rand wilde me ontslaan.’

Enkele tientallen jaren later haalde Dreyfus de schijnbaar onbegrensde mogelijkheden van internet onderuit, met vrijwel dezelfde argumenten waarmee hij AI bestreed. Zoekmachines zullen nooit optimaal kunnen zoeken omdat ze niet interpreteren. Ook bestreed hij de toen overspannen verwachtingen van internetonderwijs omdat onderwijs voor Dreyfus een fysieke ontmoeting is tussen mensen die risico’s durven te nemen en juist daardoor leren. Dreyfus: ‘Hoewel On the Internet is uitgegeven in 2001, heb ik het geschreven in 1998, dus op het hoogtepunt van de internetgekte. En veel mensen, ook filosofen, beweerden toen: internet is de belangrijkste ontwikkeling sinds de uitvinding van het schrift. Dat leek mij onzin. In die dagen had ik een hekel aan internet, dus er zit ook een persoonlijke kant aan. Mijn vrouw is een fanatiek internetsurfer – zij was altijd mijn interface met internet. Ik heb zelfs eigen websites. Zij vindt het heel leuk die te maken. Ze maakte een website voor mijn zeventigste verjaardag, voor onze reis naar Australië en ga maar door. Intussen is de internethype over. Ook de overdreven verhalen zijn de wereld uit. Bijna niemand zegt meer dat de uitvinding van internet te vergelijken is met de uitvinding van het schrift. Waar het echt op lijkt, is de telefoon. Maar de telefoon kwam langzaam op en werd zo geleidelijk een deel van ons leven. Niemand heeft het dan ook over de telefoon als de belangrijkste uitvinding sinds het wiel.’  

Matrix

Zijn fixatie op het lichaam en zijn AI-achtergrond verklaren waarom een intellectueel als Dreyfus zo gefascineerd is door de Matrix-trilogie. In de Matrix krijgt een hacker – een computerkraker – met de naam Neo door dat hij in een kunstmatige wereld leeft. De mensen zitten gevangen in een soort baarmoeder en dienen als energiebron voor intelligente machines. De wereld waarin zij denken te leven is een computersimulatie (The Matrix). In de discussies over de film stelt Dreyfus zich opmerkelijk positief op. Zo bestrijdt hij dat de klassieke filosofische tegenstelling tussen lichaam en geest hier (virtuele) werkelijkheid wordt. ‘De mensen in de Matrix ervaren hun lichaam net zoals de mensen daarbuiten. Het feit dat een computer die illusie opwekt, verandert daar niets aan.’ Toch verkiest Dreyfus de ‘echte wereld’ boven die van de Matrix want daar heeft de mens uiteindelijk meer vrijheden.

Waaruit bestaat de menselijke vrijheid dan? ‘Ik denk aan datgene wat het leven de moeite waard maakt, aan de uitermate belangrijke mogelijkheid die mensen hebben om nieuwe werelden te ontsluiten, en nu komt Heidegger om de hoek kijken. Heidegger meent dat menselijke wezens het begrip kunnen veranderen van wat het is een menselijk wezen te zijn. Een goed voorbeeld is Jezus die opeens zegt: “Het gaat niet om je handelingen, maar om je verlangens. Je bent een goed mens als je de juiste verlangens hebt.” Of neem Martin Luther King, of Henry Ford. De laatste had een visioen dat iedereen een auto zou hebben, niet alleen de rijken. Overigens is hij hiermee niet iemand die als een visionair een nieuwe wereld opende. Ik wil onderscheid maken tussen vernieuwers en wereldontsluiters. Ford was een vernieuwer, Martin Luther King was een wereldontsluiter. Ford vond iets uit wat de wereld enorm veranderde, maar had geen visie op de gevolgen van zijn uitvinding. Jongeren konden door de T-Ford buitenshuis vrijen, er ontstonden buitenwijken. Allemaal zaken die Ford niet had voorzien. Martin Luther King had wel een visie, een idee van een andere wereld. Het belangrijke is dat je de wereld verandert, maar alleen kun je geen wereldontsluiter zijn. Je kunt de wereld niet veranderen als mensen niet met je meedoen.’

Als dat is wat het leven de moeite waard maakt, heeft het leven voor gewone mensen die niet Ford of Martin Luther King heten dan nog wel zin? Dreyfus: ‘Heidegger zag dat probleem ook en is daarom later met een uitleg gekomen waarin gewone mensen ook de mogelijkheid krijgen om eigen werelden te scheppen, maar op een minder ingrijpende manier. Een voorbeeld: als je samenkomt met vrienden om een lokale wijn te drinken, creëer je voor een tijdje een kleine wereld. Dat geeft betekenis. Zelf gebruik ik graag het voorbeeld van een diner voor een groep mensen. Als het slaagt, praten de mensen over vroeger: ze vergeten de buitenwereld en creëren een eigen wereldje. Wat relevant is, wordt bepaald door het kleine wereldje dat er dan is. Er is niets buiten dit samenzijn. Door het diner te plannen, creëer je de mogelijkheid, maar je weet van te voren nooit of het gaat werken of niet. Dat overkomt je. En daar moet je dankbaar voor zijn. Daarom breng je ook een toast uit. Wij zijn allemaal wel eens op een feestje of een dineetje geweest waar het echt werkt. Waar iedereen op zijn best is: de vrouwen zien er prachtig uit, de mannen zijn briljant en de kinderen gedragen zich op hun grappigst.’

‘De vraag is nu: zou dit ook kunnen in de Matrix? Een echte wereldontsluiter kan in de Matrix niet goed bestaan. Als het echter om die kleine manier gaat, de tijdelijke eigen wereld van het etentje, dan zou ik zeggen van wel. Dat wordt heel duidelijk in het tweede deel. Als de architect van de Matrix uitlegt waarom alle voorgaande Matrixen strandden. Het ging mis omdat mensen dingen deden die de architect niet had verwacht. Het menselijk brein strijdt met het geprogrammeerde intelligentiesysteem. De voorgeprogrammeerde virtuele wereld van de Matrix kan niet inspelen op de mensen die zelfs in de Matrix de mogelijkheid hebben om hun wereld te veranderen.’