Wat doe je als je op straat geconfronteerd wordt met iemand die schreeuwt of die zich vreemd gedraagt? Dikke kans dat je alarmnummer 112 belt, en dat de persoon in kwestie wordt meegenomen door de politie. Niemand kijkt nog op van ‘een verward persoon’ meer of minder. Het is voor iedereen het beste dat deze mensen door professionals worden geholpen. Maar is het wel zo simpel?
Gepromoveerd socioloog, onderzoeker en activist Karlijn Roex (1989) ervoer zelf meer dan eens hoe het is om meegenomen te worden door de politie (een arrestatie is het niet, gedwongen is het wel) en het etiket ‘verward persoon’ opgeplakt te krijgen. In haar eerste boek In verwarde staat betoogt ze dat niet de samenleving tegen verwarde personen beschermd dient te worden, maar de verwarde personen tegen de door de staat afgedwongen normaliteit.
De door Roex geciteerde Franse denker Michel Foucault gebruikte het beeld van het panopticum, een cirkelvormige gevangenis, om te laten zien dat de meest ingrijpende disciplinering niet van bovenaf, maar ‘van binnenuit’ komt. In de cirkelvormige gevangenis weet de gevangene nooit of de bewaker, die in het midden staat, naar hem of haar kijkt. Daardoor is die bewaker uiteindelijk bijna niet meer nodig: gevangenen disciplineren zichzelf en elkaar (want de blik van de bewaker is een permanente mogelijkheid). ‘Zo is het met ons inmiddels ook,’ zegt Roex. ‘Alle burgers zijn surveillanten geworden, verlengstukken van politie en Justitie – en dus van de staat – bij het signaleren van afwijkend gedrag. Simpelweg een gesprek voeren met iemand die in paniek is, of iemand op een eigen manier geruststellen, ligt steeds minder voor de hand.’
Komt dit wel door de staat? De staat trekt zich toch juist terug?
‘De neoliberale staat wekt inderdaad de indruk dat hij zich zoveel mogelijk terugtrekt en de “zelfredzame” burgers zo vrij mogelijk laat. Maar in de praktijk bewegen we in de richting van een geraffineerd surveillancesysteem waar burgers vrijwillig aan meewerken, waardoor het bijna onmogelijk is geworden om af te wijken.
De Franse socioloog Loïc Wacquant ziet juist in neoliberale staten een opleving van pleidooien voor een strakke disciplinering van de groeiende groep mensen die kampen met bestaansonzekerheid: ‘storende’ armen en vreemde lieden. Onzekerheid over baan, huisvesting en keiharde competitie vormen een voedingsbodem voor bezorgdheid over de “Dreigende Ander”: daklozen, verslaafden, niet-geïntegreerde migranten, vluchtelingen, hangjongeren. De “verwarde persoon” is een flexibele, ingenieuze uitvinding: hij kan vele kleuren en gedaanten aannemen en nieuwe disciplinerende maatregelen legitimeren.’
Toch associëren we disciplinering niet met liberale staten.
‘Ook de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han zegt dat juist de leden van een neoliberale samenleving zich heel strak disciplineren: burgers willen presteren, economisch succes bereiken, harder werken, dure statusgoederen consumeren. Maar steeds meer mensen raken opgebrand en voor veel mensen zijn de neoliberale statussprookjes sowieso niet realistisch. Zij zullen altijd een laag inkomen houden. Juist deze groepen worden door de staat onderworpen aan expliciete dwang. Deze repressie treft niet iedereen; we leven in een hybride neoliberaal systeem dat verschillende machtsmiddelen hanteert tegenover verschillende groepen: verleiding versus de klassiekere afschrikking en correctie.’
Waar moeten we aan denken bij die ‘nieuwe repressie’?
‘Om de samenleving “leefbaar” te houden hebben neoliberale staten een almaar uitdijend arsenaal: inzet van tasers, extra beveiligde bedden, cowboyachtige beleidspioniers die privacyregels opzij durven te schuiven, 24-uursmeldpunten, observatiemaatregelen en gedwongen opvang van verwarde personen. De aanwezigheid van bepaalde groepen in het straatbeeld is eigenlijk niet meer toelaatbaar, degenen die Wacquant de “wegwerpcategorieën” van de neoliberale samenleving noemt.’
Denk hierbij aan de schreeuwende dakloze die op een zaterdagmiddag door de politie uit een winkelstraat van een groot stadscentrum wordt verwijderd. Roex: ‘Wacquant stelt dat het niet zozeer de criminaliteit of andere werkelijke dreiging is die toeneemt, maar de obsessieve fixatie op kleine vormen van afwijkend gedrag, die gezien wordt als voorbode van groter kwaad. Burgers worden geacht de vroege signalen op te pikken.’
De ‘verwarde persoon’ is een zeer recente uitvinding. De term duikt in beleidsstukken op vanaf 2010, reconstrueert Roex. Volgens toenmalig minister Edith Schippers (VVD) ging het om mensen die kampen met problemen als ‘psychiatrische klachten’ of andere klachten, ‘al dan niet in combinatie met’ problemen als ‘schulden, dakloosheid, […], gebrek aan participatie, onverzekerd zijn, illegaliteit, enzovoorts.’
De politie is in 2011 begonnen met het registreren van contacten met ‘verwarde personen’ (genoteerd als ‘E33-meldingen’). Roex: ‘Momenteel heb ik een WOB-verzoek liggen bij de politie met de vraag waarom en in opdracht van wie zij is begonnen met dit registreren. Ik heb nog geen antwoord gekregen.’
In haar boek beschrijft Roex hoe de ‘gekken’ vanaf de 18de eeuw werden weggestopt in instellingen en vervolgens weer deel moesten worden van het normale leven. In Nederland wordt dit voornemen sinds 2010 pas echt serieus uitgevoerd. Alleen mogen ze in die ‘normale wereld’ de kennelijk zonder hen gevormde heersende orde niet verstoren. Gebeurt dit toch, dan moet daar op zijn minst melding van worden gemaakt. Burgers worden daar actief toe aangespoord, met speciale meldpunten en campagnes om alert te zijn op de signalen van ‘verwardheid’. In Rotterdam en sommige andere gemeenten is er een 24-uursmeldpunt. Online is er een meldpunt op verzamelwebsite meld.nl, waar je voor- en achternaam en foto van de ‘verwarde persoon’ kunt uploaden.
Paniek
Haar eerste eigen, onvergetelijke confrontatie met deze problematiek had Karlijn Roex elf jaar geleden. Ze was 19. ‘Ik was net aan een nieuwe studie begonnen, in een nieuwe stad. Ik dacht: vandaag ga ik keihard studeren. Ik wilde alleen nog even een broodje halen. Op het moment dat ik buiten stond, realiseerde ik me ineens dat mijn sleutels nog binnen lagen, en mijn telefoon ook. En geen van mijn huisgenoten was thuis.’
‘Als ik overprikkeld ben, kan ik erg in de stress raken. Dat gebeurde. Ik dacht: ik moet naar mijn boeken, dus ik moet een telefoon hebben en ik moet een slotenmaker bellen. Ik liep het eerste openbare gebouw in dat ik tegenkwam, een ouderenzorgcentrum. De vrouw achter de balie deed afstandelijk. Ik raakte nog erger in paniek. Ik begon een heel relaas over studiedoelen en over mijn problemen en ik zei dat ik het allemaal niet meer aankon.’ Ze zei: “Ga daar maar even zitten. Ik bel een slotenmaker.” Ik werd weer kalm. Even later kwamen er twee agenten binnen en die kwamen voor míj.’
‘Ik beantwoordde hun vragen zo kalm mogelijk. Maar de agent die het woord voerde, zei dat ik niet kon gaan, want dan moest hij “zijn sterke arm gebruiken”, of zoiets. Hij bleef maar vragen stellen. En ik was al overprikkeld. Ik wilde gillen, maar ik hield me rustig.’
‘Even later zat ik achter in een politiebusje, naast een blaffende herdershond in een kooi. Het voelde als een bad trip.’
‘Op het bureau werd ik gefouilleerd en moest ik al mijn kleren uitdoen, op mijn onderbroek en bh na. De politievrouw die dit begeleidde was op zichzelf heel respectvol, maar de situatie was zo absurd en pijnlijk. Daarna belandde ik in mijn eentje in een cel en ging de deur op slot. Ze zeiden: “Er komt een psychiater naar je kijken. Hij komt zo snel mogelijk.”’
Overmand door angst
‘In een cel verlies je je tijdsbesef. Zelfs als je helemaal psychisch in balans bent, zou je er behoorlijk ontregeld door kunnen raken. Ik dacht: straks stoppen ze me in een instelling. Ik had ervaring met psychiaters, die heel verschillende dingen over me gezegd hadden. Ik werd overmand door angst.’
‘Ik overwoog te schreeuwen, maar bedacht ook dat ze me daardoor een nog ernstiger geval zouden vinden. Toen ik dat uiteindelijk toch deed, kwam er iemand kijken. Die agent keek naar me met in zijn blik iets van: wat ben jij voor een beest?’
Uiteindelijk verscheen de psychiater. Het was een prettige man. Het werd geen lang gesprek. Hij zei dat ik kon gaan, maar dat ik wel hulp moest zoeken. Dat wilde ik zelf ook. Toen hebben twee agenten me naar huis gebracht. Dat doen ze niet zomaar.’
‘Toen ik de volgende dag naar de campus fietste, bleef er al na een paar minuten een politieauto langzaam naast me rijden. Ik werd aangesproken. Het bleek de agent te zijn die de dag ervoor het woord had gevoerd. Hij vroeg of het weer ging. Ik voelde me geïntimideerd, ik vroeg me af of het toeval was dat ik ze tegenkwam – hielden ze me in de gaten?’
Roex wil niet suggereren dat dit voorval representatief is voor de praktijk in Nederland. Maar haar ervaring staat volgens haar wel ergens voor: het laat zien hoe moeilijk deze samenleving – niet alleen de politie – het vindt om adequaat te reageren op verwarring, angst of paniek van een medemens. Roex: ‘Steeds vaker rukt nu een GGZ-busje uit in plaats van een politieauto, maar met dezelfde filosofie van risico en aansprakelijkheid vermijden, protocollen en angst voor het onbegrijpelijke. Alles wat ik nodig had, was een beetje aandacht, misschien een arm om me heen.’
Even tussendoor… Meer lezen over normaliteit en de psyche? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
De gebeurtenis heeft haar gevoel van vrijheid en veiligheid blijvend aangetast. Dat komt mede doordat ze in de jaren daarna regelmatig opnieuw met de politie in aanraking kwam. Er was een paniekaanval bij een nachtelijke tramhalte, waarbij iemand die haar wilde helpen vermoedelijk het nummerbord noteerde van de taxi waarin ze verdween, zodat er even later twee agenten voor haar deur stonden. Roex: ‘Voor je het weet, is er een dossier dat bestaat uit een optelsom van misverstanden en ongelukkige momenten. En elke keer kan de politie of de psychiater je minder makkelijk laten gaan, want ze stuiten op dat dossier.’
De roep om meer grip op loslopende ‘verwarde personen’ leeft steevast op na incidenten, zoals de moord op voormalig D66-politica Els Borst door ‘verwarde man’ Bart van U. Roex citeert in haar boek onder anderen VVD’er Onno Hoes, destijds voorzitter van het Schakelteam Personen met Verward Gedrag, die kort na een ander incident in Nieuwsuur verscheen. Voor de circa dertienduizend mensen over wie regelmatig meldingen zijn, vertelde hij te werken aan een ‘sluitende, persoonsgerichte aanpak’, zodat ze ‘geen gevaar voor zichzelf zijn, en geen gevaar voor de samenleving. De bedoeling is dat je een dossier in de toekomst eigenlijk nooit sluit. Alle instanties hebben straks één dossier,’ aldus Hoes. Zo’n dossier is voor Roex een nachtmerrie. De techniek biedt steeds meer mogelijkheden er een op te bouwen. ‘Het geheel van politiemutaties over jou, je verleden van hulpvragen, rechterlijke machtigingen, opgelegde uitkeringssancties, enzovoorts.’
Dit ‘data-zelf’ is steeds bepalender aan het worden voor het echte zelf, terwijl het zeker in het geval van een ‘verwarde’ volgens Roex een ‘problematische reductie van de realiteit’ betekent. Nog kwalijker vindt ze het dat de inzet ervan drijft op ‘dominante karikaturale angstprojecties’. ‘Hoe sterker de publieke angst, zoals na het opduiken van een “verwarde” messentrekker, hoe meer brandstof en hoe energieker de “data-zelven” ons achterna zullen hollen.’
‘Nooit meer begin jij dus met een schone lei,’ schrijft Roex. ‘De wijkagent weet van die ene keer dat jij je vrijwillig liet opnemen in een inrichting en dat dit ontaardde in een gedwongen opname toen jij je begon te verzetten. Uiteraard wordt er gekeken naar de privacyregels. Maar als men besluit dat jouw hele zijn en doen een “noodtoestand” is, verlies je alle controle over je informatie.’
Dubbele standaard
Roex ziet een samenleving die, uit een op zichzelf niet verkeerde behoefte aan orde, verregaande wetten doorvoert om die orde te bewaken. ‘Dit jaar werd in de Tweede Kamer voor de tweede keer een maatregel bepleit die het mogelijk maakt “verwarde personen” na een “staandehouding” drie dagen vast te houden ter observatie. Het idee is dat de persoon in kwestie wel een paar uur, maar niet drie dagen de schijn op kan houden normaal te zijn. Je kunt je afvragen of “normale” mensen bestand zouden zijn tegen drie dagen observatie, zeker na te zijn vastgezet zonder een strafbaar feit te hebben gepleegd.’
Ze vindt het verbazend dat er weinig kritische aandacht is geweest voor dit plan. Het lijkt wel alsof er eensgezindheid heerst over ‘verwarde personen’: zowel links als rechts gelooft in de filosofie van normaliseren, aanpakken en corrigeren. Roex betwijfelt de legitimiteit van deze nauwelijks geëxpliciteerde, maar steeds steviger verankerde houding. ‘Waarom schrikken normalen zo van ons?’ vraagt ze zich af, als onderzoeker en als mens. ‘Waarom wordt er gesproken van “verwarde mensen die omwonenden angst aanjagen”?’ Roex vraagt zich af wat het betekent dat zij aan officiële autoriteiten soms de garantie moet geven ‘geen gevaar te zijn’. ‘Waarom moet ik die garantie wel geven en “normale” mensen niet? Is er geen gevaarlijk normaal?’
Het onderscheid tussen ‘normalen’ en ‘verwarden’ creëert volgens haar een dubbele standaard, die doet denken aan de behandeling van andere minderheden. ‘Mensen vinden het lastig “verwarden” te zien als goede buren. Er wordt gesproken van het “absorptievermogen” van een wijk wat betreft het aantal verwarde mensen dat er maximaal zou kunnen wonen. Dat geeft aan wie er “gast” zijn in deze samenleving en wie er onbetwist deel van uitmaken.’
Roex ziet haar ‘sociologie van de verwarde persoon’ als pure zelfverdediging – naar voorbeeld van de socioloog Pierre Bourdieu, leermeester van Wacquant. Juist vanuit de behoefte aan zelfverdediging tegen dit ‘giftige discours’, bewoog Roex van ‘parvenu naar paria’, zegt ze in termen van Hannah Arendt. ‘Ik heb geleerd dat ik mijn anders-zijn altijd moest verbergen (de parvenu). Maar tegenwoordig praat ik openlijk over mijn anders-zijn om van daaruit een kritische kijk op de huidige macht te bieden (de bewuste paria). Juist door aan de “disrespectabele” zijde van een scheidslijn te staan, heb ik aspecten van de heersende orde gezien die ik vanuit de studeerkamer niet zou hebben waargenomen.’
Maar moet een onderzoeker, een socioloog, niet neutraal blijven?
Roex: ‘Door mijn ervaringen te bekijken met de analytische gereedschappen die ik als socioloog heb meegekregen, kan, denk ik, een scherpe “abnormale analyse van de macht” ontstaan. Bourdieu stelde al dat je als socioloog moet proberen buiten de heersende orde te blijven, om datgene wat als vanzelfsprekend wordt gezien, kritisch te bevragen.’
‘Ik geloof niet in neutraliteit. Is degene die nog nooit als vijand van de orde is beschouwd wél neutraal? Het lijkt wel alsof “neutraal” gereserveerd is voor wie vanuit een “normaal” perspectief de “afwijkende ander” analyseert. Degenen die de macht bestuderen vanuit een onderdrukt perspectief – van feministen tot postkoloniale denkers – worden algauw eenzijdig genoemd. Deze dubbele standaard is geen kwade opzet, geen bewuste machtstactiek, maar onbewuste gewoonte geworden. Ik ga daar tegenin, ik kan niet anders.’
In verwarde staat. Kritiek op een politiek van normaliteit
Karlijn Roex
Lontano
304 blz.
€ 24,90