Home Denker der Nederlanden Hoe kunnen we denken zonder ziel?
Denker der Nederlanden

Hoe kunnen we denken zonder ziel?

Door Marjan Slob op 6 maart 2025

Zelfportret met doornhalsketting en kolibrie, oliefverfschilderij van Frida Kahlo uit 1940
Zelfportret met doornhalsketting en kolibrie, oliefverfschilderij van Frida Kahlo uit 1940. beeld Alamy
Filosofie Magazine 2025 Maakt pessimisme gelukkig? Arthur Schopenhauer
03-2025 Filosofie Magazine Lees het magazine
In een afscheidsessay schetst afzwaaiend Denker der Nederlanden Marjan Slob hoe we kunnen denken zonder een ware, universele orde.

Een echte filosoof doorschouwt de ware orde, en die is ‘zuiver, rein, onvermengd, niet gebonden aan menselijk vlees of kleur of andere sterfelijke rommel’, zo stelt Plato in Symposium. De indrukken die via je lichaam tot je komen, zijn onvermijdelijk subjectief, wist hij. Soms nemen ze je zelfs in het ootje, zoals blijkt uit zinsbegoochelingen. Gelukkig is daar de ziel, die van zintuiglijke ­impressies nog enigszins betrouwbare informatie weet te maken. En ondertussen doet Plato ons arme lichaam dus af als sterfelijke rommel.

Niet alle oude Grieken dichtten de ziel dezelfde rol toe als Plato. Zo begreep de grote Aristoteles de ziel eerder als het vormende principe dat een lichaam – een klompje materie – tot een bepaald type lichaam maakt; een beschrijving die heel wat vriendelijker naar het lichaam kijkt. Maar het streven naar objectieve, onbetwijfelbare en universele kennis typeert de filosofie, en om daar te komen moet je volgens al onze canonieke denkers loskomen van je lichaam. Want kennis die aan een specifiek lichaam vastzit, is soms ­misleidend en overduidelijk niet universeel. Eeuwenlang garandeerde de ziel (later ook wel ‘de geest’ genoemd) dat ons denken niet besmet hoeft te zijn met lichamelijk gedoe. Een monsterverbond met de kerk maakte het betwijfelen van zo’n ziel zelfs gevaarlijk.

‘Echt universeel gaat kennis niet meer worden’

Totdat Darwin die doctrine definitief ten grave droeg. Inmiddels is de dominante wetenschappelijke opvatting dat al het leven op aarde is voortgekomen uit de oersoep. Die ‘geestelijke’ vermogens van ons, al dat denken en onderzoeken, zijn dus niet van bovenaf ingedaald, maar van onderaf ontstaan. Wat wij gewend zijn aan te duiden als de ziel of de geest, moet op een of andere manier een manifestatie van lichamelijke processen zijn. Er is geen ontkomen aan: we zijn ons lichaam.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Andere wereld

De westerse filosofie, die tweeënhalve millennia lichaamsomzeilend denken met zich meesleept, heeft het moeilijk met die nieuwe darwiniaanse orthodoxie. Allerlei ingesleten aannames moeten worden vervangen door andere, die beter passen bij de evolutiegedachte. Het valt op dat veel hedendaagse filosofen zich daarbij laten inspireren door de ecologie. Misschien omdat de ecologie zo mooi aansluit bij een modern filosofisch inzicht: elke concrete situatie valt in principe op eindeloos veel manieren te beschrijven. De beschrijving die jij kiest, is de beschrijving die er voor jou toe doet. Wat levende wezens (planten, dieren, schimmels, mensen) opmerken, zijn kansen en gevaren voor hún soort lichaam. Voor ieder wezen verschijnt dezelfde realiteit dus anders.

Zelf zeggen ecologen het zo: we delen weliswaar een wereld met andere levensvormen, maar we delen geen Umwelt. Een Umwelt is een soort bubbel, het is dat deel van de realiteit dat jij opmerkt en ervaart. Ongetwijfeld gaat er een hoop aan je voorbij, omdat het voor jou niet van belang is. De geurvlaggen die honden sproeien, zou ik met enige moeite misschien nog kunnen ruiken, maar ik schenk er geen aandacht aan omdat ik er niets mee hoef. De ultrasone geluiden die zo cruciaal zijn in de Umwelt van vleermuizen, ontgaan me zelfs volledig omdat mijn oren ze niet aankunnen. Het is duizelingwekkend om je te realiseren wat je allemaal niet opmerkt. Zoals ecoloog Marc Bekoff zo mooi zegt: ‘Elk dier is een manier om de wereld te leren kennen.’

En ieder ander mens ook, al zijn de verschillen misschien minder dramatisch. Dat ondervond ik onlangs toen ik met mijn partner een klautertocht door de Spaanse Pyreneeën maakte. Hij vond met zijn lange armen grip op plekken waar ik niet bij kon, en ik vond doorgangetjes waar hij niet doorheen paste. We liepen in precies dezelfde omgeving en wilden hetzelfde, maar ik kon zijn oplossingen niet altijd gebruiken – omdat ze voor mijn lichaam geen oplossing waren.

Voor mij is het besef dat andere dieren, en zelfs andere mensen, de realiteit anders ervaren omdat hun lichaam anders is, verruimend. Het maakt me bewust van mijn vooringenomenheid. Door me voorstellingen te maken van de wereld voorbij mijn eigen lichamelijke mogelijkheden en voorkeuren, krijg ik (hopelijk) een beter en veelzijdiger begrip van de realiteit. En dat is uiteindelijk waar het filosofen om te doen is.

Tekst loopt door onder afbeelding

‘Cäsar am Rubikon’, oliefverfschilderij van Wilhelm Trübner uit 1880

Afkijken

Die ecologische kijk op de zaak is ook interessant omdat daarmee het startpunt van denken verandert. Jij bent niet langer het logische begin. Eerst is er een relatie. Jij gaat pas bestaan in wisselwerking met jouw toevallige Umwelt. Langzamerhand krijg je vorm, en wel door de manier waarop je die Umwelt naar je hand probeert te zetten. Je snoeit de heg, brengt je stem uit, roept de leesclub bij elkaar. Andere dieren doen ook zo hun ding: ze zingen hun lied, spinnen een web, bouwen een dam. ‘Aardbewoners verstellen continu het tapijt aarde,’ heet dat bij de Franse filosoof Bruno Latour.

Al doende word je dus pas een ‘zelf’. Dat is best een opluchting, want nu hoef je jezelf niet langer als een soort capsule van talenten te beschouwen die jij al dan niet tot ontplooiing weet te brengen. Dat is allemaal veel te afgebakend gedacht. Je bent geen liberale held die op wonderbaarlijke wijze in een omgeving is gedumpt, waarna dat hoofd van jou die vreemde omgeving scant, uitdenkt wat de beste strategie is om een of ander doel te bereiken, en jouw ledematen opdracht geeft om dat plan uit te voeren. Een mens begint gewoon met scharrelen, en merkt gaandeweg wel wat werkt. Je kijkt wat af bij de buren, leert van vergissingen – die van jezelf, die van hen – en verwerft al doende tal van vaardigheden. Onbewust word je bekwaam.

Zeker, mensen hebben het bijzondere vermogen om zich van hun competenties bewust te worden. Maar van de Amerikaanse filosoof Daniel Dennett heb ik geleerd dat bewustzijn niet per se nodig is om wegwijs te raken in je Umwelt. ‘Vaardigheden gaan logisch vooraf aan inzicht,’ aldus Dennett. Een bepaalde aanpak blijkt aan te slaan. En ja, je zou er eventueel over kunnen nadenken waarom dat zo is. Maar dat hoeft niet, want het werkt al. Ook Dennett blijft dus ver weg van dat klassieke beeld van een kopvoeter die de zaken uitdenkt voordat hij een stap verzet. Voor Dennett ligt ons speciale talent als menselijke soort erin dat we manieren om de realiteit naar onze hand te zetten zo extreem goed van elkaar oppikken. Ga een bouwmarkt of de Hema binnen, en je betreedt een museum van slimme manieren-van-doen van onze voorgangers. Die hamer en die fluitketel zijn stukjes gestolde competentie, jou aangeboden door je soortgenoten. Leren is: de competenties van soortgenoten overnemen. Dat is toetreden tot een cultuur.

Zielloos

In het dagelijks spraakgebruik is de ziel nog steeds een betekenisvol begrip. Je legt je ziel in je werk, je ogen zijn spiegels van je ziel, en soms ben je moederziel alleen. Maar die overgeleverde uitdrukkingen zijn louter beeldspraak geworden. Na Darwin heeft de filosofie geen boodschap meer aan niet-­lichamelijk ‘spul’. En dat heeft een aantal verreikende consequenties.

Zo verdween met de ziel ook de link naar een ware, juiste, universele orde daarboven. Een onthecht standpunt wordt feitelijk onmogelijk nu denken iets is dat zich voltrekt in lichamen, grootgebracht in een specifieke cultuur. Alle kennis is ‘gesitueerd’ geraakt, gebonden aan een bepaalde tijd, een bepaalde plek, en bepaalde lichamelijke eigenschappen – zoals ik al wandelend in de Pyreneeën merkte. En als witte Nederlandse vrouw maak ik natuurlijk dingen mee waar een Indiase man van kleur geen weet van heeft (en andersom). De identiteitspolitiek die momenteel tot heuse cultuuroorlogen leidt, is een vrucht van het nieuwerwetse besef dat kennis gehecht is aan ervaringen van eigenaardige lichamen.

Natuurlijk zijn er wel methoden om al die verschillende perspectieven op de wereld ietsje minder subjectief te maken – wetenschap bijvoorbeeld – maar echt universeel gaat kennis niet meer worden. En dat gegeven leidt tot reële problemen. Want perspectieven botsen, zeker in de politiek. Waarom zou mijn waarheid eigenlijk beter zijn dan de jouwe? Een terechte vraag, waar heus wel een zinnig gesprek over te voeren is, ook zonder beroep op ‘echte’, eeuwige, geopenbaarde waarheid. Toch sta je in de praktijk vaak met je mond vol tanden. Moet je als burger opeens een fundamentele filosofische discussie voeren waar je helemaal niet op bent toegerust? Zoals ik het zie, weet de maatschappij zich nog geen raad met het besef dat kennis radicaal gesitueerd is.

Jezelf begrijpen als louter lichaam wil ook zeggen: jezelf begrijpen in het verlengde van dieren. De harde scheidslijn die we lang geleden hebben gemaakt om onze omgang met dieren te rechtvaardigen – ‘zij hebben geen ziel, en wij wel’ – werkt niet meer. Mensen die dieren nog steeds willen opsluiten, doden, opeten of verdrijven, zullen met andere argumenten moeten komen om hun praktijken te rechtvaardigen (en bijster overtuigend willen die nog niet worden). Zo komen diep ingesleten manieren van eten en geld verdienen ethisch op het spel te staan.

Het allermoeilijkste van het verdwijnen van de ziel als betekenisvol filosofisch begrip is misschien nog wel dat we onze sterfelijkheid keihard voor de kiezen krijgen. Zonder ziel slaan onze ontsnappingsfantasieën te pletter. Op enig moment zal je lichaam terugvloeien in de aarde, en dat was het dan. Zoals Bruno Latour zegt: het tegengestelde van ‘lichaam’ is niet ‘ziel’ – het tegengestelde van ‘lichaam’ is ‘dood’.

Dat verlies van de ziel zal nog wel een tijdje pijn doen. Maar het leven op aarde wordt er niet minder uitbundig en verwonderlijk door. En persoonlijk ben ik ronduit blij dat het lichaamsvijandige dat veel gefilosofeer eeuwenlang aankleefde, zijn langste tijd heeft gehad. De kunst is nu om het stoffelijke lichaam lief te hebben. Dat van jezelf. Dat van anderen. En dat van de aarde, onze plek.