Home Het leven draait niet om geluk, leert cabaretier Tim Fransen van Marx
Levenskunst

Het leven draait niet om geluk, leert cabaretier Tim Fransen van Marx

Tijdens een bezoek aan Londen denkt cabaretier en filosoof Tim Fransen aan Karl Marx en ontdekt hij de zin van het leven.

Door Tim Fransen op 22 oktober 2018

Karl Marx Tim Fransen filosofie geluk beeld Paul Faassen

Tijdens een bezoek aan Londen denkt cabaretier en filosoof Tim Fransen aan Karl Marx en ontdekt hij de zin van het leven.

Cover van 11-2018
11-2018 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

LONDEN, 28 januari 2015

Beste Koos,

De aanleiding voor ons bezoek aan Londen bestond uit een comedyshow en een toneel­stuk. Daarbij had ik nog een persoonlijke reden: een bezoek aan het British Museum, dat voorheen een bibliotheek was. Dat is de plek waar Karl Marx dagelijks zwoegde op zijn magnum opus Das Kapital.

Tijdens mijn studie kwam ik erachter dat er filosofen waren wier ideeën me prikkelden op een intellectueel niveau. En er waren filosofen met wie ik het niet zozeer eens was, maar die me op een meer persoonlijke manier troffen. Een daarvan was bijvoorbeeld Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). Aan het eind van zijn leven, als hij een teruggetrokken bestaan leidt en teleurgesteld is in de mensheid, zich zelfs verraden voelt door zijn medemens, schrijft hij Overpein­zingen van een eenzame wandelaar. Ik las het toen het tussen mij en de mensheid ook even niet wilde boteren, en bovendien nadat mijn eerste echte vriendin het na vijf jaar had uitgemaakt. Het simpele feit dat iemand hetzelfde voelde wat ik voelde – of meer dan 200 jaar geleden iets soortgelijks heeft gevoeld – troostte me. Dat is vermoedelijk ook de reden dat er een forum bestaat voor mensen die het fijn vinden om op ijsblokjes te kauwen (www.icechewing.com).

De tweede filosoof die me op een persoonlijk niveau raakte was Karl Marx (1818-1883). Waar Rousseau resoneerde met mijn eigen gevoelens van eenzaamheid en vervreemding, resoneerde Marx met een gevoel van strijdvaardigheid. Wat Marx dreef was het grote onrecht dat hij zag halverwege de negentiende eeuw. De industrialisatie was in volle bloei, wat betekende dat arbeiders tegen een hongerloontje werden uitgebuit in smerige fabrieken, terwijl de eigenaren van de fabrieken, de kapitalisten, enorme rijkdommen vergaarden.

Ik heb vaak met Marx te doen gehad, als hem weer eens de schuld in de schoenen werd geschoven van wat mannen als Stalin en Mao uit naam van het communisme uitvraten. Al tijdens zijn leven kon hij zich niet herkennen in hoe mensen omsprongen met zijn ideeën. ‘Je ne suis pas Marxiste,’ zei hij ooit. (Geen idee waarom hij het in het Frans zei. Misschien was hij op vakantie in de Provence, toen de campingeigenaar hem confronteerde met de rotzooi die een stelletje marxisten hadden achtergelaten.) Ondanks al zijn makken en onhebbelijkheden – en dat waren er nogal wat – geloof ik werkelijk dat Marx ten diepste een idealist was, bewogen door een gevoel van medemenselijkheid, en dat het hem erom te doen was de arbeiders te bevrijden van hun vernederende ketenen. En dat hij zou hebben gegruwd van zoiets als Stalins goelagarchipel. Marx was een man die schreef: ‘Een doel dat onrechtvaardige middelen nodig heeft, is geen rechtvaardig doel.’ Hij werd door de geschiedenis op één hoop gegooid met een meedogenloze tiran die dingen zei als: ‘De dood is de oplossing voor elk probleem. Geen mens – geen probleem.’

Het laatste deel van zijn leven woont Marx in Londen, in politieke ballingschap. Zoals gezegd werkt hij in de Britse bibliotheek aan zijn hoofdwerk, Das Kapital. Elke dag, van 9 uur ’s ochtends, tot 7 uur ’s avonds, wanneer de bieb sloot. En thuisgekomen werkt hij verder. Hij maakt soortgelijke uren als de mensen in de fabrieken. Ondertussen wordt hij gegeseld door een keur aan lichamelijke klachten: hij lijdt aan chronische hoofdpijn, afgrijselijke kiespijnen, heeft overal zweren in zijn mond, oogontstekingen, leverziektes, steenpuisten op zijn achterwerk. Tijdens het schrijven rookt hij aan één stuk door, wat ook zijn tol eist: aan het eind van zijn leven heeft hij ernstige bronchitis. Er zijn momenten waarop hij noch kan zitten, noch kan staan, noch kan lopen. Elk klein beetje energie dat hij bij elkaar kan schrapen, besteedt hij aan zijn boek. Twintig jaar lang zwoegt hij. En dan voltooit hij Das Kapital. Althans het eerste deel, waarvan amper een exemplaar verkocht wordt. Voordat hij de twee andere geplande delen kan schrijven, overlijdt hij.

Geluk

Na aankomst lunchten we bij het restaurant Vanilla Black, een vegetarisch restaurant dat in aanmerking is gekomen voor een Michelin-ster. Ik had een soep van doperwten besteld. Eerst werd een leeg bord opgediend, en vervolgens kwam iemand anders met een soort kruik de soep inschenken. Het is me een raadsel waarom, maar chic voelde het zeker. Onbegrijpelijk dat ze die Michelin-ster zijn misgelopen.

Na de lunch bezochten we het British Museum. Wat ik niet van Kees wist, en wat ik ook niet achter hem had gezocht, is dat hij in zijn studententijd communistische sympathieën had. In Oost-Duitsland had hij ooit nog een poster gekocht van Marx en Engels. Das Kapital had hij nooit gelezen: te dik, te moeilijk. Zelf ben ik ook na een paar pogingen afgehaakt. Het boek bestaat uit ruim 1500 pagina’s droge tekst. Met bovendien vrij kleine letters. En veel voetnoten, wat betekent: nog kleinere letters. En je moet bedenken dat de revolutie zou moeten komen van arbeiders die in fabrieken werden uitgebuit door de kapitalisten, soms wel 16 uur per dag. Als je na een werkdag van 16 uur thuiskomt, dan ga je niet zo’n boek lezen. Dan heb je behoefte aan iets luchtigs, aan een beetje ontspanning, iets met plaatjes. Ironisch genoeg zou het werk vermoedelijk een stuk invloedrijker zijn geweest als Marx wat minder hard had gezwoegd in deze bibliotheek. Zijn pamflet Het Communistisch Manifest bijvoorbeeld, dat hij waarschijnlijk in een paar middagjes in elkaar heeft geflanst, is door oneindig veel meer mensen gelezen. En zoals we bij Mao en Stalin hebben gezien, gaat er dan natuurlijk wel iets van de nuance verloren.

Maar ja, je kunt ook niet van Mao en Stalin verwachten dat ze duizenden pagina’s gaan doorploegen. Het land moet ook bestuurd worden.


Het museum is een indrukwekkend classicistisch gebouw. In het midden van de hal prijkt the Reading Room, die geïnspireerd is op het Pantheon in Rome en die Marx dus gebruikte als flexplek avant la lettre. Tot onze teleurstelling was het gesloten, je kon er alleen op afspraak naar binnen. Kees geloofde het wel en ging in de rest van het museum bekijken ‘wat de Britten in de koloniale tijd allemaal bij elkaar hadden geroofd’. Ik wilde nog even bij Marx in de buurt blijven. Terwijl ik rondjes liep om the Reading Room vroeg ik me af of je Marx’ leven geslaagd kon noemen. Het antwoord lijkt voor de hand te liggen. Natuurlijk niet: het was een grote lijdensweg, zijn levenswerk kon hij aan de straatstenen niet kwijt, en als trap na zijn er na zijn dood miljoenen slachtoffers gemaakt uit zijn naam. Maar de vraag wanneer zijn leven dan wel geslaagd was geweest is moeilijker te beantwoorden. Tegenwoordig is het een populaire gedachte dat het leven draait om gelukkig zijn. ‘Als je maar gelukkig bent.’ Als ik dat hoor moet ik weleens aan Karl Marx denken. Naast al zijn lichamelijke kwellingen ziet hij tijdens zijn leven ook nog eens drie van zijn zes kinderen sterven, alsook zijn vrouw Jenny. Marx zelf is op dat moment te ziek om haar begrafenis bij te wonen. Ik kan me moeilijk voorstellen dat hij erg gelukkig is geweest. Maar stel nu, als gedachte-experiment, dat er iemand op een dag naar hem toe was gekomen, terwijl hij zat te werken in de Britse bibliotheek, en diegene zei tegen Marx: ‘Luister, Karl, hier heb ik een gelukspil. Als je deze pil neemt, voel je je volmaakt gelukkig. Een intense, onafge­broken geluksbeleving tot aan je dood. Het maakt niet uit of je nou met de liefde van je leven bent, of je in het gezelschap bent van je meest dierbare vrienden, of werk doet dat je voldoening geeft, of dat je gewoon in je eentje op de bank voor je uit zit te staren. Het maakt niet uit, je bent volmaakt gelukkig. En zelfs als je vrienden en familie ziek worden, als hun het ergste leed overkomt, dan zal het jouw geluk niet bederven. De wereld om je heen vergaat, het grootste onrecht vindt plaats, maar jij zult je er niet langer druk om maken.’

Ik ben er vrij zeker van dat Marx vriendelijk had bedankt en weer aan het werk was gegaan. Omdat hij voor iets anders leefde dan voor zijn eigen geluk. (En omdat je helemaal niet weet of zo iemand te ver­trouwen is natuurlijk. Wie weet wat er allemaal in die pil zit, er is een hoop rommel op de markt.)

Elke week denken over geluk met de mooiste verhalen uit Filosofie Magazine? Schrijf u in voor de gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

En ik hoop dat ik hetzelfde zou doen als Marx. Omdat het nemen van zo’n gelukspil volgens mij ongeveer op hetzelfde neerkomt als zelfmoord plegen.

Als je mijn intuïtie deelt, Koos, dat het verkeerd zou zijn om zo’n pil te slikken, ondermijnt dat het algemeen geaccepteerde idee dat het leven draait om de ervaring van geluk. Ik denk dat als we werkelijk om iets geven, als we iets werkelijk waarderen – onze geliefde, onze vrienden, onze idealen, wat dan ook –, dat dat min of meer losstaat van hoeveel geluk het ons oplevert. Stel dat je geliefde ineens terminaal ziek wordt en ze je vanaf dat punt waarschijnlijk vooral nog zorgen en verdriet zal bezorgen. Dan zou het toch onmenselijk zijn om uit een negatieve kosten-batenanalyse te concluderen dat je haar het best kunt verlaten en haar zo snel mogelijk moet proberen te vergeten?

Volgens mij zegt het veel over ons egocen­trische wereldbeeld dat we het geluk een monopoliepositie toekennen als het gaat om waar we voor leven. Werkelijk om iets geven betekent volgens mij juist dat je bereid bent je geluk ervoor te riskeren. Alleen moet ik voor mezelf nog ontdekken wat datgene is.

Continenten

Nadat we ’s avonds een comedyshow hadden gezien, streken Kees en ik neer in een sfeervolle jazzclub. Na een paar drankjes verdiepte het gesprek zich. Kees is een zachtaardige man met enige teleurstelling over hoe zijn leven is gelopen. Hij had bijvoorbeeld wel graag kinderen gehad. Theoretisch gezien kan het alsnog, al heeft hij momenteel geen vaste partner. Toch is hij niet geheel ontevreden. Hij vertelde dat hij blij is dat hij zoveel heeft gereisd. ‘Ik ben op alle vijf de continenten geweest. Sindsdien heb ik een soort rust.’ Dat vind ik ontzettend interessant. Dat bijvoorbeeld het bezoeken van alle continenten ons het gevoel kan geven dat we iets wezenlijks hebben voltooid, iets wat zelfs op een existentiële manier rust geeft. En wel omdat het zo volstrekt arbitrair is!

Dat doet me denken aan Nietzsche en zijn idee dat de wereld in wezen chaos is. Is dit niet het perfecte voorbeeld? Allereerst is de definitie van een continent al arbitrair. Op Wikipedia lees ik: ‘Een continent is een zeer grote landmassa die niet of vrijwel niet met andere landmassa’s verbonden is.’ Omdat je dit op meerdere manieren kan interpreteren, is er ook geen overeenstemming over hoeveel continenten er zijn. Vijf? Zeven? Zijn Noord- en Zuid-Amerika twee aparte continenten of vormen ze samen één continent? En als het er twee zijn, waar ligt dan de grens? Arbitrair. Zijn Azië en Europa aparte continenten? Of hoort het tot dezelfde landmassa, Eurazië? En wat ‘zeer grote landmassa’ betekent is ook arbitrair. Over het algemeen wordt Australië beschouwd als continent, maar Groenland als een eiland. Terwijl ik Groenland toch ook wel ‘zeer groot’ vind voor een eiland, in elk geval ten opzichte van bijvoorbeeld Vlieland.

Natuurlijk heb ik Kees niet lastiggevallen met dit soort bespiegelingen, maar het is toch oneindig interessant hoe we de wereld voor onszelf behapbaar maken door er orde in aan te brengen. En hoe we die aangebrachte orde vervolgens gebruiken om bijvoorbeeld onze levensdoelen te formuleren; hoe we die zelfs gebruiken als maat­staf voor een geslaagd leven. Sinds jaar en dag hebben mensen zich het hoofd gebroken over de zin van het leven. Blijkt dat het antwoord maar net afhangt van hoeveel continenten je telt.

Daarom kun je het mensen misschien ook niet kwalijk nemen dat ze voor­al streven naar een gelukkig leven. Misschien is een gelukkig leven vol­strekt waardeloos. Maar wat waardevol is, laat zich moeilijk definiëren. Geluk is tenminste tastbaar.

Mona Lisa

De volgende dag hebben Kees en ik het toneelstuk gezien van mijn favoriete comedian Daniel Kitson. Nooit eerder zag ik zo’n komisch en tegelijkertijd diepzinnig toneelstuk. Het personage gespeeld door Kitson woont in een boom, al negen jaar. Hij raakt in gesprek met een jongen die daar heeft afgesproken met een meisje om te picknicken. De boombewoner vertelt dat hij ooit in die boom is gaan zitten als protest; de eik dreigde te worden omgehakt. Het thema van de voorstelling was: wat betekent het om te staan voor een overtuiging? Later werd duidelijk dat het protest allang zin­loos was geworden; het plan om de boom om te hakken was al jaren van de baan.

Toch bleef hij in de boom wonen. ‘Wat ik ook doe, waar ik ook voor opsta, er zullen altijd andere dingen zijn waar ik niet voor zal opstaan. Dít heeft nu voor mij betekenis gekregen.’

Ik weet het niet. Als je zo graag in een boom wilt blijven wonen, zoek dan een andere boom die wél dreigt te worden gekapt. Als dit de moraal was van het stuk, was het voor mij een iets te romantische voorstelling van opstand.

Net nog gebruikte ik het voorbeeld van Marx om aan te tonen dat er meer is dan het nastreven van een gelukkig leven, namelijk het nastreven van een betekenisvol leven. Enerzijds zou je kunnen zeggen dat Kitsons personage dit onderkent: in een boom blijven wonen heeft voor hem betekenis gekregen. Anderzijds lijkt hier toch ook iets mis te gaan. Volgens mij kunnen we namelijk niet zomaar persoonlijk besluiten dat iets betekenis heeft. Stel dat iemand besluit dat het betekenis heeft om zijn leven te wijden aan het leren praten van aspergeplanten. Is het daarom betekenisvol? Nee, dit is zinloos en raar. En volgens mij is het onze taak om met diegene in gesprek te gaan om hem ervan te overtuigen dat er een zinvollere relatie tot de werkelijkheid mogelijk is.

Tijdens mijn studie filosofie wierp een docent eens de volgende vraag op: stel dat de mens uitsterft – sterker: stel dat al het leven op aarde uitsterft, en er ook geen hoop zou zijn op nieuw leven, maar dat alle grote kunstwerken bewaard zouden blijven: de Mona Lisa, de Nachtwacht, de schilderingen in de Sixtijnse Kapel etc. Zijn deze kunstwerken dan nog van waarde? Oftewel, hebben ze waarde in zichzelf? Dit is een vraagstuk waar binnen de filosofie veel discussie over is. Wat mij betreft is het antwoord duidelijk: nee. De neiging om aan dingen een objectieve, eeuwige waarde toe te kennen komt volgens mij voort uit de onwil om onze menselijke conditie onder ogen te komen: namelijk dat alles vergankelijk en betrekkelijk is. Dat betekent niet dat alles maar subjectief en individuele smaak is, of dat er niks van waarde bestaat. Waarde en betekenis ontstaan in de relatie tussen dingen, tussen mensen. De Mona Lisa heeft waarde zolang er een menselijke gemeenschap is die de schoonheid waardeert.

Waarde en betekenis zijn volgens mij alleen mogelijk tegen de achtergrond van een gesprek, een gesprek dat een samenleving over meerdere generaties voert. Dat is ook wat cultuur is: de beste voorlopige uitkomsten van dat gesprek. Dat is in een notendop de moraal van mijn voorstelling: dat er tussen objectief en subjectief nog een middenweg bestaat: intersubjectief. In feite zou ik het podium op kunnen komen en ­zeggen: ‘Jongens, luister even, dit gaat helemaal mis zo in de wereld. Laat ik jullie van jullie filosofische verwarring afhelpen. Het objectivisme is dogmatisch en heeft als gevaar dat we anderen opofferen aan onze waarheid. Het subjectivisme maakt ons persoonlijke perspectief tot waarheid en vormt al snel een excuus om ons egoïsme te legitimeren. Maar er is een derde weg: naast “objectief” en “subjectief” bestaat er namelijk nog “intersubjectief”. Daar moeten we onze hoop op vestigen. Nog een fijne avond!’

Maar goed, dat zal wel weer geen theater zijn.

Alle goeds,

Tim