Home Vrouwelijke denkers Vrouwelijke denkers: geen talent voor ondergeschiktheid
Historisch profiel Politiek Rechtvaardigheid Vrijheid Vrouwelijke denkers

Vrouwelijke denkers: geen talent voor ondergeschiktheid

Pas in de Verlichting konden feministes als Mary Wollstonecraft een plek opeisen voor de vrouwelijke denker.

Door Siep Stuurman op 07 februari 2012

vrouwelijke denkers man vrouw wapens beeld bureaudonald

Pas in de Verlichting konden feministes als Mary Wollstonecraft een plek opeisen voor de vrouwelijke denker.

Cover van 02-2012
02-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In het voorjaar van 1661 besprak de Parijse Académie des Orateurs, een school voor stijl en welsprekendheid die door aankomende juristen van het Parlement van Parijs gefrequenteerd werd, de kwestie of de studie van de wetenschappen passend was voor vrouwen. De meningen waren verdeeld. Toch luidde de slotconclusie, opgesteld door de moderator van de academie Jean de Richesource, dat de gangbare argumenten tegen vrouwelijke geleerdheid niet steekhoudend waren. De voorstanders van de geleerde vrouwen stelden dat de natuur zowel aan vrouwen als aan mannen verbeeldingskracht en intelligentie gegeven had, en noemden daarbij historische voorbeelden om hun argumentatie kracht bij te zetten. De advocaat Philippe Cattier wees op ‘een groot voorbeeld van onze tijd’, te weten ‘die beroemde jongedame, mademoiselle Marie Anne de Schurman Holondoise’. 

Schurman, wier debat met André Rivet over deze kwestie in het Latijn, het Frans en het Engels gepubliceerd was, genoot Europese bekendheid. Hetzelfde gold voor Marie de Gournay, die in 1622 een verhandeling over de gelijkheid der seksen gepubliceerd had en die in geheel Europa bekend was als redacteur van Montaignes Essais. In publicaties uit de tweede helft van de zeventiende eeuw worden Schurman en Gournay vaak genoemd. De lofprijzingen gewagen van wijsheid, geestkracht, oordeelsvermogen, talenkennis en eruditie – allemaal onderdelen van het humanistische ideaal van geleerdheid.

De keerzijde van de roem waren de laster en de geringschatting die menig geleerde vrouw ten deel vielen. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk Molières satirische toneelstuk Les femmes savantes (1672), waarin geïnsinueerd wordt dat ‘de liefde voor de filosofie’ van de geleerde vrouwen voortkomt uit hun onvermogen om ‘echte’ liefde te krijgen. Sommige mannelijke auteurs schiepen er behagen in geleerde vrouwen belachelijk te maken, te suggereren dat ze lelijk waren en niet aan de man konden komen, of juist weer grove seksuele toespelingen te maken. Vrouwen die zich met filosofie bezighielden, opereerden dus in een intellectueel mijnenveld. Hun optreden leidde tot een van tijd tot tijd oplaaiende culture war over de grenzen van vrouwelijkheid en mannelijkheid. Ze hadden heel wat mannelijke en vrouwelijke medestanders, maar waarschijnlijk waren hun tegenstanders – zowel onder vrouwen  als onder mannen – toch verre in de meerderheid.

Tekst loopt door onder afbeelding

Verlichting

De achttiende eeuw bracht een geheel ander intellectueel klimaat. De Verlichting introduceerde een nieuw idee van wat het betekende een filosoof te zijn. Er ontstond meer ruimte voor ‘het vrije denken’. Filosofie en kritiek werden tot op zekere hoogte verwisselbare termen. De traditie werd niet meer beschouwd als een legitieme bron van kennis. Zonder nadere argumentatie konden gewoonten en oude ideeën nooit meer zijn dan ‘vooroordelen’ – dat wil zeggen, oordelen die nog aan nader onderzoek onderworpen moeten worden. In de ogen van heel wat Verlichtingsdenkers gold dat ook voor gender, het complex van regels en denkbeelden over de natuur van mannen en vrouwen. Zoals een van Montesquieus imaginaire Perzen het uitdrukte: ‘Een andere kwestie is te weten of de natuurwet de vrouwen aan de mannen ondergeschikt maakt. “Neen,” vertelde een zeer galante filosoof mij gisteren nog, “de natuur heeft nooit een dergelijke wet uitgevaardigd. De macht die wij over de vrouwen uitoefenen, is een waarachtige tirannie.”’

Deze enigszins ironische uitspraak van Montesquieu laat zien dat de ongelijkheid der seksen in de Verlichting een omstreden en onstabiel idee is geworden. Dit soort uitspraken kwam niet uit de lucht vallen. Het literaire en filosofische feminisme van de zeventiende eeuw had de oude patriarchale zekerheden overal in Europa ondermijnd. Het was een van de intellectuele factoren die de radicale maatschappijkritiek van de Verlichting mogelijk maakten.

Even tussendoor… Meer lezen over vrouwelijke denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

De geschiedfilosofie van de Verlichting zag de ontwikkeling van de mensheid als een voortgang waarin alle volkeren vier stadia doorliepen: jagen en verzamelen (de ‘wilden’), pastoraal nomadisme (de ‘barbaren’), agrarische culturen met steden en het schrift (de ‘goedbestuurde beschavingen’), en ten slotte ‘de commerciële maatschappij’. Alleen Europa had het laatste stadium bereikt. De Amerikaanse ‘wilden’ verbleven nog in het eerste stadium, de ruitervolkeren van de Euraziatische steppe in het tweede, en de grote buiten-Europese civilisaties in het derde. Europa vertegenwoordigde de voorhoede en de toekomst van de wereld. Het is tekenend voor de instabiliteit van het denken over man en vrouw in de Verlichting dat er over de historische ontwikkeling van het genderregime geen eenstemmigheid bestond onder de achttiende-eeuwse filosofen. Sommigen, zoals de invloedrijke bioloog Buffon, meenden dat de Europese commerciële civilisatie gekenmerkt werd door een grotere vrijheid van vrouwen, in tegenstelling tot het despotische regime waaronder zij in de Oriënt gebukt gingen. Een Turkse gezant die door de sultan in 1720 op een onderzoeksmissie naar Europa was gestuurd, omschreef Frankrijk zelfs als ‘het paradijs van de vrouwen’.

Toch bleven in het Westen bijna alle machtsposities in Kerk en Staat, de stedelijke burgerrechten en de toegang tot middelbaar en hoger onderwijs voorbehouden aan mannen. Het huwelijksrecht verleende de man een wettig gezag over zijn echtgenote. Maar terwijl deze toestand voor de meerderheid van de zeventiende-eeuwers nog een natuurlijke orde geweest was, werd het in de loop van de achttiende eeuw een in beginsel kritiseerbare en veranderlijke menselijke conventie. De achttiende-eeuwse vrouwelijke geleerden leefden en werkten in het spanningsveld tussen een denkbare gelijkheid en de loden last van de oude wetten, instellingen en ideeën. Zij waren zelfbewust en droegen in niet-geringe mate bij aan de kritiek op het traditionele genderregime.

Tekst loopt door onder afbeelding

Belle van Zuylen

Twee vrouwen zijn exemplarisch voor het denken in de tijd van democratische revoluties. Belle van Zuylen werd geboren in de Nederlandse Republiek, Mary Wollstonecraft in Londen. Beiden brachten een deel van hun leven in Frankrijk door. Beiden waren echte dochters van de Verlichting, die niet gemakkelijk iets aannamen zonder goede argumenten. Voor het overige verschilden ze enorm: Belle kwam uit een aristocratisch milieu, Mary uit een gezin van ambachtslieden. Belle had huisleraren en gouvernantes; Mary was autodidact en werkte zelf als gouvernante. Belle hield altijd enige afstand tot de radicale politiek; Mary zat ermiddenin. Wat ze gemeen hadden, was hun turbulente en onstabiele liefdesleven. Een andere overeenkomst was hun fascinatie voor de filosofie van Rousseau.

Van Zuylens denken was eclectisch en pragmatisch. Ze bekritiseerde de rigide ethiek van Immanuel Kant, die uitging van de morele plicht, en ontwierp een ethiek die stelde dat moraal bepaald wordt door de situatie. Haar roman Céliste is eveneens open: aan het einde trouwt de heldin niet, maar ze overlijdt evenmin. Van Zuylen meende dat de Franse Revolutie terecht een einde had gemaakt aan de willekeur van het ancien régime, maar dat de Revolutie vervolgens op een blind fanatisme was uitgelopen. Evengoed schreef ze een pamflet ter verdediging van het democratische regime in haar woonplaats Neuchâtel tegen de kritiek van Franse emigranten die de Revolutie ontvlucht waren en van geen ‘democratie’ meer wilden horen. Van Zuylen – bekend vanwege haar uitspraak ‘Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid’, waarmee ze een huwelijksaanzoek afwees – schreef geen zware filosofische verhandelingen. Ze had een voorliefde voor de roman en het essay. Haar romans hadden soms veel weg van filosofische parabelen en haar filosofie was experimenteel.

Het denken van Wollstonecraft draaide om de droom van een radicale gelijkheid, waarin niet alleen de onderschikking van de vrouw zou worden afgeschaft, maar ook het sekseverschil zelf in hoge mate gerelativeerd zou worden. Een van haar eerste publicaties was een verhandeling over de meisjesopvoeding waarin ze Rousseaus Emile kritiseerde. Ze verdedigde de Franse Revolutie tegen de aanval van Edmund Burke, en twee jaar later kwam ze met haar Vindication of the rights of woman. Het wordt als een mijlpaal beschouwd in het denken over gelijke rechten van vrouwen, ook al was het zeker niet het eerste werk over dit onderwerp, noch het enige in haar tijd. In de Amerikaanse en de Franse revoluties aan het eind van de achttiende eeuw werden verklaringen van de rechten van de mens opgesteld. Deze verklaringen maakten Wollstonecraft duidelijk dat vrouwen, ondanks de belofte van een abstract ideaal van gelijkheid, uitgesloten werden van de burgerrechten en politieke rechten die de revolutionairen opeisten.

Terugkijkend op de gehele vroegmoderne periode valt op dat de vrouwelijke filosofen de autonomie van de vrouwelijke rede claimen, meestal door te beargumenteren dat de rede vrouwelijk noch mannelijk is. Wollstonecrafts pleidooi voor vrouwenrechten krijgt een radicale dimensie door haar steun voor het republikeinse ideaal van actief burgerschap dat in de Franse Revolutie naar voren kwam. In het voorwoord van haar Vindication of the rights of woman doet ze haar beklag over de uitsluiting van vrouwen als politiek actieve burgers. Ook al gaf de nieuwe Franse constitutie vrouwen meer rechten, politieke rechten waren in de republikeinse visie van Wollstonecraft de belangrijkste grondslag voor onafhankelijkheid. In haar radicale pleidooi voor gelijkheid stelt Wollstonecraft daarmee niet alleen de vrouwenrechten, maar ook andere maatschappelijke vormen van ongelijkheid aan de kaak, zoals onderscheid gebaseerd op stand, bezit of positie. De belofte van een abstract ideaal van gelijkheid kreeg in de achttiende eeuw voet aan de grond, maar had nog een lange weg te gaan door de politieke instituties.