‘Gisteren werd ik verkozen voor Wendover, werd erg dronken, en ben vandaag zwaar verkouden.’ Het briefje dat Edmund Burke op kerstavond 1765 schreef aan een vriend laat weinig te raden over. Het verkiezingsfeest was aardig uit de hand gelopen. Burke, 35 jaar oud, was voor het eerst verkozen in het Britse House of Commons. Het feest had waarschijnlijk een zwaardere inspanning van hem gevraagd dan de verkiezingscampagne. Hij stond kandidaat in een zogenoemde pocket borough: een klein kiesdistrict, waar een grootgrondbezitter de dienst uitmaakte. Burke had zijn verkiezing dan ook te danken aan een invloedrijke kennis, lord Ralph Verney. In het district Wendover kon deze lord beslissen op wie de 250 lokale arbeiders hun stem zouden uitbrengen. Verney koos voor Burke, en daarmee was de verkiezing een feit. Het was de start van een politieke loopbaan die drie decennia zou duren en waarin Burke zou uitgroeien tot een staatsman van formaat. Hij omarmde de Amerikaanse Opstand, bevocht de Franse Revolutie, en smeedde gaandeweg de beginselen van een nieuwe politieke stroming, het conservatisme. Burke is echter niet alleen een interessante figuur vanwege zijn politieke ideeën, maar ook vanwege de manier waarop hij politiek beoefende. Hij bouwde mee aan de eerste politieke partij en kwam met vernieuwende ideeën over de rechten en plichten van volksvertegenwoordigers. Al was dit niet altijd naar het genoegen van zijn kiezers.
Geldzorgen
Burke werd geboren in Ierland, in de tijd dat het Britse Rijk de wereld veroverde. In 1750 vertrok hij naar London om rechten te studeren. Hier werd hij gegrepen door de literatuur en de filosofie. Als twintiger schreef hij A Philosophical Enquiry into the Origin of Our Ideas of the Sublime and Beautiful, een filosofisch boek over esthetiek. Het leverde hem wat bekendheid op, en zijn vriendenkring groeide uit tot een netwerk van schrijvers, dichters en musici. Toch ging het leven als beginnend schrijver niet over rozen. Burke had geldzorgen. Een aanbod om in dienst te treden bij het tijdschrift Annual Register greep hij met beide handen aan. Uit recent aan Burke toegeschreven essays blijkt dat zijn interesse voor politiek in deze periode groeide. Ook deed hij in 1759 een gooi naar het consulschap van Madrid, maar een gebrek aan politieke connecties brak hem op. Meer geluk had Burke toen hij als secretaris in dienst kon treden van bestuurder William Gerard Hamilton. Een gefortuneerd man: jong, slim en op zoek naar een scherpe geest die hem bijstond bij het behartigen van zijn zaken. Burke bleef zes jaar aan Hamiltons zijde en leerde veel over het Britse openbaar bestuur. Toch kwam het uiteindelijk tot een breuk. Hamilton merkte dat Burke zelf ambities had en probeerde hem aan zich te binden met een arbeidscontract voor het leven. Burke vertrok snel. Dat hij een volleerd politicus was geworden, bleek wel uit de brief die hij rondstuurde aan zijn vrienden: de schuld van de breuk lag natuurlijk niet bij hem, maar bij Hamilton.
Burke had een afkeer van de revolutie
Niet veel later zou Burke definitief doorbreken in de politiek. Charles Watson-Wentworth, de tweede markies van Rockingham, was door koning George III gevraagd een kabinet te vormen. Deze Rockingham was een vertegenwoordiger van de Whigs, een van de twee politieke families die na de Glorious Revolution van 1688 en 1689 in Groot-Brittannië waren ontstaan. De Whigs vonden het landsbestuur een gedeelde verantwoordelijkheid voor koning en parlement. Zij hielden de afspraken hoog die na de revolutie waren vastgelegd in de Bill of Rights en de Act of Settlement. Hierdoor was de koning verplicht zijn begroting jaarlijks te laten goedkeuren en kon hij alleen wetten doorvoeren die een meerderheid hadden in het parlement. Ook moest de vorst protestants en anglicaans zijn. De Tories zagen niet veel in dit grondwettelijke wensenlijstje. Zij vonden dat de rechten van een koning niet mochten worden ingeperkt. Een koning regeerde immers in de naam Gods! In de tijd van Rockingham waren het vooral de verschillende clubjes van Whig-politici die de dienst uitmaakten. Burke kreeg in 1765 de kans bij Rockingham in dienst te treden, en al snel was hij onmisbaar binnen de Rockingham Whigs, zoals deze protopolitieke partij werd genoemd. Hij onderhandelde namens Rockingham, paaide andere parlementsleden op kosten van een geheim fonds, en sloot zelfs geheime verbonden met kooplieden om zo de publieke opinie te beïnvloeden. En al na enkele maanden nam hij plaats in het parlement. Burke was, kortom, een insider geworden in het spel om de macht.
Pamfletten
Rockinghams kabinet was geen lang leven beschoren. Al na twaalf maanden werd hij door de koning weggestuurd. Toch zou Burke zeventien jaar aan zijn zijde blijven. Burke klom geregeld in de pen om met scherpe pamfletten zijn ‘partijgenoot’ en hun gezamenlijke standpunten te verdedigen. Het programma van de Rockingham Whigs en Burkes eigen filosofische ideeën liepen dan ook voortdurend door elkaar. Zo schreef Burke in 1769 een pamflet waarin hij het Amerika-beleid van de Rockingham-regering verdedigde, maar waar hij ook zijn eigen opvattingen over het belang van politieke partijen in kwijt kon. Over politieke groeperingen werd in deze tijd vaak neerbuigend gesproken. Clubjes die elkaar vijandig gezind waren, zouden namelijk in de weg staan van goed bestuur. Hoe meer clubs van de grond kwamen, dacht men, des te verdeelder het land zou zijn. Daar klopte niets van, betoogde Burke. Partijen waren onlosmakelijk verbonden met een vrije overheid. Dat Burke als lid van de Rockingham Whigs pleitte voor partijen was geen verrassing. Al in een van zijn vroegste essays over politiek, uit 1757, schreef hij over het verschil tussen faction en party. Onder het eerste vielen verdeeldheid en partijdigheid. Maar met het tweede, een politiek bondgenootschap, was weinig mis. Zonder georganiseerde oppositie lag het gevaar namelijk op de loer dat enkele lieden in een land de absolute macht veroverden. De constitutie was het best gediend bij partijen die waren gevormd op gedeelde principes. Zij konden elkaar controleren en in balans houden. Dat droeg bij aan gezonde politiek in een vrij land.
Burke zag in partijen dus een instrument voor gematigdheid en samenwerking. Ook in het in 1770 verschenen Thoughts on the Cause of the Present Discontents benadrukte Burke dat politieke partijen zo gek nog niet waren. Naderend gevaar zie je sneller als je samenwerkt. En als mensen niet bekend zijn met elkaars beginselen en talenten, kunnen ze nooit in vertrouwen samenwerken. Partijen dragen dan ook bij aan een efficiënter bestuur en voorkomen getuigenissenpolitiek, schreef Burke: ‘Het is niet genoeg dat een man het goed voorheeft met zijn land; het is niet genoeg dat hij zelf nooit iets verkeerd heeft gedaan en altijd heeft gestemd naar zijn geweten.’ De samenwerking zoeken met anderen was juist de plicht van een politicus, vond hij. ‘Plichtsbesef vraagt dat het juiste niet alleen kenbaar wordt gemaakt, maar ook overheersend; dat gevaar niet alleen wordt gesignaleerd, maar ook verslagen. Als een publiek figuur nalaat zichzelf in een positie te brengen waarin hij zijn plicht met succes kan vervullen, dan frustreert dat zijn zaak.’ Ook in de oppositie bleef Burke werken aan samenwerking. Openheid over standpunten en een op principes gestoelde politiek zouden zijn leidraad zijn. Aan de bevriende militair Charles O’Hara schreef hij dat dit hem en zijn Rockingham Whigs goed zou doen: ‘Er zijn geen tegenstellingen te overbruggen, geen keuzes tussen eer en belang; alles is helder en transparant, en de vermoeidheid die ons wordt bespaard door ons afzijdig te houden van oneerlijke politiek, is ook van grote waarde.’
Partijtijger
Burke was een partijtijger, maar bovenal een gekozen politicus. Toch had hij hier en daar een gelukje nodig om ook daadwerkelijk parlementariër te blijven. Na negen jaar in de pocket borough Wendover stelde Burke zich verkiesbaar in Bristol. Een serieus kiesdistrict, vol met dwarse koopmannen wie het wel degelijk iets uitmaakte wat hun gekozen volksvertegenwoordiger uitspookte in dat verre Westminster. In de campagne van 1774 maakten drie kandidaten kans op de twee zetels van de stad in het House. Het was een flinke strijd, waarin Burke allerlei verwijten naar zijn hoofd kreeg. Hij zou een jakobijn, een katholiek en een aristocraat zijn. Toch wist hij een zetel te winnen, net als de radicaal Henry Cruger.
Bij de representatieve democratie hoort geharrewar en gedoe
De overwinningstoespraak die Burke hield zou de geschiedenisboeken in gaan. Deze Speech to the Electors of Bristol was een belangrijke stap in het denken over representatieve democratie. Waar radicaal Cruger had gezegd dat hij voortdurend zou luisteren naar zijn achterban, besloot Burke de inwoners van Bristol maar meteen te vertellen waar het op stond. Natuurlijk moest een politicus luisteren naar zijn achterban, vond Burke, maar dat betekende niet dat hij hun steevast zou gehoorzamen. Hij was niet van plan zijn ‘onbevooroordeelde mening, zijn afgewogen oordeel en zijn geweten’ op te offeren aan de mening van de kiezers. Want zou hij dat doen, dan verraadde hij hen in plaats van hen te dienen. Politiek en bestuur waren een ingewikkelde bedoening, en daar hoorde wat vrijheid bij. Een vertegenwoordiger van een district is vanaf zijn verkiezing eigenlijk een vertegenwoordiger van het hele land, vond Burke: ‘Het parlement is een beraadslagende vergadering van één land, met maar één belang, dat van het geheel; waar niet de lokale doelen, niet de lokale vooroordelen leidend zijn, maar het algemeen belang, voortkomend uit de rede.’
Burke voegde de daad bij het woord. Na de toespraak kwam hij zelden nog in het district. Niet gek dus dat hij zijn herverkiezing in 1780 leek te gaan verliezen. Vrienden adviseerden hem zich terug te trekken, en zelfs Rockingham hield zich afzijdig. Maar opgeven? Daar wilde Burke niks van weten. Kort voor de verkiezingsdag hield hij opnieuw een toespraak in het district: ‘Ik zou kunnen wensen dat al mijn daden acceptabel waren voor al mijn kiezers. Maar in zo’n grote stad, die zo verdeeld is, is het een teken van zwakte dit te verwachten.’ Sowieso vroeg een sterk parlement niet om boodschappenjongens met lokale wensenlijstjes, vond hij: ‘Als we onze Leden niet toestaan te handelen op basis van een visie, degradeert onze nationale volksvertegenwoordiging tot een verwarde, worstelende bende van lokale pleitbezorgers.’ Maar of de inwoners van Bristol dat ook zo zagen, is maar de vraag. Burke werd niet herkozen. Toch was dit niet het vroegtijdige einde van Burkes politieke loopbaan. Rockingham kwam alsnog in actie. Hij wist een vertegenwoordiger in het district Malton te overtuigen zijn zetel op te geven, waardoor Burke kon terugkeren. De enkele honderden kiezers van het district hielden Burke als hun vertegenwoordiger tot hij zich in 1794 terugtrok uit de politiek, enkele jaren voor zijn overlijden.
Revolutie
In 1782, zeventien jaar na zijn eerste kabinet, werd de oude Rockingham nog eenmaal gevraagd de positie van eerste minister te bekleden. Burke werd bedankt voor zijn diensten en kreeg een positie als Paymaster of the Forces. Een bestuurdersfunctie waarin hij verantwoordelijk was voor de financiering van de Britse troepen. Rockingham stierf in hetzelfde jaar, en zonder leider viel zijn politieke groep langzaam maar zeker uit elkaar. Toen de revolutie in Frankrijk uitbrak, buitelden de Whigs over elkaar heen. De nieuwe leider Fox zou hebben getoost op de grootsheid van het Franse volk, terwijl Burke in deze revolutie alles zag wat hij verfoeide. Hij was niet tegen verandering en zelfs niet tegen opstand, maar de Franse revolutionairen handelden naar abstracte idealen en wilden de gevestigde orde omverwerpen. En daar had Burke een broertje dood aan. Politiek had als taak verandering te matigen en te temporiseren. En niet die verandering te forceren, zoals deze radicalen wilden. Burke geloofde in partijen en onafhankelijke volksvertegenwoordigers, omdat zij een instrument waren om de passies van het volk te beteugelen. Volgens Burke was de maatschappelijke orde er niet voor niets. Het was een contract tussen de levenden, de doden, en degenen die nog geboren moesten worden. Verbrak je zo’n contract, dan lag de anarchie op de loer. Burke werkte zijn afkeer van de revolutie uit in een nieuw pamflet: Reflections on the Revolution in France. Het stuk wordt vandaag de dag geroemd als basis van de conservatieve politieke filosofie, maar in 1790 zette het vooral de bestaande politieke verhoudingen in Engeland stevig onder druk. Voor- en tegenstanders van de revolutie waren in de verschillende politieke groepen te vinden. Burke werd dan ook geprezen door vijanden en verlaten door mensen die hij beschouwde als zijn vrienden. Oude Whigs kozen meestal zijn kant, maar ze vreesden dat de toon van het pamflet te radicaal was. Fox, de nieuwe leider, kon het niet opbrengen Burke te steunen. In een debat in het parlement botsten de twee flink. Fox bleef in tranen achter. Burke zei dat hij was aangevallen uit een onverwachte hoek, na tweeëntwintig jaar van vriendschap. De clash over de revolutie is omschreven als het begin van het einde van een van de eerste politieke partijen.
Trots
Met de lastige verhouding tussen gekozen volksvertegenwoordigers en hun achterban had Burke al vroeg een gevoelig onderwerp te pakken. Ook – of juist – in onze tijd ligt het handelen van politici onder een vergrootglas. Non-stop worden de keuzes van politici vergeleken met wat ‘het volk’ zegt te willen, vaak via een virtuele werkelijkheid van social media, opiniepanels en peilingen. De kloof tussen kiezer en gekozene is nog nooit zo klein geweest. En vaart de politicus een andere koers dan het vermeende volk zou willen, dan moet hij of zij stevig in de schoenen staan, want woede valt hem ten deel. Maar er is weinig aandacht voor de keerzijde van deze beweging naar een meer directe democratie, waar ook referenda in toenemende mate deel van uitmaken. En dat maakt Burke als denker-politicus des te actueler. Niet voor niets publiceerde de Britse politicus Jesse Norman recent Edmund Burke, The Visionary Who Invented Modern Politics. Een toegankelijke biografie, die leest als een warm pleidooi om Burke als gids te nemen in de politiek van vandaag. Burkes waardering voor de representatieve democratie is terecht, stelt Norman. Bij dit systeem hoort geharrewar en gedoe. En het is soms lastig uit te leggen dat een politicus anders stemt dan een meerderheid die zich in een peiling aftekent. Maar we zijn nog altijd het best af in een systeem waar partijen een plaats hebben in het landsbestuur, waar debat kan leiden tot een uitwisseling van ideeën, en waar politici zich in vrijheid een oordeel vormen door alle opties mee te wegen. Staatsmannen hebben rekening te houden met omstandigheden van het moment, zei Burke in een van zijn laatste toespraken in het parlement, want deze ‘omstandigheden zijn eindeloos, en eindeloos te combineren’. En handelt een staatsman tegen de belangen van het moment in, dan loopt hij het risico ‘zijn land voor altijd te ruïneren’. Aan dit besef mogen gekozen volksvertegenwoordigers best wat burkeaanse trots ontlenen. En daarin schuilt misschien wel de grootste waarde van Burke voor onze democratie.
The Cambridge Companion to Edmund Burke
David Dwan
Cambridge University Press
286 blz.
€ 32,95