Home De ziel bestaat niet: eens / oneens

De ziel bestaat niet: eens / oneens

Door Frank Meester en Maarten Meester op 28 maart 2012

De ziel bestaat niet: eens / oneens
Cover van 04-2012
04-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Wij zijn niets meer dan ons brein, zegt neurowetenschapper Dick Swaab, ‘en de ziel is een misvatting’. ‘Maar jíj kijkt mij toch aan, Dick, en niet een robot?’ reageert arts-filosoof Bert Keizer, auteur van Waar blijft de ziel?.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Hoe de ziel ‘op onthutsende wijze aanwezig kan zijn’ merkte arts-filosoof Bert Keizer onlangs. Hij was getuige van een operatie waarbij de neurochirurg ‘de gebruikelijke weg naar het brein’ had genomen: eerst een luikje uit de schedel van de patiënt zagen, dan de hersenvliezen splijten en opzijleggen. Maar hoewel het brein nu naakt voor hem lag, had de chirurg daaraan niet genoeg om te achterhalen wélk hersenweefsel hij diende te verwijderen. Om daarachter te komen moest hij eerst zijn patiënte wekken. Vervolgens schakelde hij delen van het hersenweefsel even uit om te kijken of dat effect had op haar spraakvermogen. Hij vroeg haar een onderschrift te geven bij plaatjes van een peer, banaan, tafel, boot, vliegtuig enzovoort. Alleen zo kon de chirurg zien welke functies de uitgeschakelde delen vervulden. Keizers conclusie: ‘De ziel is onlosmakelijk verbonden met de hersenen, want verwijdering van hersenweefsel betekent beschadiging van geestelijk leven. Ik zeg “onlosmakelijk verbonden” bij gebrek aan een goede formulering. En ik voeg daaraan toe dat het tot nog toe niemand gelukt is een passende formulering te vinden voor dit verband tussen hersenen en geest.’

Neurowetenschapper Dick Swaab, zijn discussiepartner, is het hier radicaal mee oneens. Over de ziel kun je kort zijn: ‘Een misvatting.’

Tijd voor de eerste stelling.

1. De ziel is als de stemming op een feestje

Keizer: ‘Bij lezingen die ik geef, hoor ik vaak: “U hebt het over denken en voelen als geestelijke bezigheden, maar daarachter zit nog iets, en dat is de ziel.” Dan zeg ik: “En dáárachter parkeer ik mijn Volvo, want daar is ruimte zat.” Dit borduren met ruimtelijke voorzetsels leidt nergens toe! Je neemt iets letterlijk wat figuurlijk is, zoals je “De olympische medaille zit in de benen van Sven Kramer” ook niet letterlijk moet nemen. Toch wil ik “de ziel” erin houden, omdat die term ondanks alle onzin die eraan kleeft iets essentieel aangeeft: dat een wezen geestelijk leven heeft. Waaruit blijkt het bestaan van de ziel? Dat Dick mij nu aankijkt en niet een robot en dat ik, evenmin een robot, terugkijk. Niet het vermoeden, maar het bevestigde vermoeden van geestelijk leven in de ander.’

Swaab: ‘Je moet niet meegaan in het slordig taalgebruik van mensen, zelfs niet als filosoof.

Opgevat als datgene wat jij echt bent, wat onstoffelijk is en toch 21 gram zou wegen en wat na je dood blijft voortbestaan, is de ziel een misvatting. De geest – opgevat als datgene waarin je je bewustzijn kent – bestaat wel, maar die blijft niet bestaan na de dood. De geest is puur het resultaat van het brein. Wij mensen hebben tijdens de evolutie meer brein gekregen dan strikt noodzakelijk voor het besturen van ons lichaam, en dat extra produceert de geest.’

Keizer: ‘Ik wil aan het begrip van de ziel juist vasthouden omdat je daarmee gelovigen binnenboord houdt. Als je de ziel verwerpt, ben je die hele groep kwijt en denken ze dat een gesprek als dit niet over hen gaat.’

Swaab: ‘Jij houdt dus vast aan de ziel uit praktische overwegingen?’

Keizer: ‘Inderdaad. Ik wil gelovigen erbij houden. Vervolgens laat ik natuurlijk wel zien dat er geen reden is om aan te nemen dat die ziel na de dood blijft bestaan.’

Swaab: ‘Zo’n slecht karakter heb ik niet. Ik zeg gewoon waar het op staat: de ziel is onlosmakelijk verbonden met het geloof in leven na de dood, en dat geloof berust nergens op.’

2. Wij zijn ons brein

Swaab: ‘Het belangrijkste is wat hier zit, mijn brein. De rest is er slechts om dat wat hier boven zit [hij wijst op zijn hoofd, red.] te laten werken, meer breinen te laten maken en te laten communiceren met andere breinen en de omgeving. De mens is een brein met hulpmiddelen. Het brein vormt zich op basis van genetische factoren; die zetten de grote lijnen uit. Maar het netwerk is zo complex dat het alleen aan die genetische achtergrond niet genoeg heeft. In de vroege ontwikkeling komen daardoor door zelforganiserende principes ons karakter, onze potenties en beperkingen in dat netwerk vast te liggen. Het eindresultaat is ons brein, het unieke aan ons. Daar moeten we het dan de rest van ons leven mee doen. We kunnen nog iets veranderen aan ons gedrag, maar aan ons karakter valt niets meer te doen. Wij zijn in essentie ons functionerende brein.’

Keizer: ‘Dick onderscheidt dus twee werelden: wij en ons brein. Voor hem is het brein een kaart van de geest. Denk aan hoe je een kaart maakt van Frankrijk. Dan heb je aan de ene kant Frankrijk en aan de andere kant het velletje waarop je de kaart tekent. Beschouw geestelijk leven als Frankrijk en het ingedeelde brein als de kaart die is gemaakt. Dan moet je bij iedere structuur in het brein een bijpassende geestelijke beleving noemen. De merkwaardige manoeuvre die Dick maakt is dat hij, als hij de kaart af heeft, Frankrijk wegdoet. Zijn stelling is niet dat je in ons brein een correlaat aantreft van wat we denken en voelen – nee, hij schuift dat denken en voelen terzijde en zegt: “Wij zijn ons brein, meer is er niet.”

Daarbij leren de neurowetenschappen ons niets nieuws. Zo zijn er laatst hersenscans gemaakt bij mensen die vrijen. Dan blijkt dat er naar een bepaalde plaats meer bloed gaat. We kennen die plaats op grond van eerdere plezierige belevenissen als “de plezierplek”. Mensen hebben dus plezier in seks. Maar dat wisten we toch allang? Stel dat we een plek hebben ontdekt in een man die oplicht bij hoofdrekenen en tijdens seks. Dat zou een leuke puzzel zijn. Overigens is er natuurlijk een correlatie tussen seks en neuronale activiteit – dat ontken ik niet –, maar ze vallen niet samen, zoals de kaart van Frankrijk niet samenvalt met het land Frankrijk.’

Swaab: ‘Jij verwijt ons neurowetenschappers dat we zinloos werk doen?’

Keizer: ‘Niet zinloos, maar het is niet verrassend of onthullend over onze inborst.’

Swaab: ‘Dat vind ik niet erg. Wetenschap wil weten en dat hoeft niet altijd tot zinvolle kennis te leiden. Overigens denk ik dat ontdekkingen van de neurowetenschappen al wel hun nut hebben bewezen. Zo is de acceptatie van homoseksualiteit toegenomen door het feit dat wij hebben ontdekt dat de hersenen van homoseksuelen verschillen van die van hetero’s.’

Keizer: ‘Ik vind het nogal triest dat menigeen een homo niet gelooft, maar een hersenscan wel. Gerard Reve heeft nooit enige vorm van neurofysiologie nodig gehad om te weten dat hij homo was.’

Swaab: ‘Wist jij ook dat de geslachtsverschillen in hersenstructuren bij transseksuelen zijn omgekeerd?’

Keizer: ‘Nee, dat was nieuw voor me.’

Swaab: ‘Oké, dan heb ik niet voor niets geleefd. In Engeland is er een wet aangenomen op basis van de gegevens uit onze onderzoeken waaruit blijkt dat transseksuelen inderdaad personen in het verkeerde lichaam zijn. Nu kunnen ze hun geslacht in hun paspoort en geboortecertificaat veranderen.’

Keizer: ‘Maar het begint toch bij transseksueel gedrag? Je kunt de mens beschouwen als een verzameling neuronen, maar ook als een verzameling moleculen, en ook als wezen dat zich op een bepaalde manier gedraagt. Als je zegt dat wij ons brein zijn, is dat een vorm van reductie. Dick reduceert de menselijke geestelijke activiteit tot de activiteit van neuronen. Maar wat als iemand homoseksueel gedrag vertoont zonder een homokwabje te hebben? Is hij dan geen homo? Als je werkelijk wilt weten wat er in Frankrijk gebeurt, moet je niet genoegen nemen met een kaart, dan moet je het echte land zien.’

Swaab: ‘“Reductionist” wordt altijd gebruikt als een scheldwoord, zeker vanuit de menswetenschappen. Dat is wonderlijk. De wetenschap is vooruitgegaan door te reduceren, zodat je een behapbaar probleem krijgt dat je kunt oplossen. Vervolgens breng je de oplossing terug naar het grotere geheel. Daarbij zijn de hersenen wel iets anders dan een kaart. Het brein is het functioneren van heel Frankrijk. Neem die draaideurcrimineel die uiteindelijk tien biefstukken stal. Ze hebben een scan gemaakt en daaruit bleek dat zijn prefrontale cortex beschadigd was. Een prima verklaring voor zijn gedrag.’

3. De vrije wil bestaat niet

Keizer: ‘Hersenwetenschappers heffen de vrije wil niet op, want zoals ik steeds heb laten zien ligt het primaat bij het gedrag. Neem de man die tien biefstukken stal en een beschadiging aan de prefrontale cortex bleek te hebben. Tja, we wisten al dat die man vreemd handelde. Daar voegt de scan niets aan toe.’

Swaab: ‘Wat die toevoegt is een verklaring voor het vreemde gedrag. We moeten opletten dat we niet twee dingen door elkaar halen: verantwoordelijkheid en vrije wil.

Eerst de vrije wil. Veel van ons gedrag is onbewust. Libet heeft als eerste geprobeerd antwoord te geven op de vraag: als gedrag onbewust geïnitieerd wordt, wanneer worden we ons daar dan van bewust? Uit zijn experimenten bleek dat er een halve seconde zit tussen het begin van de uitvoering en de bewustwording. Daarna heeft Fried iets soortgelijks gedaan met diepte-elektrodes en gezichtsherkenning. Daaruit bleek dat je een gezicht onbewust anderhalve seconde herkent voor je je dit bewust wordt. Vervolgens kwam Soon met het meest radicale experiment. Hij zei tegen zijn proefpersonen: “Je moet, wanneer je wilt, op de linker- of op de rechterknop drukken, welke maakt niet uit. Het enige wat je moet doen, is erop letten welke letter op het scherm verschijnt op het moment dat je weet welke beslissing je hebt genomen.” Op grond van de activiteitsveranderingen in de scan kon je al zeven seconden voor de persoon naar zijn zeggen de beslissing had genomen zeggen: het wordt rechts of links.’

Keizer: ‘Je hebt het nu over het besluitennemende brein. Maar het besluit om naar Canada te emigreren is van een geheel andere orde dan de beslissing om je vingers te bewegen.’

Swaab: ‘Sommige experimenten zijn gedaan, andere kun je nog niet doen. Maar de onderzoeken die gedaan zijn, zetten grote vraagtekens bij de gedachte dat we rationele wezens zijn die bewuste keuzes maken. Toch doet dit niets af aan onze verantwoordelijkheid. Daar is een puur praktische reden voor: een maatschappij kan alleen functioneren als mensen zich aan de regels houden. Als je een gezond brein hebt, kun je dat en moet je dat dus ook. En als iemand een gestoord brein heeft, mag je hem niet zomaar in de gevangenis stoppen – daar zijn we het allemaal over eens. Ook apen vinden dat. Die hebben allerlei regels en wie zich daar als aap niet aan houdt, krijgt straf. Wij hebben dat uitbesteed aan politie en justitie, maar eisen wel genoegdoening. Frans de Waal beschrijft hoe een aapje de regels overtrad en toch niet gestraft werd. Het bleek het syndroom van Down te hebben. Zo is het bij ons ook als het goed is; we zeggen ook allemaal dat als iemand niet toerekeningsvatbaar is, we die persoon niet moeten straffen. Toch is 90 procent van de adolescenten in de gevangenissen psychiatrisch patiënt. Ook zij krijgen straf om de maatschappij genoegdoening te geven.’

Keizer: ‘Het brein heeft dus al besloten, lang voor jij besluit dat jij iets wilt. En dat je toch aan het begrip “verantwoordelijkheid” vasthoudt, heeft een puur pragmatische reden. Ik maak bezwaar tegen het gebruikte vocabulaire: hersenen nemen geen besluiten. Ik vind dat een begripsmatige verwarring. Ik neem een besluit, mijn geestelijke leven, mijn ik, mijn ziel. Dus ik ben verantwoordelijk te stellen voor mijn daden. Wat levert al die kennis over het onbewust besluiten nemende brein op? Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zei: nu hoef ik nooit meer een besluit te nemen.’

Swaab: ‘Een neuron doet niets anders dan beslissen. Het krijgt informatie binnen, neemt een beslissing en stuurt zijn beslissing door naar tienduizend cellen.’

Keizer: ‘Zo haal je vocabulaires door elkaar. Een voetbal beslist ook niet om over de cornerlijn te rollen…’

Swaab: ‘Maar een voetbal is geen levend neuron.’

Keizer: ‘Wat een neuron doet, kun je uiteindelijk uitleggen in biochemische termen.’

Swaab: ‘Het bijzondere is dat een neuron zijn beslissing neemt op grond van zijn ervaringen; het heeft een geheugen, een programma.’

Keizer: ‘Daar gaan we, dat is linke soep. Een concept als “besluiten nemen” is deel van een hele begrippenwereld. Als je zegt dat een neuron een besluit kan nemen, dan moet een neuron ook kunnen weifelen, angstig worden en opgelucht zijn. Langs deze weg verplaats je het geest-lichaamprobleem naar de neuronen, door die op te zadelen met “geest”.’

4. De neurowetenschappen hebben eindelijk het door Descartes opgeworpen lichaam-geestprobleem opgelost: hoe kunnen ziel en lichaam, het geestelijke en het fysieke, op elkaar inwerken? 

Swaab: ‘Zo ver zou ik niet durven gaan. Maar de neurowetenschappen bieden wel een nieuwe kijk, waardoor we op de goede weg zijn om Descartes’ probleem op te lossen. Mijn hypothese is dat alles valt terug te brengen tot de sterkte van de synapsen, en hun aantal en de afgifte van neurotransmitters en hormonen en hun werking op het functioneren van hersengebieden. Zoals ik aan het begin van deze discussie al zei, is het brein te ingewikkeld om alleen op basis van de genetische achtergrond vorm te krijgen. Daarom speelt bij de ontwikkeling het toeval een grote rol. Dat begint al in de baarmoeder. De zenuwen specialiseren zich daar, afhankelijk van hoe de vezels ingroeien in de hersenen en wat voor informatie er over die vezels wordt getransporteerd. Sommige hersencellen specialiseren zich door de informatie die ze door die ingroeiende vezels vanuit het oog aangeboden krijgen in cellen die componenten van het zien verwerken, zoals kleuren en beweging.

Als je de baarmoeder uit komt, is dat systeem nog lang niet rijp. Het moet dan leren omgaan met de informatie die het krijgt over de omgeving. Om een voorbeeld te geven. Oliver Sacks beschrijft iemand die opgroeit met een troebele lens en blind is. Pas als hij volwassen is, wordt die lens vervangen en kan hij eindelijk scherp zien. Deze persoon herkent in de dierentuin een aap eerst niet als een aap. Pas als hij een koperen beeld van een aap betast, kan hij de informatie van wat hij ziet combineren met wat hij voelt, en zo het beeld van een aap begrijpen. Om te zien moeten weer verschillende brokstukken informatie, zoals kleur en beweging, die in gespecialiseerde gebiedjes verwerkt zijn, bij elkaar gebracht worden. We weten nu dat dat gebeurt doordat verschillende hersencellen gesynchroniseerd gaan vuren. Ik denk dat we langs deze weg langzamerhand duidelijkheid krijgen over het functioneren van het geestelijke, want de geest is het functioneren van het brein.’

Keizer: ‘Ik denk niet dat de neurowetenschappen ons de weg wijzen naar de oplossing van het lichaam-geestprobleem. Als je de hersenen openmaakt en je kijkt naar de activiteit die zich daar afspeelt, dan is dat saai: je ziet alleen sputterende neuronen. Of je nu denkt, ruikt, hoort – sputterende neuronen. Wat Dick net allemaal heeft beschreven, zijn gebeurtenissen in die visuele schors, maar daarmee is de stap naar de visuele gewaarwording nog niet gezet. Als je naar een boom kijkt, zit er geen boom in de hersenen. De vraag blijft: hoe maak je de sprong van de neuronale toestand naar het beeld dat je ziet? Het is als met zout. Ik heb geleerd dat zout uit natriumchloride bestaat. Maar dat zegt nog niets over de smaak ervan. Hoeveel neuronale circuits je me ook laat zien, daaruit kon je nooit iets afleiden over wat ik voel.’

Swaab: ‘Dat is niet zo. Bij het zogenoemde mindreading kun je aan de hand van de hersenpatronen die ontstaan weten of iemand rood ziet of groen.’

Keizer: ‘Daar wil ik wel in meegaan. Ik zie de neuronale activiteit wel, zoals ik uit de witte zakdoek uit het raam ook kan opmaken dat iemand zich overgeeft. Maar je moet nog steeds de sprong maken van de neuronale activiteit naar de beleving zelf. Dus van lichamelijke activiteit naar geest. Je blijft het in twee werelden formuleren.’

Swaab: ‘In de hersenschors heb je netwerkjes die je goed verantwoordelijk kunt houden voor een belevenis zoals rood. In de evolutie heeft de kleur rood een groot voordeel gehad. Zo vond mensen rijpe vruchten. Dat netwerkje ontvangt de voor de kleur gecodeerde informatie uit de kegeltjes in het netvlies. Tijdens de ontwikkeling heb je geleerd dat de levendige sensatie die je krijgt door de activiteit in dat netwerkje rood is en niet groen. In dat netwerkje ontstaat een microbewustzijn.’

Keizer: ‘Dank je wel. Je blijft de sprong maken, let op wat je zegt: dit netwerkje kun je verantwoordelijk houden voor de beleving. Maar daar heb je nog steeds die scheiding van lichaam en geest. Zo komen we met een harde dreun weer terecht in de schoot van René Descartes.’

Swaab: ‘Dan ben ik nog niet duidelijk genoeg geweest. De activiteit van de hersencellen in dat gespecialiseerde netwerkje ís de belevenis en de interpretatie van rood.’